Hoofdstuk 3 Ecosystemen

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 803 woorden
  • 21 september 2016
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
8 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Samenvatting biologie hoofdstuk 3   Ecosystemen

§3.1   Kwetsbare ecosystemen

  • Ecosysteem: een afgebakend gebied met organismen en biotische en abiotische relaties (een zelfstandige eenheid)
  • Producenten leggen energie vast à komt terecht in organische stoffen
  • Bij gebruik door zowel producenten als consumenten verlaat energie als warmte het ecosysteem, mineralen doorlopen in een ecosysteem een kringloop
  • Reducenten (bacteriën en schimmels): verwerken organische stof tot anorganische stof
  • Draagkracht: de maximale populatiegrootte die een gebied kan onderhouden, bepalend daarvoor is de beperkende factor
  • Populatiedynamiek: het ontstaan en verdwijnen van populaties
  • Biotische en abiotische factoren beïnvloeden het ecosysteem
  • Verstoringen: blijvende, snel optredende veranderingen in ecosystemen.
  • Een verstoring kan klein beginnen en pas na lange tijd zichtbaar zijn.
  • In verstoorde ecosystemen treden vaak plagen op, doordat er bijvoorbeeld predatoren verdwenen zijn à prooidieren planten zich dan ongehinderd voort

§3.2   Energie

  • Biomassa: het totaalgewicht van alle organismen
  • Biologen gebruiken meestal het drooggewicht,  het versgewicht min het gewicht aan water
  • Het drooggewicht is een goede maat voor de hoeveelheid energierijke stoffen die organismen bevatten
  • Door alle drooggewichten weer te geven in de vorm van een liggend staafdiagram krijg je een voedselpiramide. Het oppervlak van de staaf is een maat voor de biomassa
  • Trofische niveau: alle producten van een ecosysteem samen in één staaf
  • Daar boven op staaf van consumenten van eerste orde (C1, planteneters), daarna consumenten van de tweede orde (C2, dieren die planteneters eten) en de consumenten van de derde orde C3 à C4 à C5 enzovoort
  • Hoe complexer het ecosysteem, des te groter het aantal trofische niveaus
  • Heterotrofe organismen: organismen die met hun voedsel organische stoffen opnemen die ze gebruiken als brand- en bouwstof
  • Energiestroomschema: schema met hoeveelheden organische stof die op een organisme van toepassing zijn.                                              à
  • I(ntake): hoeveelheid organische stof met energie-inhoud
  • Feces F: energie in de uitwerpselen
  • Rest van de energie komt via het bloed in organische stoffen in het lichaam terecht (A=I – R)
  • Dissimilatie of respiratie R: de energie die een organisme verbruikt door organische stof te verbranden
  • De energie die overblijft, zit in de organische stof van een nieuw celmateriaal (P = A – R)
  • Dit is maar een klein deel van de totale opgenomen hoeveelheid energie uit de organische stof ( P = I – F – R) (BiNaS tabel 93a)
  • Autotrofe organismen: staan aan de basis van de voedselpiramide. Zijn in staat om uit energiearme anorganische stoffen energierijke organische stoffen te maken
  • Primaire productie: de hoeveelheid (g/opp./jaar of g/volume/jaar) organische stoffen die producten maken.
  • Factoren die de groei van fytoplankton beïnvloeden:
  • Licht à niet beperkend voor primaire productie
  • Voedingsstoffen:
  • Eutrofiëring: verrijking van water met voedingsstoffen
  • Algenbloei: een explosieve toename van de biomassa van fytoplankton en andere algen
  • Conclusie: extra nitraat geeft meer problemen dan oplossingen
  • Temperatuur:de biomassa van de voor de mens interessante dieren als vissen, garnalen en schelpdieren neemt bij hogere temperaturen niet automatisch toe

§3.3   Reducenten

  • Humuslaag: uitwerpselen van kleine dieren die samen met het halfverteerde organische materiaal deze laag vormen
  • Composteren: het gecontroleerd afbreken van organische stoffen
  • Hoe snel dit gaat, hangt van een aantal factoren af:
  • Temperatuur: hoe hoger de temperatuur, hoe sneller het gaat.
  • Soorten: omdat elk soort verschillend is en zij hun eigen milieueisen met optima en tolerantiegrenzen hebben, is de snelheid verschillend.
  • Aeroob: zuurstof nodig om te leven
  • Anaeroob: zonder zuurstof kunnen leven
  • Samenstelling afval
  • Stikstofgehalte
  • Kringloop van elementen: een proces waarin elementen in een aantal stappen en via een aantal organismen hun beginpunt weer bereiken
  • Rotting: de anaerobe afbraak van eiwitten
  • Fossiele brandstof: brandstoffen die zijn uitstaan uit resten van plantaardig en dierlijk leven
  • Ammonificerende bacteriën: bacterie die ureum en eiwitten uit dode resten van organismen omzet tot ammonium
  • Nitrificerende bacteriën: bacterie die van ammonium nitraat maakt
  • Denitrificerende bacteriën: bacterie die nitraat omzet in gasvormig stikstof N2
  • Stikstoffixerende bacteriën: bacterie die stikstof (N2) uit de lucht kunnen binden; leven meestal in symbiose met planten

§3.4   Veranderende ecosystemen

  • Pioniersoort:  een soort die een meestal leeg of bijna leeg gebied koloniseert waar het niet eerder voorkwam
  • Climaxstadium: laatste stadium na successie, waarbij abiotische factoren en soortensamenstelling min of meer constant zijn De populaties zijn in evenwicht, de diversiteit is hoog en het ecosysteem is stabiel.
  • Successie: verandering in de loop van de tijd in de soortensamenstelling van een levensgemeenschap zodat deze geleidelijk overgaat in een andere
  • Subclimaxstadium: stadium dat  vooraf gaat aan het climaxstadium, maar bevat vaak meer soorten dan in een climax


     

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.