Hoofdstuk 7. Netwerken

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 1038 woorden
  • 8 augustus 2005
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
21 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Maak kans op 50 euro Bol.com tegoed 💜

Scholieren.com wil weten hoe school écht is voor jou. Vul de vragenlijst in (7 - 10 min) en laat weten wat er beter kan. Wij luisteren — en je maakt kans op 50 euro 💶

Doe mee
Biologie H 7: Netwerken
§ 1

In membraan van zenuwcel zit natrium/kalium pomp (enzymen), na+ gaat naar buiten, k+ maar binnen. Daardoor is de binnenkant beetje negatief en buitenkant beetje positief. Dan is er dus een rustpotentiaal, die varieert van –70 tot –100 mV. Het membraan noemen we dan gepolariseerd.
In deze situatie:
binnen het celmembraan buiten het celmembraan
K+ veel weinig
Na+ weinig veel
Ca++ weinig veel
Cl- weinig veel
eiwitten (-) veel weinig

Eiwitpoorten voor Na+ en K+ zijn nu nog gesloten.
Bij sterke prikkeling:
1. Na+ poorten gaan open.
2. Na+ stroomt naar binnen, waardoor de binnenkant minder positief wordt.
3. Bij –50 mV (drempelwaarde) massale na+ verplaatsing. Membraan nu 0 mV, gedepolariseerd.
4. Als de membraanpotentiaal tot 30 mV komt, gaat er een impuls lopen. Is de drempelwaarde voor impuls ofwel de ‘alles of niets wet’.
5. K+ poortjes gaan open, Na+ poortjes gaan dicht. (deze tijd heet relatief refractaire periode; alleen hele sterke prikkel kan nieuwe impuls opwekken)
6. K+ naar buiten, dus binnen membraan weer negatief. Dit proces is de repolarisatie. Gaat iets te ver; hyperpolarisatie.
7. Na+/K+ pomp zorgt dat beginsituatie komt. Dit is de herstelperiode; absoluut refractaire periode. Kan nu geen nieuw impuls.
Poortjes: K+ naar buiten, Na+ naar binnen.
Pomp: Na+ naar buiten, K+ naar binnen.
Als het membraanpotentiaal niet tot de 30 mV komt, gaat er dus ook geen impuls lopen. Er is alleen een lokale ladingverandering.
Impulsen hebben altijd dezelfde sterkte. Als het sterker aankomt, is de impulsfrequentie hoger.
§ 2

Zenuwcellen kunnen op 3 manieren geprikkeld worden:
- elektrisch
- chemisch (pijnstillers, drugs)
- mechanisch (aanraken, kan in praktijk niet)
Elektrisch:
beginsituatie + + + + + + (een membraan van de zenuwcel)
- - - - - -

bij prikkel: + + + - + + dat spanningsverschil is prikkel voor de volgende plek:
(Na+ in cel;) - - - + - -
+ + - + - + (oorspronkelijke plek is al hersteld)
- - + - + -
Etc. Zo loopt er een prikkel. Impuls kan niet terug vanwege de herstelperiode.
Bij elke plek is er een nieuw actiepotentiaal (zie bron 9).
Actiefase + herstelfase = actiepotentiaal.
Zenuwcel heeft korte en lange uitloper.
Korte: Axon (neuriet), van zenuwcel af (geleid uitgaande impulsen)
Lange: Dendriet, naar zenuwcel toe (geleid inkomende impulsen)
Bij hele lange uitlopers zit er een myelineschede omheen. Die bestaat uit platgeslagen cellen van Schwann, die om de uitloper gewikkeld zit. Schede voorkomt kortsluiting met andere zenuwcellen, en zorgt dat de impuls sneller gaat.
Tussen 2 Schwann-cellen zit een kleine insnoering: insnoering van Ranvier. Daar veel Na+ en K+ poorten, daar ontstaan depolarisaties.
Bij prikkeling spanningsverschil met volgende insnoering, en depolarisatie springt één insnoering verder.
Aan het eind van een axon (van sensorische en schakelcellen) bevinden zich een groot aantal synapsen. Hier vind chemische overdracht van impulsen plaats via neurotransmitters (overbregingsstoffen; brengen impuls over). Zo kan de impuls naar de volgende zenuwcel. Een zenuwcel staat in verbinding met meerdere zenuwcellen.
Impulsoverdracht in synaps:
1. in presynaptische cel komt via exocytose neurotransmitter vrij. Hogere impulsfrequentie à meer neurotransmitter
2. De neurotransmitter gaat op receptoren van de postsynaps zitten. Als er genoeg is, dan Na+ poort in postsynaptische cel open à actiepotentiaal.
3. In postsynaps zit een enzym dat de neurotransmitter afbreekt. Afbraakproduct losgelaten, wordt opgenomen door presynaps. Daar wordt het gerecycled en opnieuw gebruikt.
Impuls kan maar een richting in!
§ 3

