Hoofdstuk 6, Regeling en gedrag

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 2875 woorden
  • 15 juni 2003
  • 190 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
190 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Basisstof 1 Zenuwstelsel = centrale zenuwstelsel + zenuwen
Centrale zenuwstelsel = hersenen + ruggenmerg
Zenuwen verbinden centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen. Bij het waarnemen + het totstandkomen van gedrag speelt zenuwstelsel een belangrijke rol. Prikkel = een invloed uit het milieu op een organisme. Door prikkels ontstaan in zintuigcellen impulsen. Impulsen = een soort elektrische signalen die door zenuwen kunnen worden voortgeleid. (Impulsen die in je zintuigcellen in je ogen ontstaan, worden door de oogzenuwen naar je hersenen geleid, De Impulsen die in je zintuigcellen in je neus ontstaan worden door een andere zenuw naar je hersenen geleid.) Je hersenen verwerken de impulsen en reageren door het afgeven van andere impulsen. Deze impulsen worden door zenuwen naar je speekselklieren en naar spieren in je arm geleid. Je speekselklieren reageren op de impulsen door speeksel af te scheiden: Watertanden. Bepaalde arm spieren reageren op de impulsen door samen te trekken.à Frietje pakken. Zenuwstelsel verwerkt impulsen afkomstig van zintuigen Ook regelt het zenuwstelsel de werking van spieren en klieren. Basisstof 2 Zenuwstelsel = zenuwcellen. Zenuwcellen = cellichaam en uitlopers. Cellichaam van een zenuwcel = deel waarin zich de celkern bevindt. De cellichamen van zenuwcellen liggen in of vlak bij het centrale zenuwstelsel. Door uitlopers worden impulsen voortgeleid. Er zijn uitlopers die impulsen naar cellichaam toe geleiden en uitlopers die impulsen van cellichaam af geleiden. Ze kunnen heel lang zijn. Onderscheiden drie type zenuwcellen. - Gevoelszenuwcellen = Geleiden impulsen van zintuigen naar centrale zenuwstelsel. Cellichamen van gevoelszenuwcellen liggen vlak bij centrale zenuwstelsel.Heeft 1 lange uitloper die impulsen naar cellichaam toe geleidt. Soms is deze uitloper een meter lang. Bij een gevoelszenuwcel die impulsen geleidt van een zintuigcel in een teen naar het cellichaam valk bij het ruggenmerg. - Bewegingszenuwcellen = geleiden impulsen van centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren. Cellichamen van bewegingszenuwcel liggen in centrale zenuwstelsel. Bewegingzenuwcel heeft 1lange uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt. (soms een meter lang) - Schakelcellen = geleiden impulsen binnen centrale zenuwstelsel. Verbinden de uitlopers van gevoelszenuwcellen met uitlopers van bewegingszenuwcellen. Schakelcellen liggen in hun geheel in centrale zenuwstelsel. Schakelcellen zijn onderling verbonden door middel van uitlopers. In werkelijkheid wordt nooit 1 impuls via 1 uitloper naar centrale zenuwstelsel of naar spier of klier geleid, In werkelijkheid worden via duizenden uitlopers tegelijk impulsen voortgeleid. De uitlopers liggen bij elkaar in een zenuw. Elke uitloper in zenuw is omgeven door dun laagje. Dat laagje isoleert uitlopers van elkaar. Om zenuw heen ligt een stevige laag die bescherming biedt. Zenuwen verbinden centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen. Meeste delen van lichaam zijn door zenuwen verbonden met ruggenmerg. Via ruggenmerg worden impulsen naar hersenen geleid. Hersenen verwerken impulsen en reageren door afgeven van andere impulsen.Deze impulsen worden via ruggenmerg een zenuwen naar spieren of klieren in lichaam geleid. Zenuwen kunnen heel lang zijn. (soms wel een meter) Impulsen leggen dan een grote afstand af door de zenuwen. Toch ben je in staat heel snel te reageren. Impulsen worden met grote snelheid door het zenuwstelsel voortgeleid.
