Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 6, 7, 9, 10

Beoordeling 2.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 810 woorden
  • 8 december 2003
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 2.9
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie hfst 6, 7, 9, 10 - primaire geslachtskenmerken – vanaf de geboorte zichtbaar - secundair – vanaf de puberteit zichtbaar - HIV-virus: via bloed, sperma, voorvocht, moedermelk wordt het overgebracht. - Gonorroe, chlamydia, syfilis zijn te genezen door antibiotica, omdat deze zijn veroorzaakt door bacteriën. - Wratten rond je geslachtsdelen en anus worden door een virus veroorzaakt. - Sterilisatie, dan ben je nog wel ongesteld, want de baarmoeder functioneert nog wel gewoon. - Pil: 21 dagen slikken, 7 dagen niet. Tijdens de pilloze dagen neemt de hoeveelheid oestrogeen en progesteron af. Baarmoederslijmvlies wordt niet meer in stand gehouden àje wordt ongesteld. - Door de lage hormoonconcentratie moet je de pil altijd op een vast tijdstip innemen. - Ongeslachtelijk voortplanting – klonen - Geslachtelijk voortplanting – nieuwe combinaties. - Klonen: schaap 1, cel uit de uier (kern eruit halen) o Schaap 2, heeft baarmoeder met eicellen (lege eicel) o Eicel schaap 1 laten fuseren met eicel van schaap 2. o Schaap 3: de cel in de baarmoeder laten plaatsen - Meiose: reductiedeling (halvering) 2N àN Vind plaats in de zaadballen of eierstokken. - Meiose I: in een aantal stappen gaan de chromosomen van de paren uit elkaar. - Meiose II: de chromatiden scheiden - Aan het eind van de meiose zijn uit 1 cel (2N=46) vier geslachtscellen ontstaan waarvoor geldt: n=23 - Mitose: vermeerdering N + N à 2 N - Zygote: de bevruchte eicel - De slagaders en aders van moeder en kind liggen over elkaar heen. Er worden dus dingen uitgewisseld. Zuurstof, koolstofdioxide. Maar geen bloed!!! Vermenging van bloedcellen kan niet!!! - FSH: follikel-stimulerend-hormoon à stimuleert de rijping van follikel en eicel - LH: luteiniserend-hormoon à stimuleert de ovulatie en de vorming vh gele lichaam. - Na de ovulatie is de eicel 12 uur lang bevruchtbaar - HCG: hormoon dat het embryo in het begin maakt, dit is aan te tonen met een zwangerschapstest. - Negatieve terugkoppeling
Hypofyse

FSH LH
Zaadballen Testosteron - Hypofyse zorgt voor minder FSH/LH als er teveel testosteron is. - Hypofyse zorgt voor meer FSH/LH als er te weinig testosteron is. - Biotechnologie: rommelen met genen. - Gist + water + zetmeel/suiker à alcohol + co2 - Genetische modificatie: verandering genen. - Weefselkweek. Gesteriliseerd stuk plant 4- 6 weken, fotosynthese, voedselmedium voor wortelvorming, volwassen plant - Celfusie: stukjes blad. Cellen losmaken met enzymen, cel met kern en andere celorganellen, celfusie, versmelten kernen, nieuwe cellen, nieuwe plant - In voeding zitten bouwstoffen
o Eiwitten à deze dient als bouwstof voor je cellen’ o Calcium à deze is een bouwstof voor je botten. Deze stoffen kan je lichaam niet opslaan, maar deze worden afgebroken in aminozuren en je lever zet deze aminozuren weer om in glucose. - In voeding zitten ook brandstoffen
o Glucose à energievoorziening
o Vetten à energievoorziening Deze stoffen kan je lichaam wel opslaan, alleen wordt glucose glycogeen, dit is een Verbinding van glucosemoleculen. Deze glycogeen en de vetten worden dan ook wel Reservestoffen genoemd. - Voorgezette assimilatie: is de opbouw van glucose tot eiwitmolecuul. Dit proces gaat als volgt: o Glucosemoleculen dienen als grondstof voor koolhydraatmoleculen
o Deze koolhydraatmoleculen en stikstofgroepen vormen aminozuurmoleculen. o Deze aminozuurmoleculen dienen weer als grondstof voor eiwitmoleculen. - Organische stoffen: stoffen die je lichaam zelf kan maken bv: glucose - Anorganische stoffen: stoffen die je lichaam niet zelf kan maken. - Glycogeen wordt in je lever en je spieren opgeslagen. - Diffusie: via de houdmondjes stroomt het gas de plant binnen als de concentratie van dat gas in de bladcellen lager is dan in de lucht. - Water komt de plant binnen door osmose en stroming. De wortels nemen door osmose water op. - Actief transport: de plant moet er moeite voor doen - Voedsel bestaat 90% uit water en 10% uit droge stof - Voor fotosynthese heeft een plant nodig: bladgroenkorrels, water, koolstofdioxide en licht. Daarnaast zijn een goede omgevingstemp. en luchtvochtigheid belangrijk. - De afbraak van organische stoffen heet dissimilatie. De energie die nodig is voor voortgezette assimilatie komt vrij bij dissimilatie - Dissimilatie gaat dag en nacht door - Brutoproductie: totale hoeveelheid glucose die een plant bij fotosynthese maakt. - Nettoproductie: verschil tussen de totale hoeveelheid glucose die een plant gevormd heeft en de hoeveelheid die de plant heeft verbrand. - Autrotroof: zelfvoorzienend, die eigen voedsel maken, dmv zonlicht. - Populatie: alle individuen van 1 soort in een ecosysteem
o Tellen
o Steekproeven
o Sporen
o Merken - Populatiegrootte: geboortecijfer + immigratie: sterftecijfer + emigratie - Tolerantie voor abiotische milieufactoren
o Licht
o Temperatuur
o Lucht beinvloeden chemische processen die op celniveau
o Water plaatsvinden
o Bodem - De beperkende factor bepaald of een diersoort in leven kan blijven - Pioniersstadium à successie à climaxstadium(veel planten en dieren die in evenwicht leven) - Symbiose
o Mutualisme vb: Heliconiusvlinder + passiebloem( +/+) o Commensalisme vb: loodsmannetjes + haaien (+/geen nadeel) o Parasitisme vb: rupsen + passiebloem (+/-) - Biotische factoren bepalen de levensduur van een organisme en populatiegrootte. - Abiotische factoren: licht, temp, lucht, water, bodem - Competitie

o Intraspecifieke: concurrentie tussen dieren van dezelfde soort
o Interspecifieke: strijd tussen verschillende diersoorten

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.