Hoofdstuk 12.1 t/m 12.4

Beoordeling 4.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vmbo | 1631 woorden
  • 15 maart 2016
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 4.3
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

12.1
Gedrag: alles wat mensen/dieren doen: alle reacties die ze vertonen. Je reageert op een prikkel.
Prikkel: Verandering in je omgeving of lichaam.
Inwendige prikkel: Verandering in het lichaam, dorst, pijn, honger, angst.

Uitwendige prikkels: Veranderingen die van buiten komen. Gedrag ontstaat doordat mensendieren reageren op prikkels. Soms nemen ze prikkels wel waar maar reageren ze er niet op. Een niet-hongerige leeuw zal geen antilope proberen te vangen.

Sleutelprikkel (signalen): Uitwendige prikkel die telkens een vaste reactie oproept (respons).

Rode buik van een stekelbaarsje mannetje roept bij een ander mannetje dreiggedrag op.

Jonge vogels reageren op de schaduw van een oudervogel: spergedrag.

Grote schedel, bolle wangen, korte kin (rond en grote ogen = schattig) zijn sleutelprikkels die moeders oproepen tot verzorggedrag. Dit soort overdreven sleutelprikkels noem je supranormale prikkels (= boven normaal).

Onnatuurlijke witte tanden in een reclame zijn ook supranormale prikkels.

 

Verbaal gedrag: Jezelf uitdrukken door praten
Non-verbaal gedrag (=lichaamstaal): Jezelf uitdrukken met je lichaam; je maakt anderen duidelijk wat je stemming is, hoe iemands stemming is zie je vooral aan de stand v/d wenkbrauwen, mond en lichaamshouding.

Met lichaamsstaal kun je elkaar iets duidelijk maken: communicatie.
Bij dieren is vooral non-verbale communicatie van belang, honden communiceren met hun staart. Hond vol zelfvertrouwen = staart omhoog = signaal voor andere honden. Er zijn verschillende soorten signalen mogelijk: geluiden, lichaamshouding, gebaren, geuren en kleuren. Mantelbavianen hebben een rood achterwerk als het vrouwtje vruchtbaar is.

 

12.2
Sociaal gedrag: gedrag tussen soortgenoten. Solitair (alleen) levende dieren (tijgers) zoeken alleen in de voortplantingstijd soortgenoten op. Groepsdieren (bijen) hebben de hele tijd met soortgenoten te maken).  In de biologie kan sociaal gedrag ook gaan over ruzies met soortgenoten (mensenwereld alleen aardig zijn e.d.). Bij sociaal gedrag horen:
- Territoriumgedrag: Gedrag dat te maken heeft met afbakenen/verdedigen van eigen gebied.
- Voortplantingsgedrag: Gedrag dat te maken heeft met het vinden van een soortgenoot om mee te paren, de paring en het verzorgen v/d jongen.
- Groepsgedrag: Gedrag dat een rol speelt bij de taakverdeling binnen groepen dieren & bij het vaststellen v/d rangorde.

 

Territorium: Eigen gebied van een dier: ze zoeken hier hun voedsel en/of brengen er hun jongen groot. De grootte verschilt per diersoort. Solitair levende tijgers hebben een groot territorium waar ze jagen. Wolven leven in groepen, groot groepsterritorium. Vogels die in kolonies broeden (meeuwen/pinguïns) hebben een kleun territorium, het is alleen voor hun nest, voedsel zoeken ze erbuiten.

 

Een territorium wordt meestal door mannetjes afgebakend (territoriumgedrag):
- Afbakenen met geluiden (zangvogels) ze zoeken daarbij een hoog punt op (boom).
- Geurvlaggen uitzetten (zoogdieren) urine van een hond of ontlasting.
Dit zijn voorbeelden van territoriumgedrag.

Het verdedigen van een territorium tegen soortgenoten hoort ook bij territoriumgedrag, daarbij zie je de volgende soorten gedrag:
- Aanvalsgedrag: Indringer komt het territorium binnen, eigenaar wordt agressief.
- Vluchtgedrag: De indringer wordt bang en vlucht.
- Dreiggedrag: Op de grens van een territorium zijn de dieren agressief en een beetje bang.

 

Overspronggedrag: Gedrag dat een dier vertoont als het dreigen te lang duurt. Het past niet bij de situatie. Een dreigende hond kan zich gaan krabben, kat gaat zich wassen.

 

Als de grenzen van territoriums duidelijk zijn komen er weinig gevechten tussen soortgenoten voor, dieren kunnen meer aandacht besteden aan het grootbrengen van hun jongen of voedsel zoeken.

 


Om een geschikte partner te vinden maken veel dieren gebruik van supranormale prikkels. Een mannetjespauw zet zijn staartveren uit en de fregatvogel blaast zijn rode keelzak op. Bij honden/katten laten de vrouwtjes weten dat ze opzoek zijn. Mannetjes worden gelokt met een speciale urinegeur, vrouwtjeskat: krols zijn, vrouwtjeshond: loops zijn.

