Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 4, 5, 6 Groei, seksualiteit en voorplanting

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4740 woorden
  • 23 april 2007
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hs 4: Verouderings- kenmerken Rimpels, grijze haren, stijfheid (vitamine c gaat veroudering tegen) (en energierijk voedsel gaat stijfheid tegen) Telomeer Laatste stuk van elke DNA-keten (bij iedere deling wordt het korter wanneer het te klein is geworden kunnen delen van het DNA bij een volgende deling beschadigen
Telomerase Een enzym dat het telomeer langer maakt zodat een cel meer kan delen (darm/huid) celdood het sterven van een cel door veroudering of door geprogrammeerde celdood (bij grote beschadigingen dingen werken niet goed of het DNA beschadigd)-> verouderingsverschijnselen
Eiwitten + bouwstoffen nodig voor Opbouw van je cellen

Vitaminen nodig voor Bestanddelen van enzymen en nodig voor celprocessen
Waarom wordt je ouder Cellen delen niet eindeloos, na een aantal delingen komen in een rustfase (zie telomeer) Groeispurt relatief snelle groei tijdens de puberteit (bij meisjes eerder-> jongens groeien 2 jaar langer door) Groeischijf Laagje kraakbeen onder de uiteinden van de pijpbeenderen daar is de lengtegroei
Hypofyse Een klier onderaan de hersenen (maakt hormonen) Groeihormoon Die beïnvloeden de spier en beenderen groei.(hormoon uit de hypofyse) Geslachtshormoon Hormonen die zorgen voor de groeispurt, en dat kraakbeencellen in de groeischijven tot bot omgevormd worden. (daarna de stop van de groei) groeifactoren Die beïnvloeden de groei van de ->kleine eiwitmoleculen in de cel die de cel stimuleren of remmen om te delen (ze moeten wel de juiste receptoren hebben) Lengtegroei is vooral (proces) De groei van de pijpbeenderen (onderbeen)->deling en verbening->tot ze veranderen in botcellen-> Voordelen meer volume Het warmteverlies door de huid per gewichtseenheid is minder (een groot lichaam minder warmte dan een klein lichaam. Celcyclus De periode waarin een cel ontstaat, groeit, actief is in opnieuw deelt. Interfase G1- + S- + G2 fase (DNA moleculen zijn niet opgerold de genetische code is af te lezen) G1fase Gap = opening, hiaat -> de cel neemt in omvang toe, de organellen maken stoffen die nodig zijn voor de verdubbeling ven het DNA
S fase (synthese) ->het DNA moleculen verdubbelen->2 identieke DNA-moleculen
G2 fase De enzymen controleren de beide DNA-moleculen op kopieerfouten ->de mitochondrien en andere organellen verdubbelen
m-fase (mitose) de kern deelt zich ->DNA rolt eerst op en worden zichtbaar als chromosomen
Synthese Die s -fase
Centromeer Het punt waaraan de 2 Chromatiden aan elkaar zitten
Mitose (m-fase) uit de kern ontstaan 2 nieuwe kernen. De 2 Chromatiden van elk chromosoom worden van elkaar gescheiden en elke nieuwe kern krijgt er 1
Chromosomen De zichtbaren vorm van het DNA-molecuul + histonen
Chromatiden De 2 identieke DNA-moleculen die in het centromeer aan elkaar vast zitten
spoelfiguur een structuur van lange eiwittendraden in de cel die zich ontwikkelen vanuit de centriolen (polen). De eiwitdraden zijn vergelijkbaar met die van het celskelet. De draden van de spoelfiguur hechten zich vast aan de centromeren van elk (verdubbeld) chromosoom. Door duwen en trekken verplaatsen de draden de chromosomen naar het equatorvlak van de cel. De 4 fases celcyclus G1-,s-,g2- e de m fase
Celdifferentatie de veranderingen in nieuw gevormde cellen, waardoor zij de functie kunnen gaan uitoefenen die hoort bij de plaats van de cel in het organisme. Bij gedifferentieerde cellen bepalen regeleiwitten welke genen actief zijn voor het uitvoeren van de functie van de cel. Andere genen blijven ongebruikt

Determinatie de functie die een cel heeft gekregen. Het DNA van de cel bevat regeleiwitten die bepalen welke genen zullen worden gebruikt en welke genen inactief blijven. Gedetermineerde cellen kunnen zich vaak nog delen voordat celdifferentiatie optreedt
Mastergenen De stukken DNA met de informatie voor de regeleiwitten ->ze besturen de ontwikkelingspatronen van organen
