Biologie Samenvatting Hoofdstuk 2 Soorten en Populaties
2.1 Definitie van een soort
Soort:
gelijk uiterlijk/kenmerken → DNA (betrouwbare indeling)
vruchtbare nakomelingen
Binominale naamgeving (geslachtsnaam + soortaanduiding)
→ taxonomie = wetenschappelijke indeling van soorten
↘ Linnaeus
Organismen → soorten → geslachten → families → orden → klassen → rijken
Hybriden (nakomelingen van twee verschillende soorten)
→ vaak onvruchtbaar
2.2 Populaties Populatie = organismen van dezelfde soort in een gebied
↘ uitwisseling erfelijk materiaal, ziektes
→ beperkende factor = reden voor een organismen om uit een populatie te gaan
Planten verspreiden zaden door wind, water en dieren
Versnippering = opdelen van een leefgebied in kleinere stukken → populaties verzwakken
↘ ontsnippering = delen van versnipperd gebied met elkaar verbinden → populaties breiden uit
Populaties stimuleren
1 leefgebied inrichten
2 uitzetten
Populatie → mannetje: territorium → vrouwtje kiest man → genetische variaties
Toepassen: hoeveel soorten leven er op aarde? Linnaeus telde in 1758 900 tot 1000 miljoen soorten
→ zoogdieren, vogels en planten: elk jaar +3
→ insectensoorten stijgen veel sneller
We weten niet hoeveel soorten er zijn omdat:
1 er is geen wetenschappelijk instituut
2 de gespecialiseerde kennis is beperkt
2.3 Elke soort is anders Habitat (beschrijvingen) = leefomgeving van plant en dier met specifieke biotische en abiotische factoren die voor een soort belangrijk zijn
Optimum = waarde van milieufactor waar organisme het best gedijt
↘ tolerantiegrenzen = minimum + maximumwaarde van abiotische factoren
Niche = gebruik biotische en abiotische factoren van een gebied → wat doet de soort en wat is de invloed daarvan op het ecosysteem?
Niches van soorten kunnen in de zomer en de winter verschillen → ligt aan de habitat
Concurrentie tussen soorten als ze dezelfde niche en habitat hebben
Veranderde omstandigheden → uitsterven en het zoeken van een andere habitat
↘ variatie in populatie (verschillen worden steeds groter)
Overlevingskansen bij temperatuurwisselingen bij een brede tolerantie grens zijn hoog
2.4 Relaties Predatie = carnivoor moet bewegende prooi pakken → kortdurige relatie
- Prooi: camouflage, holen graven, in groepen leven
- Predator: zintuigen, vliegen, besluipen
Populaties schommelen door het aantal prooien en predators
Voedselrelatie
- Voedselketen (kever → kievit → arend)
- Voedselweb (verschillende voedselketens in elkaar
Verstoring voedselketen door bijvoorbeeld gif (gif op land → gif gaat door voedselketen → accumulatie → uilen gaan dood)
Symbiose (langdurige relatie tussen twee soorten, niet altijd even duidelijk)
- Mutualisme (+/+) = beide soorten hebben voordeel van de relatie
- Commensalisme (+/o) = één soort ondervind voordeel, de andere noch voordeel noch nadeel → plant groeit op andere plant = epifytisme (epifyten, geen concurrentie)
- Parasitisme (+/-) = één soort ondervindt nadeel
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
deze samenvatting is way better dan die andere
9 jaar geleden
Antwoorden