Basisstof 3 In lichaam komen veel zintuigen voor. Zintuig = een orgaan dat reageert op prikkels uit het milieu. Doordat zintuigen prikkels opvangen kun je allerlei dingen waarnemen. Zintuigen zijn via zenuwen verbonden met centrale zenuwstelsel. In zintuigen liggen zintuigcellen. Onder invloed van prikkels in zintuigcellen ontstaan impulsen.Via de zenuwen worden deze impulsen naar centrale zenuwstelsel geleid. Pas als impulsen in de hersenen worden verwerkt, wordt je je bewust van je waarnemingen.gehoorzintuigen in je oor, gezichtszintuigen in je ogen , reukzintuig in je neus , smaakzintuig in je tong. Al je zingtuigen samen vormen het zintuigenstelsel. In huid liggen verschillende zintuigen waarmee je iets kunt voelen. Je kunt op verschillende manieren iets voelen. In huid liggen dan ook verschillende soorten zintuigen: - Warmtezintuigen: reageren als je huid in aanraking komt met iets dat warmer is dan je huid. - Koudezintuigen: reageren wanneer je huid in aanraking komt met iets dat kouder is. - Drukzintuigen: reageren wanneer er op je huid wordt gedrukt. Liggen diep in je huid. - Tastzintuigen: reageren op lichte aanrakingen van je huid. Met tastzintuigen kun je waarnemen hoe voorwerpen aanvoelen: bijv. glad, ruw, hard of zacht. Tastzintuigen liggen in tastknopjes. Naast warmte, koude, druk en lichte aanrakingen kun je met je huid ook pijn waarnemen. Pijn neem je waar met de uiteinden van bepaalde zenuwen. We noemen dat pijnpunten. Pijnpunten reageren op allerlei plaatsen in je lichaam. Ook in dieper gelegen organen. Huid bestaat uit twee delen: De opperhuid en de lederhuid. - Opperhuid bestaat uit twee lagen: de hoornlaag en de kiemlaag. De hoornlaag bestaat uit resten van dode, verhoornde cellen. De hoornlaag beschermt je lichaam tegen beschadiging, tegen uitdroging en tegen ziekteverwekkers. De kiemlaag bestaat uit levende cellen. Onderste laag cellen van kiemlaag deelt zich voortdurend. Daardoor komen er steeds nieuwe kiemlaagcellen bij. Kiemlaagcellen die daarboven liggen, schuiven op naar buiten. Deze cellen verhoornen. Dat wil zeggen dat ze veel hoornstof maken. Hoornstof komt ook voor in nagels en in haren. Als de cellen zijn verhoornd sterven ze af. Hoornlaag slijt aan de buitenkant steeds af. Op sommige plaatsen(bijv. voetzoelen) is hoornlaag extra dik. Dat noemen we eelt. Door de opperhuid heen steken haren. Een haar is in de huid omgeven door een haarzakje. Haarzakje is een uitstulping van de kiemlaag in de lederhuid. Een haar groeit van onderuit het haarzakje. In haarzakjes bevinden zich talgklieren, die talg produceren. Talg is vettig en houdt het haar en de hoornlaag soepel. - Lederhuid liggen de warmte-, koude-, druk- en tastzintuigen. Verder liggen er in de lederhuid zenuwen met pijnpunten, haarspiertjes, bloedvaten en zweetklieren. Zweetklieren produceren zweet. Vooral als je het warm hebt. Door verdamping van zweet koelt je lichaam af. Onder de huid ligt het onderhuidse bindweefsel. In het onderhuidse bindweefsel ligt vet opgeslagen. Het vormt ook een isolerende laag waardoor warmteverlies van het lichaam wordt tegengegaan. Huid beschermt je tegen ziekteverwekkers. (bacterien) Huid kan deze functie het best vervullen als je je huid goed verzorgt.: elke dag wassen. Je huid beschermt je ook tegen beschadigingen. Toch kan bij een ongeluk je huid flink worden beschadigd.: wond in je huid. Hoe je een wond het beste kunt behandelen hangt af van het soort wond. Een grote wond: dokter, Een kleine wond (bijv. sneetje in je vinger, schaafwond) Kun je zelf behandelen. Als de wond vuil is moet je eerst het vuil wegspoelen met schoon water. Je kunt de wond ontsmetten met een ontsmettingsmiddel. Daarna doe je er een pleister of verband om. Brandwond: direct onder koud, stromend water. Ook als je een bijtende of giftige stof op je huid hebt gekregen, moet je deze stof direct wegspoelen met koud, stromend water. Bel daarna dokter. Meestal herstelt huid zich