Inductie Het verschijnsel dat de ontwikkeling van een bepaalde cel wordt bepaald door contact met zijn buurtcellen (de invloed op celdifferentiatie) Geprogrammeerde celdood (Apoptose) cellen sterven door een signaal van buitenaf hun DNA daartoe aanzet. (hierdoor krijgen mensen vorm (vingers kikkervisje)) Zygote Bevruchte eicel
Tumor Ongecontroleerde celdeling
Goedaardig Een tumor die alleen een plaatselijk probleem is omdat hij ingekapseld is in een laagje bindweefsel (wrat) Kwaadaardig Daar laten bepaalde cellen los van hun buurtcellen en reizen via het bloed of lymfe naar andere lichaamsdeling en kunnen een nieuw gezwel ontwikkelen
Metastase Uitzaaien van een tumor (zie kwaadaardig) hij verschrijd zich over andere lichaamsdelen en maakt daar soms ook gezwellen
Kanker Een kwaadaardige tumor (zaait dus ook uit en metasteerd) Regelgenen genen die bepalen welke genen bij de eiwitsynthese worden gebruikt en welke niet. Daarmee bepalen regelgenen welke activiteiten een cel uitvoert. (Er zijn regelgenen die de deling van de cel stimuleren of remmen. Stimulerende regelgenen voor de celdeling zijn proto-oncogenen. Remmende regelgenen voor de celdeling zijn tumor-suppressorgenen) Stimuleren (bijv. Hormonen en groeifactoren) signalen van buitenaf die zorgen dat iets gebeurd
Remmen (bijv. Hormonen en groeifactoren) signalen van buitenaf die zorgen dat iets niet gebeurd (specifieke receptoren (ook bij stimuleren)) Protooncogen Een soort regelgenen die de celdeling stimuleert. (ze coderen voor eiwitten met een uitwendig groeisignaal overbrengen naar de kern)->DNA verdubbelen->delen (Tumor)-Suppressorgen Een groep regelgenen die de celdeling remt
Zelfmoordgen Een gen dat in iedere menselijk cel aanwezig is->DNA onherstelbaar beschadigd->aanschakelen zelfmoordgen (bij de helft van de mensen met een tumor is dit gen gemuteerd) carcinogeen Stoffen die Kanker kunnen veroorzaken (dierlijke vetten, asbest,bepaalde oplosmiddelen (benzeem)) Ontstaan tumoren Veranderingen in het DNA-> controle op de deling van een cel worden omzeilt, verstoring aanvoering stimulanten en remmers, onjuist reagerende receptor. Mutagenen stoffen Stoffen die het DNA veranderen • De hoeveelheid en samenstelling van je voedsel bepalen hoe je er later uitziet • Groei ontwikkeling en verouderingsverschijnselen handen ten delen af van de samenstelling van het voedsel dat we eten. • Het telomeer vormt een beschermd kapje aan een uiteinde van een chromosoom die verhinderd dat een chromosoom vastplakt. • Groeistoornissen kunnen een gevolg zijn van een tekort aan geslachtshormonen of groeifactoren. • Hoe groter het organisme->hoe groter de zwaartekracht->hoe grote de invloed van de zwaartekracht. • De massa groei is x^3 en oppervlak is x^2 • Nieuwe cellen ontstaan doordat bepaalde stoffen ze daartoe aanzetten (geslachtshormonen) • Verschillen tussen cellen ontstaan door het aan en uitschakelen van genen bij celdifferatie wordt in elk celtype een andere combinatie van genen actief • Er zijn mastergenen die activiteiten van andere mastergenen regelen (mutatie kan raar zijn) • Inductie kan lijden tot geprogrammeerde celdood • Cellen wisselen stoffen uit wanneer een cel het contact met zij buurcellen verliest gaat hij dood door gebrek aan die stoffen. • Bij de ontwikkeling van weefsels treed eerst celdeterminatie op dan celdifferentiatie, mastergenen sturen dat (genen aan en uit schakelen) • De celdeling wordt geregeld door groei en remfactoren. • Kanker is een verzamelnaam voor meer dan 100 verschillende ziekten in verschillende lichaamscellen. • Een ontspoorde protoncogenen (mutatie->groeisignaal overbrengen zonder opdracht->tumorcel->soms naar buurtcellen) heet oncogen. • Inductie van buurtcellen kan de ongewenste celdeling afremmen->de eiwitten die voor tumor-suppressorgenen coderen->de celdeling onderdrukken->negatief signaal naar de kern. • Voordat mutaties kunnen ontstaan hebben meerderen mutaties plaatsgevonden • ook sommige straling en virussen kunnen muterend werken • als een cel losraakt van zijn plek sterft hij.(zie huid ->kiemlaag->los->hoornlaag • kankercellen bijinvloeden de groei van haarvaten. reden ontstaan Kanker: 1) verstoring van het evenwicht van stimuleren en remmende stoffen
2) fouten in receptoren

3) mutaties in regelgenen