In je lichaam kunnen niet tegelijkertijd 2 impulsen met een tegenstrijdig effect lopen. Stimuleren van de ene effector gaat namelijk gepaard met het remmen van de antagonist.
Twee typen neurotransmitters:
- Stimulerende/exiterende neurotransmitters: veroorzaken depolarisatie van postsynaptisch membraan
- Remmende/inhiberende neurotransmitters: veroorzaakt hyperpolarisatie van postsynaptisch membraan
Iedere zenuwcel maakt maar één type neurotransmitter. Optelsom van aangevoerde remmende en stimulerende neurotransmitters bepaalt of er wel of geen impuls gaat lopen in postsynaptisch membraan.

Het centraal zenuwstelsel (CZS) bestaat uit het ruggenmerg en de hersenen.
- Ruggenmerg;
Sensorische cel ligt buiten het ruggenmerg in groepen bij elkaar (ganglion). Schakelcel en motorische cel liggen in de grijze stof. In de grijze stof liggen cellichamen. In de witte stof liggen de uitlopers van schakelcellen van en naar de hersenen. Zie binas 82 K2/3
- Hersenen;
Zie binas 82 K1
Aanvoerende en afvoerende delen van het CZS (uitlopers van sensorische en motorische zenuwcellen) vormen het perifere zenuwstelsel.
Reflexen gaan van een zintuig, via sensorische- schakel- en motorische zenuwcellen naar een klier of spier. Dit heet de reflexboog. De activiteit gaat dus niet uit vanuit het deel in de hersenen waar bewustwording plaatsvindt (hersenschors).
Reflexen die via schakelcellen in de hersenstam gaan zijn: slikreflex, pupilreflex, etc.
Reflexen die via schakelcellen in het ruggenmerg gaan zijn van de ledematen, anus en blaas.
Bijvoorbeeld:
Iemand slaat op je vinger. Het impuls loopt via een sensorische zenuwcel naar het ruggenmerg. Daar wordt het signaal overgebracht op een schakelcel, en daarna weer op een motorische cel (in de grijze stof). Dan gaat er een signaal naar de spieren om samen te trekken, zodat je je vinger weg trekt. Dan gaat het signaal vanaf de schakelcel naar de hersenen, en word je je bewust van je actie.
Een zenuw is een bundel zenuwceluitlopers met bindweefsel eromheen.
§ 4

neuro-endocriene reflex: zenuw- en hormoonstelsel, loopt via hypothalamus en hypofyse.

- Autonome zenuwstelsel: heb je niet zelf onder controle. Regelt orgaanfuncties. Via zenuwen prikkelen je hersenstam en ruggenmerg de organen tot meer of minder activiteit. Bestaat uit:
~ Parasympatisch zenuwstelsel: activeert organen in rusttoestand
~ Orthosympatisch zenuwstelsel: activeert organen die betrokken zijn bij fysieke inspanning en remt de andere.
- Animale zenuwstelsel: heb je wel onder controle. Stuurt skeletspieren. Info van gezichts- en gehoorcentrum gaat naar voorhersenen (basale kernen) en die activeren de zenuwcellen in de hersenstam en het ruggenmerg. Vanuit hier lopen ze naar de spieren
Veel dingen gaan niet via de hersenen, die activiteiten worden aangestuurd door zenuwcellen uit het ruggenmerg zonder dat je je ervan bewust bent. Zulke activiteiten doe je via motorprogramma’s.
§ 5

Elk deel van de hersenschors, waarin bewustwording ontstaat, heeft een eigen functie.
Twee ‘soorten’:
- Sensorische centra: verwerkt en vertaalt informatie uit de zintuigen
- Motorische centra: prikkelen of activeren je spieren. Daarin liggen ook de motorprogramma’s.
Tussen sensorische en motorische schors zit een groeve. De motorische (groen) ligt aan de voorkant van je hoofd, de sensorische (roze) aan de achterkant.
Sommige motorprogramma’s zijn aangeboren (ademhaling, hartslag) maar toch kun je ze via de motorische schors beïnvloeden.

Bij emoties (schrik verdriet, blij) is het limbisch systeem actief (bron 39). Deze heeft veel verbindingen met de hypothalamus.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.