na beschadiging. Wond groeit dan weer dicht. OP plaats waar grote wond heeft gezeten, kan litteken ontstaan. Basisstof 4 Gehoorzintuigen liggen in de oren. Met oren bedoel je normaal gesproken alleen je oorschelpen aan zijkant van hoofd. Het gehoororgaan ligt echter voor het belangrijkste gedeelte in schedel. Met gehoorzintuigen neem je geluiden waar. Geluiden zijn trillingen van lucht. Geluiden kunnen hard of zacht zijn. Geluidssterkte wordt uitgedrukt in decibel. Geluiden vanaf 90 decibel kunnen leiden tot gehoorbeschadigingen. Geleiden vanaf 130 decibel veroorzaken hevige oorpijnen. Geluiden kunnen ook laag of hoog zijn. Een geluid dat steeds hoger wordt, zul je op een bepaald moment niet meer kunnen horen. Welke toonhoogte je nog wel kunt horen is afhankelijk van je leeftijd. Naarmate je ouder wordt kun je steeds minder hoge tonen horen. De oorschelp dient voor het opvangen van geluiden. Geluiden komen via de gehoorgang bij het trommelvlies. Ze kunnen het trommelvlies in trilling brengen. In de gehoorgang liggen oorsmeerkliertjes, die oorsmeer produceren. Het oorsmeer houdt het trommelvlies soepel, zodat het goed kan trillen. Als de oorsmeerkliertjes te veel oorsmeer produceren, kun je dit voorzichtig met een wattenstaafje of een tissue verwijderen. Je moet nooit met scherpe voorwerpen in je gehoorgang peuteren. Achter trommelvlies bevindt zich de trommelholte. Hierin bevinden zich drie gehoorbeentjes. Deze geleiden de trillingen van het trommelvlies verder. De gehoorbeentjes geven trillingen door aan het slakkenhuis. In het slakkenhuid bevindt zich een vloeistof die in trilling wordt gebracht. Zintuigcellen in het slakkenhuis worden door die trillingen geprikkeld. In zintuigcellen ontstaan onder invloed van de vloeistof impulsen. DE zintuigcellen zijn verbonden met gehoorzenuw, die de impulsen naar hersenen geleidt. Trommelholte is door de buis van Eustachius verbonden met de keelholte. DE wanden van de buis van Eustachius liggen gewoonlijk tegen elkaar aangedrukt. Bij bepaalde bewegingen (slikken, gapen) gaat de buis van Eustachius open. Hierdoor kan er lucht vanuit de keelholte in de trommelholte komen. Hoeveelheid lucht in trommelholte kan hierdoor worden aangepast. Als er zich bijv. te veel lucht in de trommelholte bevindt, is de luchtdruk in de trommelholte te groot. Door deze luchtdruk gaat het trommelvlies bol staan, zodat het niet goed kan trillen, Je hoort dan een suizend geluid in je oren. Door te slikken of te gapen kan er licht uit de trommelholte via de buis van Eustachius naar de keelholte gaan. De luchtdruk aan beide zijden van het trommelvlies wordt dan weer gelijk. Basisstof 5 Gezichtzintuigen in je ogen. Ogen zijn tere organen. Liggen goed beschermd in oogkassen. Wenkbrauwen zorgen ervoor dat zweet of ander vocht langs de ogen loopt en niet erin. De wimpers beschermen de ogen tegen vuil en tegen te fel licht. Het witte gedeelte van oog heet harde oogvlies. Het gekleurde gedeelte heet iris of regenboogvlies. In iris zit een opening, de pupil .Pupil is te zien als een zwarte ronde vlek. Over iris en pupil heen ligt het hoornvlies. Onder de huid boven de ogen liggen traanklieren.Traanklieren produceren traanvocht. Door te knipperen verspreiden de oogleden het traanvocht over de ogen. Traanvocht beschermt de ogen tegen uitdroging en reinigt de ogen. Het spoelt kleine stofjes of prikkelende stoffen weg. (merk je als je bijv. aan een uit ruikt, de geur van de ui prikkelt de traanklieren, die daardoor meer traanvocht produceren. ) In ooghoeken zitten twee kleine openingen. Hierdoor komt het traanvocht terecht in de traanbuizen en wordt afgevoerd naar de neusholte. In beide oogkassen zitten links , recht boven en onder verschillende oogspieren aan het harde oogvlies bevestigd.De oogspieren draaien de ogen in de gewenste richting. Een oog is ong. bolvormig. Wad