4) carcinogenen stoffen
5) straling
middelen bestrijden Kanker
1) operatie
2) bestralen
in de toekomst
3) op genniveau (bijv. met het zelfmoordgen) 4) op enzymniveau (bijv. met Telomerase) 5) op niveau van de uitzaaiing
6) stoffen die in de celcyclus ingrijpen hs 5: Seksualiteit Het gedrag dat direct of indirect samenhangt met de paring (voorbereiding op voortplanten) Voortplanting
Kloon nageslacht dat genetisch identiek is aan de ouder (genetisch identieke nakomeling) Natuurlijke selectie de 'selectie' die plaatsvindt door de invloed van omgevingsfactoren op de soort. Individuen met een gunstige allelenmix voor de heersende omgevingsfactoren krijgen meer nakomelingen dan de individuen met een ongunstiger allelenmix. aseksueel Ongeslachtelijke voortplanting Je mixt niets alle cellen gaan onveranderd verder (genetisch identiek) Dingen die bij seksualiteit komen kijken Zorgen voor: een goede gezondheid, aantrekkelijk uiterlijk, een partner vinden, hierom vechten, (een nest bouwen) verleiden en van de concurrenten winnen
Klonen een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij uit een deel van een organisme een nieuw individu ontstaat. Voordeel o-v Sneller, maar een ouder nodig, grotere overlevingskans (goede erfelijke eigenschappen worden overgegeven) Nadeel o-v Ze zijn allemaal hetzelfde, dus komt er iets ongunstig in het milieu sterven ze allemaal. (genetische)Variatie in de biologie: verschillen in erfelijke eigenschappen tussen individuen van dezelfde soort. De variatie wordt o.a. vergroot door: verschillende allelen van elk gen, geslachtelijke voortplanting (recombinatie van de allelen), crossing-over en mutaties. Voordelen natuurlijke selectie Veel soortgenoten->veiliger, beter bestand tegen ziektes door aangepaste allelen bestand tegen de ziektes->grotere overlevingskans (nadeel slimmere ziekteverwekkers->maar betere bewapening hiertegen) Seksuele selectie Het veroveren van een partner (onderdeel natuurlijke selectie) Paartijd de periode van het jaar waarin gepaard wordt

Broedzorg de zorg van de ouders aan de jonge nakomelingen vanaf het leggen van de eieren of de geboorte, tot aan de zelfstandigheid van de jongen
Monogaam (vrouw en man even groot) de relatievorm waarbij de twee partners alleen met elkaar paren (wel veel overspel) polygaam Een mannetje heeft meerdere vrouwtjes (waar hij mee paart) (mannetje groter) Primaire geslachtskenmerken geslachtskenmerken die direct bij de geboorte zichtbaar zijn, zoals penis en vagina
Secundaire geslachtskenmerken geslachtskenmerken die onder invloed van de geslachtshormonen worden gevormd. Bij jongens zijn die kenmerken onder andere: sterkere spieren, lichaamsbeharing, lagere stem. Bij meisjes zijn dat onder andere: menstruatie, borsten, breder bekken. Tertiaire geslachtskenmerken verschillen tussen mannen en vrouwen in psyche en gedrag, die niet direct het gevolg zijn van de invloed van geslachtshormonen. Deze verschillen zijn o.a. zichtbaar bij spraak, ruimtelijk inzicht, wiskundig inzicht. T-geslachtskenmerken ontwikkelen zich mede door de invloed van de omgeving (cultuur). Normen en waarden Het zijn de gedragsregels die nodig zijn om een waarde te behouden.(normen) zaken die algemeen belangrijk worden gevonden, zoals respect, gezondheid, veiligheid.(waarden) Heteroseksualiteit wanneer je, je seksueel aangetrokken voelt tot iemand van het andere geslacht. Homoseksualiteit wanneer je, je seksueel aangetrokken voelt tot iemand van het zelfde geslacht. Kiemweefsel Weefsel in de geslachtsorganen waar de geslachtscellen worden gevormd (zaadballen eierstokken) (stok=opslagplaats) Testosteron Mannelijk hormoon->gemaakt door de zaadballen->verdere ontwikkeling geslachtsorganen (na de geboorte beïnvloed het de ontwikkeling van de hersenen) Oestrogeen de vrouwelijke geslachtshormonen: Deze hormonen worden geproduceerd door de cellen van de follikel Oestrogeen stimuleert de groei van nieuw baarmoederslijmvlies en kan de productie van LH bevorderen. Oestrogeen remt ook de productie van FSH
Menopauze de periode bij de vrouw op ong. 50 jarige leeftijd waarbij de eierstokken geleidelijk stoppen met de productie van geslachtshormonen
SDN Sexual dimorphic nucleus
