Hoofdstuk 6: Voortplanting
6.1 Het begin is er
Bevruchting:
• Zaadcellen dringen door follikelcellen (cellen om eicel) heen
• Zaadcellen komen in contact met de eischil, en hechten zich hieraan vast
• Op dat moment geeft de zaadcel enzymen af die de eischil gedeeltelijk afbreken
• Hij dringt door tot de celmembraan van de eicel
• De membranen van de eicel en zaadcel versmelten
• De bindingsplaatsen worden vernietigd, zodat er geen andere zaadcellen bij kunnen komen
Klievingsdelingen: Delingen waarbij de cellen niet groten worden (bij het begin van de embryo). Deze delingen vinden plaats in de eileider.
Trofoblast: De buitenste laag cellen van de “embryo”. Daarbinnen zit een 2e laag, de kiemlaag. Hieruit ontstaat de embryo.
Villi: Uitstulpingen van de trofoblast, hierdoor worden voedingsstoffen opgenomen.
Hechtsteel: Verbinding tussen de trofoblast en de kiemschijf waardoor afvalstoffen worden vervoerd.
Amnion en chorion zijn de twee vruchtvliezen. Deze vormen samen met het vruchtwater een
“stootkussen”.
Navelstreng: Bevat 2 slagaders (moeder) en 1 ader (embryo)
Placenta: Ontstaat op de plaats waar de navelstreng met de baarmoeder is verbonden. Hierin zitten bloedvaten van de moeder en het kind. Daar vind stofwisseling plaats. De bloedvatenstelsels zijn wel gescheiden!
6.2 Zaadcel / eicel
Gameten (voortplantingscellen) hebben 23 chrosomen. Zo’n aantal heet haploïd. Bij
bevruchting ontstaat een diploïd aantal: 2x23. Hiervoor geldt:
• Van elk chromosoompaar komt er één van de vader en één van de moeder
• Elk paar bevat informatie over 1 erfelijke eigenschap, zoals oogkleur.
Meiose: Speciaal soort delen; ontstaan voortplantingscellen uit. Er zijn 2 delingen bij de meiose: Meiose 1 en Meiose 2.
Meiose 1: De chromosomen van elk paar gaan uit elkaar
Meiose 2: De chromatiden van elk chromosoom gaan uit elkaar
Bij meiose ontstaan meerdere cellen.
Bij de vrouw:
Tijdens de eerste meiose ontstaan 2 follikels: 1 grotere die doorgroeit en een kleinere
(poollichaampje) dat afsterft. De grotere gaat door met meiose 2, maar blijft daar steken. Dan
komt er namelijk een eicel vrij uit het ovarium (eisprong). Als de eicel bevrucht wordt gaat de
meiose 2 verder, anders niet.
Bij de man:
De meiose bij de man gebeurt in de testes (zaadbal). De wanden van de zaadbuisjes bestaan
uit oerkiemcellen die voortdurend mitotisch delen. Elke deling levert een spermatocyt en een
nieuwe kiemcel op.
Na beide meioses blijven de 4 haploïde cellen nog even bij elkaar, door het cytoplasma.
Daarna gaan de cellen zich differentiëren tot zaadcellen. Hierbij krijgen de cellen een staart.
Vervolgens gaan ze naar de bijbal, en rijpen hier.
6.3 Een oproep aan de organen
Hypofyse: Geeft hormonen (FSH en LH) af aan het bloed.
LH stimuleert de afgifte van testosteron stimuleert baardgroei en groei van strottenhoofd, spieren, botten en penis (jongens)
veroorzaakt voltooiing van de meiose 1 en de ovulatie (meisjes)
FSH stimuleert de productie van zaadcellen in de testes (jongens)
stimuleert de rijping van eicellen (meisjes)
de follikels maken oestrogeen aan als reactie
Het oestrogeen komt in het bloed en remt de afgifte van FSH. Rond de 13e dag van de menstruatiecyclus stimuleert de hoeveelheid oestrogeen de productie van het hormoon LH. LH veroorzaakt de voltooiing van meiose 1 en de ovulatie.
Tijdens de ovulatie barst de eicel uit het follikel. Het achterblijvende follikel is het gele
lichaam. Het gele lichaam vormt nu veel oestrogeen en progesteron. Progesteron remt de
FSH- en LH-productie en zorgt voor verdere uitgroei van het baarmoederslijmvlies.
Als de eicel niet bevrucht wordt, sterft het gele lichaam na zo’n 10 dagen af. Het gevolg is dat
er geen oestrogeen en progesteron wordt gemaakt, waardoor het baarmoederslijmvlies wordt
afgestoten en de FSH- en LH-productie weer op gang komt. De cyclus begint weer opnieuw.
Als de eicel is bevrucht, nestelt de trofoblast zich in. Dan gaat hij het hormoon HCG maken.
Hierdoor blijft het gele lichaam in stand en wordt de vorming van FSH en LH geremd.
Na 9 maanden geeft de foetus signalen die ervoor zorgen dat de moeder prostaglandinen
maakt. Dit zijn hormonen die o.a. de samentrekking van het spierweefsel van de baarmoederwand veroorzaken.
6.4 Ingrijpen in de vruchtbaarheid
Voorbehoedsmiddelen grijpen ergens in het proces om zwanger te worden in (of eicel/zaadcel kunnen niet bij elkaar komen, of embryo kan zich niet innestelen)
Bij sterilisatie worden de eileiders/zaadleiders onderbroken. Dit kan op 3 manieren:
1. Dichtbranden
2. Afbinden en doorknippen
3. Dichtklemmen
Morning-after pil: Zorgt dat de embryo zich niet kan innestelen
Reageerbuisbevruchting / IVF: De vrouw krijgt hormonen zodat er meer follikels tegelijk gaan rijpen (FSH). Als de eicellen groot genoeg zijn worden ze uit het ovarium gehaald. Dan worden er eicellen bij gedaan (de inseminatie). Vervolgens worden de bevruchte eicel(len) terug geplaatst.
6.5 Virussen
Virussen bestaan uit RNA of DNA, omgeven door een eiwitmantel. Ze hebben andere organismen nodig voor vermeerdering.
Retrovirus: Een virus dat bestaat uit RNA (zoals HIV). Met het RNA gaat het enzym reversetranscriptase mee de cel in. Dit enzym bouwt het RNA om tot DNA. Het virus-DNA wordt ingebouwd in de cel’s eigen DNA. Van dit DNA wordt RNA gemaakt. Hierdoor worden veel nieuwe virusdeeltjes gemaakt.
Herpes: Herpes is een DNA virus.
REACTIES
1 seconde geleden
I.
I.
Dit is GOED
13 jaar geleden
Antwoorden