van een oog bestaat uit drie lagen. Daarbinnen zit een geleiachtige masse, het glasachtig lichaam. Buitenste laag van een oog is het harde oogvlies. Wit van kleur. Harde oogvlies is stevig en geeft het oog bescherming. Aan voorkant is buitenste laag van een oog doorzichtig. Buitenste laag heet daar het hoornvlies. Middelste laag is het vaatvlies. Deze laag bevat veel bloedvaten. Het vaatvlies zorgt voor de voeding van het oog. Aan de voorkant van het oog gaat het vaatvlies over in de iris of het regenboogvlies, de opening in iris heet pupil. Binnenste laag is het netvlies. Hierin liggen zintuigcellen. Deze worden geprikkeld, wanneer licht het oog binnenvalt. In de zintuigcellen ontstaan dan impulsen. Oogzenuw geleidt de impulsen naar de hersenen. Met zintuigcellen die in het centrum van het netvlies liggen kun je het scherpst zien. In het centrum van het netvlies ligt de gele vlek. DE plaats van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat het de blinde vlek . Netvlies wordt door het glasachtig lichaam op zijn plaats gehouden. Achter iris en pupil ligt de lens. De lens zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. Basisstof 6 Er valt niet altijd evenveel licht je ogen binnen. Als er fel licht op het netvlies valt, lopen zintuigcellen gevaar te worden beschadigd. Wimpers beschermen ogen tegen te fel licht. Bij fel licht knijp je je ogen bijna dicht. DE zintuigcellen in het netvlies worden ook tegen fel licht beschermd door de pupilreflex. Het groter / kleiner worden van pupil gebeurt door pupilreflex. Met pupilreflex wordt hoeveelheid licht geregeld die op het netvlies valt. Als er fel licht op netvlies valt, is pupil klein. Als er zwak licht op netvlies valt is pupil groot. Het groter/kleiner worden van pupil gebeurt door spieren in iris. In iris bevinden zich kringspieren en straalsgewijs lopende spieren. Kringspieren lopen rondom de pupil. Als ze samentrekken wordt pupil kleiner. Straalsgewijs lopende spieren lopen van de pupil naar de buitenkant van de iris. Als ze zich samentrekken wort de pupil groter. Basisstof 7 Werking oog is te vergelijken met fototoestel. Zowel bij fototoestel als bij oog wordt van voorwerp een omgekeerd, verkleind beeld gevormd. Bij een fototoestel ontstaat het beeld op film, bij oog op netvlies. Zintuigcellen in netvlies nemen dit beeld waar. Via oogzenuw worden impulsen naar hersenen geleid. Hersenen zorgen ervoor dat je het omgekeerde verkleinde beeld toch normaal waarneemt. Met fototoestel kun je foto’s dichtbij of veraf maken. Bij meeste fototoestellen moet je daarvoor de afstand van de lens tot de film veranderen. Je stelt lens bijv. in op dichtbij of veraf. Je krijgt hierdoor scherp beeld op film. Je krijgt ook scherpe foto’s. Met ogen kun je ook voorwerpen van dichtbij of veraf zien. Je kunt het ene moment iets van dichtbij scherp zien en het andere moment iets van veraf. In beide gevallen wordt op het netvlies een scherp beeld gevormd. DE lens van je oog zorgt hiervoor. Lens kan van vorm veranderen. Als je voorwerpen van veraf scherp ziet, heeft de lens een andere vorm dan als je de voorwerpen van dichtbij scherp ziet. We kijken meestal met twee ogen naar een voorwerp. Er wordt dan zowel in linkeroog als rechteroog op netvlies een beeld gevormd van het voorwerp. Linkeroog ziet het voorwerp uit een iets andere hoek dan het rechteroog. Vooral bij voorwerpen van dichtbij. Beide beelden op netvlies verschillen dan ook iets. ZE worden beide doorgeseind aan de hersenen. Hersenen verwerken de beide doorgeseinde beelden tot 1 beeld. Daardoor zien we maar 1 voorwerp. Hersenen vergelijken ook beide doorgeseinde beelden met elkaar. Daaruit kunnen hersenen afleiden op welke afstand een voorwerp zich bevindt. Daardoor kunnen we diepte zien en afstanden schatten. Gele vlek in het centrum van netvlies ligt. Met zintuigcellen in de gele vlek kun je het scherpste zien. Als je naar een voorwerp kijk richt je je ogen zo, dat het beeld van het voorwerp op de gele vlek valt. Blinde vlek is plaats van netvlies waar oogzenuw het oog verlaat. In blinde blek liggen geen zintuigcellen. Met blinde vlek kun je dan ook niet zien.