Invloeden op de hersenontwikkelingen Geslachtshormonen, sociale en culturele factoren, medicijnen en drugs. Intimiteit vertrouwelijkheid, het gevoel dat je dichtbij iemand bent
Cultuur het gedrag binnen een groep dat specifiek is voor die groep. Veel menselijke culturen hebben 'eigen' manieren van begroeten, kleden, eten en hoe beide geslachten met elkaar omgaan
Religie geloof, godsdienst
Typische kenmerken van de mens Rechtop lopen, sterk ontwikkelde verstandelijke vermogens (vliegtuigen,internet,knutselen aan genen) Soa’s Seksueel overdraagbare aandoening
Contactopsporing het opsporen van iedereen die seksueel contact heeft gehad met een met soa besmet persoon. Door de behandeling van die personen kunnen verdere besmettingen worden voorkomen. Besmetting soa’s (in) direct seksueel contact, bloed, sperma,vaginaalvocht, besmette voorwerpen (injectiespuit) Verschijnselen soa’s Branderig gevoel plassen, ongewone afscheiding, blaasjes,jeuk • bij ongeslachtelijke voortplanting is er geen voorbereiden gedrag (aseksuele voortplanting) • bij geslachtelijke voortplanting is elke nakomeling uniek. (ieder kind een verschillende allelenmix gekregen • hoe meer erfelijke verschillen tussen soortgenoten hoe groter de kans dat enkele van de nakomelingen overlezen wanneer de leefomstandigheden veranderen. • Homoseksualiteit komt voor bij: zoogdieren,vogels,vissen en reptielen. • Seksueel gedrag speelt bij sommige diergroepen een rol om sociale spanningen te verminderen • Mannen hebben minder stemmingsveranderingen omdat hun hormoonconcentraties stabieler zijn • Vrouwen hebben bij hun hersenen meer verbindingen tussen de linker en de rechterhelft mannen hebben een grotere SDN. • Door de werking van hormonen ontstaan verschillen tussen het lichaam van man en vrouw en jong en oud. Hs 6: klievingdelingen Een deling waarbij de cellen niet groter worden (bijv. in de eileider. Embryo

Foetus Een embryo na 8 weken wanneer alle organen aanwezig zijn
Navelstreng Een deel van de bloedvaten die als een hechtsteel naar buiten groeit (2 slagaders en 1 ader verbinding tussen placenta en foetus. Placenta Bevat bloedvaten van moeder en foetus, hier vind de uitwisseling van stoffen plaats tussen beide bloedsomlopen (trofoblast + deel baarmoederslijmvlies vormen het) Ovarium eierstok
Trofoblast de omhulling van de blastulaholte. De trofoblast vormt het buitenste omhulsel van het embryo. Op de binnenzijde van de trofoblast is de kiemschijf m.b.v. de hechtsteel op één plaats verbonden met de trofoblast. Aan de buitenzijde vormt de trofoblast villi (vlokken) die tussen de cellen van het baarmoederslijmvlies ingroeien en later het kinderlijk deel van de placenta vormen. blastulastaholte de met vocht gevulde holte
De kiemschijf het deel van een embryo dat zich gaat ontwikkelen tot de foetus. In de kiemschijf ontstaan twee holtes: het dooierblaasje en de amnionholte. het dooierblaasje een van de twee met vocht gevulde holten die in de kiemschijf ontstaan. In het dooierblaasje worden de eerste (embryonale) bloedcellen gevormd. de amnionholte een van de twee met vocht gevulde holten die in de kiemschijf ontstaan. Het amnionvlies omhult het embryo en het vruchtwater. De 2 vruchtvliezen Amnion en chorion (groeien met de embryo mee) (stootkussen bescherming) Diploïde lichaamscellen 23 + 23 = 46 paps + mams (23 paren chromosomen) 23 x 2 ieder paar heft op ieder chromosom allelen voor de zelfde dingen (bijv. voor de eigenschap oogkleur) Haploïde geslachtcellen Die hebben maar 23 chromosomen. Diploïd 2 x 23 = 46 (2n) Haploïd Geslachtscellen->23 chromosomen (1n) Meiose Speciale celdeling voor geslachtcellen
Gameten Geslachtscellen ->23 chromosomen ->haploïd
Equatorvlak het middenvlak van een cel waarin tijdens de mitose en meiose de chromosomen komen te liggen voordat de kerndeling optreedt. oögonia groepen van diploïde kiemcellen in de eierstok waaruit de eicellen worden gevormd
