Hoofdstuk 6, basisstof 3

Beoordeling 4.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 477 woorden
  • 24 augustus 2010
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 4.3
8 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Hoofdstuk 6, basisstof 3
Samenvattende vragen ter voorbereiding van de toets

1. Leg duidelijk het verschil uit tussen inwendige en uitwendige factoren die het gedrag beïnvloeden.
Een inwendige factor is een ‘prikkel’ die wordt veroorzaakt door iets dat in het lichaam gebeurt of moet gebeuren. Een uitwendige factor is iets dat buiten het lichaam gebeurt. Zo is het voor de jongen van een vogel een uitwendige prikkel dat er een rode vlek op de neus van hun moeder zit. Als zij honger krijgen pikken zij op de snavel. De honger is een inwendige factor voor de jongen. Dit gebeurt namelijk in het lichaam.

2. Welke twee orgaanstelsels beïnvloeden de motivatie en geef van beide een duidelijk voorbeeld.
Het hormoonstelsel: Voortplantingsgedrag komt voor een groot deel tot stand door de hormonen
Het zenuwstelsel: Als zenuwen geprikkeld worden door bepaalde factoren zorgt dit voor motivatie. Bijvoorbeeld als een beer iets voelt(zijn zenuwen) zwemmen (als hij op vis aan het jagen is) onder zijn snuit in het water, zal dit leiden tot de motivatie om in die vis te bijten.

3. Hoe zou je jouw motivatie voor het maken van deze opdracht kunnen vergroten?
Door extra informatie op Internet op te zoeken over dit onderwerp ofzo?

4. Wat is het verschil tussen een prikkel en een sleutelprikkel?
Sleutelprikkels zijn effectiever bij het veroorzaken van een bepaald gedrag dan andere prikkels. De rode vlek op de neus is een sleutelprikkel. De neus is een prikkel.

5. Wat is het verschil tussen een sleutelprikkel en een supranormale prikkel?
Dit zijn prikkels hebben nog meer invloed op het gedrag. Ze zijn nog effectiever dan sleutelprikkels.

6. Geef een voorbeeld van een supranormale prikkel in jouw omgeving.
Als het lekker weer is heb ik nog meer zin om te gaan hockeyen dan ik normaal zou hebben als het gewoon of slecht weer is.

Bij veel vogels sperren de jongen hun bek open en bedelen ze om voedsel. Bij het opensperren van hun bek wordt de rode keel zichtbaar voor de oudervogels.
7. Noem twee prikkels uit bovenstaande tekst voor het voedselzoekgedrag van de oudervogels.
-De open, krijsende bek
-De rode keel.

8. Noem een motivatie voor het voedselzoekgedrag van de oudervogels.
De tik op hun neus van de jongen (?)

9. Bedenk drie verschillende prikkels voor het spergedrag van de jongen.
-de inwendige factor honger
-de uitwendige factor; het zien van eten
-de inwendige factor: het zien van de moeder snavel

10. Noem een motivatie voor het spergedrag van de jongen.
Het verlangen naar eten (honger)

Koekoeken leggen hun eieren in het nest van een andere (meestal kleinere) vogelsoort. Het koekoeksjong is meestal veel groter dan de jongen van de soort waarvan het nest is. Ook koekoeksjongen sperren hun bek open.
11. Zou het voedselzoekgedrag van de oudervogels hierdoor meer of minder gestimuleerd worden? Leg dat duidelijk uit.
Meer. Hoe meer vogels er bedelen, des te meer wordt de ouder gestimuleerd het eten te zoeken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.