Basisstof 8 Zenuwstelsel speelt belangrijke rol bij waarnemen en reageren op waarnemingen. Als iemand je een zakje friet voorhoudt begin je te watertanden en pak je een frietje. Watertanden en een frietje pakken maken deel uit van je gedrag. Op je gedrag hebben ouders of docenten vast wel eens aanmerkingen gemaakt bijv. Gedraag je eens rustiger. Ze wilden dan dat je je mond stilhield of je lichaam wat minder beweegt. In biologie verstaan we onder gedrag alles wat een dier of mens doet. Dieren of mensen die gedrag vertonen reageren op prikkels. Bij het horen van de stem spitst de hond de oren. In dit voorbeeld is de stem de prikkel die gedrag bij de hond veroorzaakt. Een dier of mens kan op vele manieren op prikkels reageren. Een reactie op een prikkel noemen we een respons. Bij hond is dat spitsen van de oren. Respons van een roofvogel, als hij prooi ziet. Als roofvogel prooi heeft gevangen voedt hij zich met prooi. Zo kan hij blijven leven. Respons van prooidier dat gevaar heeft opgemerkt. Het prooidier probeer in leven te blijven door aan het gevaar te ontsnappen. In beide gevallen is respons van het dier erop gericht dat het dier zelf in leven blijft. Door dit gedrag vergoot het dier zijn overlevingskans. WE noemen dit gedrag tot behoud van het dier. Twee parende kikkers. Door dit gedrag kunnen kikkers nakomelingen krijgen. Merel die zijn jongen voedt. Door dit gedrag kunnen de jongen uitgroeien tot volwassen vogels. In deze gevallen is het gedrag van het dier gericht op voortplanting en verzorgen van de nakomelingen. Hierdoor kan de diersoort blijven voortbestaan. We noemen dit gedrag tot behoud van de soort. Basisstof 9 Als je honger hebt, haal je iets te eten. Een dier dat honger heeft, gaat voedsel zoeken. Verder vluchten zowel mensen als dieren bij gevaar en vertonen zowel mensen als dieren voortplantingsgedrag. WE zeggen dat dit gedrag van mensen biologische oorzaken heeft. Ook zijn er verschillen tussen het gedrag van mensen en gedrag van dieren. Mensen kunnen heel verschillende reageren op dezelfde prikkels. Bijv: Je fiets op straat bijna tegen iemand op. Die persoon roept: Kun je niet uitkijken? Als je verlegen van aard bent. Zul je misschien antwoorden: neem me niet kwalijk. Ben je brutaler van aard of in een slecht humeur dan zul je misschien andwoorden: Kijk zelf uit. Je gedrag wordt dan bepaald door je karakter of humeur. Dit gedrag heeft psychologische oorzaken. Je gedrag kan ook worden bepaald door je omgeving, door je godsdienst of de groep waartoe je behoort. Veel voetbalsupporters gaan in het weekend in grote groepen met de trein naar een uitwedstrijd van hun club. Ze vernielen vaak dingen in de trein. (voetbalvandalisme) Sommige van deze voetbalsupporters reizen ook door de week vaak met de trein, dan vernielen ze niets. In het weekeinde wordt het gedrag van deze personen bepaald door de groep waartoe ze behoren. Dit gedrag heeft sociaal – culturele oorzaken heeft. Gedrag van mensen kan biologische, psychologische en sociaal-culturele oorzaken hebben. Bij veel voorbeelden van gedrag is niet precies te zeggen waardoor het gedrag wordt veroorzaakt. Vaak spelen alle drie een rol.

REACTIES

M.

M.

Goede samenvatting!

13 jaar geleden

E.

E.

Bij basisstof 1 staat een fout: het centrale zenuwstelsel is de grote hersenen, de kleine hersenen, de ruggenmerg en de hersenstam.
Voor de rest super!

12 jaar geleden

M.

M.

Klopt: maar grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam horen toch bij de hersenstam!

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.