poollichaampje een cel die tijdens de meiose door de celdeling ontstaat, maar kleiner is dan de andere cel. Tijdens de oögenese wordt tweemaal een poollichaampje gevormd: één na meiose I en één na meiose II. Begin puberteit Verhoogde afgifte van geslachtshormonen (niet bekent waarom het begint) (maar wel hormoonstelsel (hypofyse) en je zenuwstelsel (hypothalamus) erbij betrokken) Geslachthormonen hormonen die invloed hebben op de geslachtskenmerken en de voortplanting. Geslachtshormonen regelen o.a. de menstruatie en de groei tijdens de puberteit. Puberteit
Vruchtbaarheid
Menstruatie
Zwangerschap
geboorte Het ter wereld komen van de volgroeide foetus->geeft hormonen-> weeën
Hypothalamus Geeft via de zenuwbanen hormonen (signaalstoffen) af aan het bloed->via de korte bloedvatennaar de hypofyse
Hypofyse Die reageert op de zenuwen door de hormonen FSH en LH af te geven->geslachtsorganen reageren via speciale cellen hierop en gaan zelf hormonen afgeven
FSH bij jongens Stimuleert de productie van zaadcellen in de testikels
LH bij jongens Stimuleert de afgifte van het hormoon testosteron

Testosteron regelt De baardgroei, uitgroei spieren en botten en penis testes zaadblaasjes en prostaat. Effecten van HCG op het lichaam van de moeder 1. het geel lichaam blijft instant->blijft progesteron maken->nieuwe menstruatie blijft uit (1e signaal van zwanger zijn) 2. de vorming van FSH en LH blijven door progesteron geremd daardoor komen er geen nieuwe follikels tot rijping. oestrogenen
de vrouwelijke geslachtshormonen: Deze hormonen worden geproduceerd door de cellen van de follikel. Oestrogenen stimuleren de groei van nieuw baarmoederslijmvlies en kunnen de productie van LH bevorderen. Oestrogenen remmen de productie van FSH. testosteron
mannelijk geslachtshormoon dat wordt gevormd in de zaadballen. Testosteron beïnvloedt het ontstaan van de secundaire geslachtskenmerken bij mannen, waaronder baardgroei, de groei van het strottenhoofd, spier- en botgroei, de ontwikkeling van de mannelijke geslachtsorganen, lichaamsbeharing. Testosteron bevordert de eiwitsynthese in spiercellen en vertraagt de afbraak van eiwitten
LH
luteïniserend hormoon; een hormoon uit de hypofyse dat bij vrouwen de voltooiing van de meiose I bevordert en de eisprong stimuleert. FSH
follikel stimulerend hormoon uit de hypofyse. FSH stimuleert bij vrouwen de ontwikkeling van de follikels. Bij mannen stimuleert FSH de productie van zaadcellen in de testes. Prostaglandine Hormonen die o.a. de samentrekking van het spierweefsel van de baarmoederwand veroorzaken. Oxytocine Een hormoon dat via de hypothalamus->door druk op de baarmoedermond->nog meer de samentrekking stimuleert (dit zijn de weeën die het kind er uit drijven) en hij stimuleert de afgifte van melk
Prolactine Onder de geboorte->dit hormoon bevorderd de melkvorming
Ivf In vitro fertilisatie (vitro = glas fertilisatie=bevruchting)->vrouwen hormonen om follikels te laten rijpen->echo de grote kijken->een aantal eicel wegzuigen-> in een petrischaaltje->bevruchting->48 uur later 4 tot 8 cellen->(controle)->terugplaasing
Icsi Intra cytoplasmatische spermacel injectie->(vooral voor weinig zaadcellen) een zaadcel wordt opgezogen-> rechtstreeks in een eicel gespoten (lijkt verder op IVF) De pil Bevat de hormonen progesteron en oestradiol (remmen de rijping van de follikels en de ovulatie (progesteron maakt het baarmoederslijmvlies taaier zodat de zaadcellen er niet makkelijk doorheen kunnen) Sterilisatie Een doctor onderbreekt operatief de eileiders of de zaadleiders
Morning-afterpil Kuur van enkel dagen die innesteling voorkomt (tot 48 uur naar de seks) Morning-afterspiraaltje Tto5 dagen (voorkomt innesteling

Abortus Zuigcurettage (een arts zuigt met een apparaat het baarmoederslijmvlies met de ingenestelde embryo weg) /abortuspil
Kwaliteit van sperma hangt af van Leeftijd, duur van seksuele onthouding,voedingstoestand
HIV Humaan immunodeficiëntie virus ->eerst zware griepverschijnselen->in het bloed groot aantal virusdeeltjes aanwezig->aantal afweercellen dalen->na 3-6maanden zijn er antistoffen in je bloed->rustfase3-10jaar (bijna alles weer normaal)->fatale moment virusdeeltjes stijgt->afweercellen dalen->geen afweer meer->dood
Immuunsysteem Beschermt je lichaam tegen infecties en maakt binnendringende bacteriën en virussen onschadelijk. Aids acquired immuno deficiency syndrome; het mogelijke gevolg van een aandoening van het immuunsysteem door het Hiv-virus. De T-lymfocyten zijn aangetast door het virus en het afweersysteem werkt niet goed mee, zodat de patiënt aan relatief onschuldige ziekten kan overlijden. Seropositief positief reagerend op een bloedtest, waarmee is aangetoond dat er afweerstoffen (zoals tegen HIV) aanwezig zijn. Dit betekent dat er sprake is van een besmetting (zoals met het Hiv-virus). Iemand die seropositief HIV is, hoeft nog geen aids te hebben. Herpes Simplex Virus->soa->DNA virus->veroorzaakt pijnlijke plekken en zweertjes op de geslachtsorganen ->genezen spontaan->virus blijft jarenlang zitten->kan zonder eden weer opduiken(bijv. met bevalling overbrengen->dood/blind enz.) Soa’s
Kenmerken virussen Ze bestaan niet uit cellen->ze zijn DNA of RNA omgeven door een eiwitmantel->voor vermeerdering hebben ze andere organismen nodig
Binnen dringen virus Hechten aan de receptor->(dat verklaart de voorkeur voor sommige cellen) Retrovirus + enzym Het erfelijk materiaal bestaat uit RNA->met het RNA gaat een speciaal enzym (reverse-transcriptease) dit enzym zet het RNA om in DNA->->DNA gaat in de kern zitten -> maakt vele RNA kopieën-> + de eiwitmantels->zijn er heel veel dan valt de cel uiteend en verspreiden de virusdeeltjes zich. • Een eicel die vrijkomt is omringd door follikelcellen. • Een 2e zaadcel kan niet binnendringen doordat bij het samensmelten van de membranen van de zaadcel en eicel alle andere zaadcellen loskomen van de receptor. • Trilharen aan de binnenkant van de eileider vervoeren het klompje cellen in ong. 5 dagen naar de baarmoeder (het klompje cellen wordt nog beschermd door de eischil) • Als een vrouw zwanger is bevat haar urine hcg (hormoon) een zwangerschapstest toont dit aan. • Na de 3e maand van de zwangerschap gaat de placenta de hormonen progesteron en oestradiol produceren • Als een moeder rookt medicijnen of drugs gebruikt kunnen die hormonen in de foetus komen drugverslaafde moeders krijgen drugsverslaafde kinderen (rokende moeders hebben gemiddeld lichtere kinderen) • De trofoblast en een deel van het baarmoederslijmvlies vormen de placenta • Is er te weinig HCG gemaakt dat kan dit een miskraam tot gevolg zijn. • De productie van HCG neemt na ong. 3 maanden af en waardoor het geel lichaam degenereert->placenta maakt oestrogenen en progesteron->baarmoederslijmvlies ontwikkeld zich verder. • Bij vrouwen neemt de vruchtbaarheid na het 28e levensjaar af
Bevruchting: 1. Een aantal zaadcellen dringen door de foetuscellen heen. 2. De zaadcellen komen in contact met de eischil (een laag eiwitten om de eicel) 3. De zaadcel hecht zich aan een receptor die op de eischil zit. 4. Zodra hij vasthecht komen er enzymen vrij die de eischil ter plekke afbreken
5. Hij dringt door tot het membraan van de eicel
6. De membranen van de eicel en zaadcel versmelten
7. De kern van de zaadcel dringt binnen in het grondplasma van de eicel
8. De zaadcel geeft zijn kern aan de eicel (30 minuten later de 1e deling) Innesteling en ontwikkeling
1. Het klompje cellen van ong. 100 stuks komt in de baarmoeder aan
2. Een of 2 dagen later nestelt hij zich in het baarmoederslijmvlies
3. Ondertussen hebben de cellen een rangschikking ondergaan -er is een blastulaholte met een buitenste omhulsel van cellen de trofoblast ontstaan -daarbinnen bevind zich een laag cellen (de kiemschijf) 4. De cellen in de kiemschijf delen

5. Er ontstaan 2 holtes gevuld met vocht: -het dooierblaasje -de amnionholte
6. De trofoblast produceert verschillende stoffen (hormonen bijv. HCG) 7. De trofoblast vormt uitstulpingen (vlokken die tussen de cellen van het baarmoederslijmvlies ingroeien en later het kinderlijk deel van de placenta vormen) 8. De vlokken doen de stofwisseling van zuurstof en koolstofdioxide en voeding- en afvalstoffen van het kind naar en van de moeder. 9. Tussen trofoblast en kiemschijf ontstaat een hechtsteel
10. Door de hechtsteel vindt transport van stoffen tussen de kiemschijf en de trofoblast
11.De aminoholte groeit
12. De aminoholte verdringt de balustaholte en komt met omhulsel tegen de trofoblast te liggen
13. Het dooierblaasje vormt de 1e bloedcellen
14. Uit de cellen van de kiemschijf vormt zich tussen het dooierblaasje en de aminoholte het embryo Meiose 1: 1. profase 1 -> de chromosomen rollen op (en delen zich tot 2 Chromatiden) en het kernmembraan wordt afgebroken
2. metafase 1-> de chromosomen liggen paarsgewijs midden in de cel in het equatorvlak ->de spoelfiguur van trek en steundraden is gevormd ->aan ieder chromosoom (met 2 Chromatiden) zit een trekdraad
3. anafase 1 -> de trekdraden trekken van elk maar chromosomen een chromosoom (met twee Chromatiden) naar de 2 polen. 4. telofase 1 -> de chromosomen despirialiseren en kernmembraam vormt zich weer een beetje (nog steeds 2 Chromatiden) Meiose 2 / mitose 5. profase 2 -> de chromosomen rollen zich weer op en het kernmembraan valt uiteen de centriolen delen zich opnieuw. 6. metafase 2 -> de chromosomen liggen in het equatorvlak en het spoelfiguur is gevormd. Aan ieder chromosoom zitten 2 trekdraden (1 voor iedere Chromatiden) 7. anafase 2 -> de trekdraden trekken de Chromatiden uit elkaar (dus de chromosomen splitsen) aan iedere kant 1 chromosoom/1 Chromatiden

8. telofase 2 -> de kernmembranen ontstaan en het grondplasma deelt. Vrouwelijke geslachtscellen: • Na meiose 1 zijn 2 cellen ontstaan met in elke cel een haploïd chromosomenaantal (wel heeft iedere chromosoom 2 Chromatiden) • In meiose 2 gaan die 2 Chromatiden pas uit elkaar • Na meiose 2 zijn er 4 geslachtcellen gevormd->elk met de helft (23) van het oorspronkelijke aantal (46) chromosomen elke chromosoom is nu enkelvoudig aanwezig (geen paar meer) • Rond de 8e week delen de cellen in de eierstok van de vrouwelijke embryo zich als bij een mitose hierdoor ontstaan een paar miljoen oögonia. • Deze oögonias worden omgeven door follikelcellen. Samen vormen ze de follikels • (veel sterven) Tijdens de geboorte bevinden de oögyten (zo heten de resterende) zich in profase 1 voor de geboorte beginnen ze aan de meiose ->na 12 tot 50 jaar kan hij zich ontwikkelen tot eicel. • Tijdens iedere menstruatiecyclus nemen 5 tot 12 follikels sterk in formaat toe en hervatten de meiose ->hiervan ontwikkelt er 1 verder tot eicel de rest sterft • Na meiose 1 volgt een ongelijke deling een cel houdt bijna alles en de andere bijna niets (het poollichaampje • De grote cel begint aan meiose 2 maar blijft steken in de metafase 2 dan komt de eicel vrij uit het ovarium (eisprong) pas als er bevruchting optreedt word meiose 2 voltooid • Dan ontstaat er weer een grote cel en een poollichaampje dat afsterft • Uiteindelijk is er 1 haploïde cel ontstaan Mannelijke geslachtscellen • Bij jongens begint de meiose pas in de puberteit en gaat het hele leven door (het gebeurt in de testes) • De kiemcellen (spermatogonia) in de wanden van het zaadbuisje delen voortdurend (mitose!) • Elke deling levert spermatocyten (diploïd) op en een nieuw spermatogonium (diploïd) op • Uit de spermatocyt ontstaat na meiose 1 en 2 4 haploïde cellen • Die haploïde cellen blijven nog wel enige tijd verbonden door cytoplasmabruggen • Vervolgen differentiëren die cellen zich tot zaadcellen (bij de differentie krijgen ze een staart) • De vorming van een zaadcel duurt ong. 24 dagen • Vanuit de zaadbuisjes vervoeren trilharen de zaadcellen naar de bijbal waar ze verder rijpen en worden opgeslagen. • De wand van deze 4tot 6 meter lange buis bevat spiercellen die de zaadcellen naar de zaadleider duwen • Pas in het lichaam van een vrouw kunnen de zaadcellen zelf bewegen. • Bij een zaadlozing komt ong. 3 ml sperma vrij dat ong. 350 miljoen zaadcellen bevat (ong. 10%) de overige 90% is: zaadvocht dat de zaadblaasjes en de prostaat hebben toegevoegd. Bronnen + leertaken: • Als je op een energiearm dieet gaat leef je langer • In de s-fase gaat de DNA-streng open als een rits en worden er nieuwe nucleotiden geplaatst • Het centromeer verdubbeld zich vlak voordat de Chromatiden uit elkaar gaan. • In de kiemlaag delen cellen voortduren. Cellen die het contact verliezen met de kiemlaag verhoornen en sterven af • EPO is een groeistof die voorlopercellen waaruit rode bloedcellen ontstaan tot deling aanzetten • Sterilisatie vrouwen->de eileiders worden->dichtgebrand, afgebonden en doorknippen, dichtklemmen. • Sterilisatie mannen->zaadleiders afbinden en doorknippen • De ballen hangen in een balzak om ze koeler te houden->als ze warmer worden neemt de vruchtbaarheid af.(Thermo onderbroek) • Abortuspil->Max 3 weken over tijd->een stof innemen waardoor de embryo sterft->2 dagen later een stof innemen die samentrekken baarmoeder stimuleert->ze verliest het embryo het vruchtvlies wat stolsel en wat bloed (nadeel->langdurig bloedverlies en pijn. • Ring-> in de vagina scheidt 3 weken lang hormonen af->flexibele kunststofring->werkt verder hetzelfde als de pil->na de ring een week niet gedragen te hebben weer herhalen. • Hiv-middel->fuzeon voorkomt dat het Hiv-virus de cel binnendringt (fuseert) dus kan het virus zich niet meer vermeerderen. Cellen met receptoren (+ mutatie): 1. een groeifactor zet receptor aan daardoor gaat er een signaal naar de kern
2. er wordt een eiwit gevormd dat de celdeling stimuleert
3. wanneer een porto-oncogen gemuteerd is deelt de cel zonder signaal van buiten
4. een remstof zet een receptor aan
5. daardoor gaat er een signaal naar de kern
6. er wordt een eiwit gemaakt die de celdeling remt
7. wanneer suppressorgen gemuteerd ontstaat er een verkeerd gen dat de celdeling niet remt. 8. vrouwenbesnijdenis->clitoris, binnenste en bijna alle buitenste schaamlippen weggesneden, het gat wordt m.u.v. een kleien opening dichtgenaaid. Dieren die zich ongeslachtelijke voortplanten: Splijten Afgebroken stuk kan uitgroeien tot volledig individu Koralen zeesterren en platwormen
Knopvorming Uit een celgroepje aan een volwassen individu ontwikkelt zich een nieuw individu die zich afsplitst als hij groot genoeg is Sponzen poliepen en kwallen

Insnoeren Lichaam deelt zich in 2 stukkek en ieder deel groeit uit tot een compleet individu Platwormen
Parthenogenese Onbevruchte eicellen groeien uit tot nieuwe individuen Bladluizen wandelende takken bijen
Soa’s
Ziekte en type verwekker Wijze van besmetting Verschijnselen Voorkomen
Aids (hiv virus Direct bloedcontact, sperma, vaginaalvocht, injectiespuiten Verminderde afweer Kanker en allerlei infectieziekten Condoom, schone naalden, monogamie
b-a-s
Chlamydia (bacterie) Intiem seksueel contact v->weinig->later onvruchtbaarheid m->pijn bij plassen; afscheiding Condoom, monogamie
Gonorroe (bacterie) Intiem seksueel contact v->beschadiging eierstokken en eileider m->afscheiding en pijn bij plassen Condoom monogamie b-a-s
Herpes (virus) Intiem contact geslachtsorganen- mond- anus Pijnlijke blaasjes op mond- anus- geslachtsorganen Geen direct contact met… monogamie
Hepatitis B (virus) Intiem contact vuile tatoeage en injectienaalden Leverontsteking Condoom, vaccinatie, schone naalden, monogamie
Schaamluis (insect) Seksueel contact, besmet beddengoed besmette kleding Enorme jeuk in de schaamstreek Hygiëne monogamie

Syfilis (bacterie) Intiem seksueel contact bloedtransfusie Zweertjes op .. later aantasting hersenen en zweren over het hele lichaam Condoom, b-a-s monogamie
Levenscyclus HIV: 1. hiv hecht zich aan receptoren aan de buitenkant van een t-lymfocyt en versmelt met het membraan
2. hiv geeft zijn RNA en de enzymen reverse transcriptasen en integrase af
3. reverse transcriptase zet het HIV RNA om in /DNA
4. het enzym integrase bouwt het virale DNA in het DNA van de t-lymfoct
5. van het virale DNA worden virus RNA’s gemaakt
6. het enzym protease knipt de eiwitketens tot kleinere stukjes
7. deze stukjes zijn bouwstenen van een nieuw virus
8. bij het verlaten van de t-lymfocyt neemt het virusdeel een stukje celmembraan mee
Behandelingen aids: 1. reverstranscriptie remmers (voorkomen dat van RNA DNA gemaakt word
2. interase remmers (voorkomen het inbouwen van het DNA in het DNA van de t-lymfocyt
3. protease-remmers( voorkomen dat van de eiwitketens bouwstenen voor nieuwe virusdeeltjes gevormd worden. Aantekeningen: N= aantal verschillende typen chromosomen
Haploïde kern (vb. maar 1 chromosoom diploïd 2 dezelfde chromosomen) Resident->wel doorgeven door je genen erfelijke eigenschap

Immuun: persoonlijk verworven weerstand ->niet door te geven met genen
Hormonen->door cellen gemaakt en aan het bloed afgegeven->werksaam in zeer kleine concentraties->beperkt aantal doelorganen
meiose hierboven. Menstruatie cyclus:

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.