 

Het gedrag waarmee ze elkaar lokken heet baltsgedrag. Als ze elkaar hebben gevonden gaat de balts verder, door de balts (snuffelen, dansen etc.) laten de dieren elkaar weten dat ze geschikte partners zijn, het vergroot de bereidheid tot paren.  Na de paring verzorgt vaak één van de ouders de eieren/jongen. Bij zoogdieren is dit meestal het vrouwtje, zij zoogt de jongen. Bij vogels/vissen kan het ook het mannetje zijn. Het verzorgen/uitbroeden van de eieren en het voeren van de jongen hoort bij broedzorg.

Het baltsgedrag, paring en de broedzorg horen bij voortplantingsgedrag.

 

Een belangrijk kenmerk van groepsdieren is het samenwerken en de taakverdeling. Wolven leven in roedels, als ze op een prooi jagen omsingelen ze allemaal de prooi. Elke wolf heeft een taak zodat de prooi niet ontsnapt, de taakverdeling vergroot het succes: overlevingskansen zijn groter.

 

Het sterkste mannetje (alfamannetje) is dominant hij leidt de roedel. Het vrouwtje van de roedelleider staat in rangorde direct daaronder. De roedelleider bepaalt wat er in de groep gebeurt: jagen, slapen of eten. Hij en zijn vrouwtje mogen als eerste eten als ze een prooi hebben. De andere dieren zijn onderdanig. Als er in een groep dominante en onderdanige dieren zijn noem je dat rangorde.  Dieren proberen een hogere plaats te krijgen door het uitlokken van gevechten, meestal blijft het bij dreigen; soms écht gevecht.  De verliezer laat dan zien dat hij onderdanig is (wolf op de rug, laat zijn hals zien (kwetsbaarste plek)). Dit gedrag zie je ook bij de afstammeling v/d wolf: de hond.

 

In een kippenhok is er ook een rangorde. De haan is dominant maar onder de hennen heerst ook een rangorde. De rangorde bij kippen wordt uitgevochten door elkaar te pikken: pikorde. De hen die het hoogst in de pikorde staat pikt alle andere hennen maar wordt zelf nooit gepikt: zij mag als eerste eten en heeft de beste plaats op de slaapstok (hoogste plek). De leider is altijd het mannetje. Een kudde olifanten bestaat uit volwassen vrouwtjes en hun jongen, het meest dominante vrouwtje is de leider. Mannetjes komen alleen bij de kudde om te paren.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

In een kippenhok is er ook een rangorde. De haan is dominant maar onder de hennen heerst ook een rangorde. De rangorde bij kippen wordt uitgevochten door elkaar te pikken: pikorde. De hen die het hoogst in de pikorde staat pikt alle andere hennen maar wordt zelf nooit gepikt: zij mag als eerste eten en heeft de beste plaats op de slaapstok (hoogste plek). De leider is altijd het mannetje. Een kudde olifanten bestaat uit volwassen vrouwtjes en hun jongen, het meest dominante vrouwtje is de leider. Mannetjes komen alleen bij de kudde om te paren.

 

12.3
Baby’s kunnen nadat ze geboren zijn zuigen: aangeboren gedrag. Dit gedrag bestaat uit:
- Reflexen. Zuig- en slikreflex bij baby’s en jonge zoogdieren.
- Erfelijk gedrag/instinctief gedrag  zijn responsen op sleutelprikkels die bij de geboorte ‘ingebouwd zijn’ hazen: plat op de grond drukken bij gevaar.
Dankzij het aangeboren gedrag kunnen jonge dieren meteen na de geboorte overleven. Spergedrag van vogels is aangeboren -> geen verhongering


De sleutelprikkel voor aangeboren gedrag verandert tijdens het leven van dieren.
Blinde jongen : Tik tegen het nest = sleutelprikkel.
Ogen net open: Sperren naar alles wat boven hen beweegt. Beweging = sleutelprikkel.
Wat ouder: Sperren naar voorwerpen groter dan 3 mm
Ouder: Sperren naar voorwerpen met een bocht erin.

Door leren verfijnen dieren/mensen aangeboren gedrag en verkrijgen ze nieuw gedrag.
- Inprenten: Jonge dieren/baby’s leren wie hun ouders zijn. Baby’s herkennen de geur van hun moeder binnen 2 dagen, pinguïnjongen leren snel de roep van hun ouders kennen.
- Gewennen: Mensen/dieren leren om niet op álle prikkels te reageren. (Vogelverschrikkers, trein, trui)
- Trial and error: ‘vallen & opstaan’ jonge dieren eten van alles -> vies of ziek worden, eten het niet meer. Proefondervindelijk leren.
- Imiteren: Leren door nadoen. Leren praten, schrijven en leren eten met mes/vork door imitatie, door oefenen leer je mooi schrijven, netter eten of recht fietsen. Vogels oefenen vliegen.
- Conditioneren: Leren door een verband te leggen tussen het gedrag en het gevolg ervan. Door trial and error komt een muis bij een stukje kaas terecht in een doolhof. Hij weet dat er een beloning wacht dus zal hij de volgende keer fanatieker zijn. Als hij gestraft wordt zal hij het gedrag niet weer vertonen.
- Inzichtelijk leren: Leren door nadenken. Mensen/dieren bedenken in hun hoofd hoe ze een probleem moeten oplossen.

 

Bij het opvoeden van jonge dieren tot sociale huisdieren maak je gebruik van conditionering. Het lukt alleen goed bij groepsdieren: jij bent de leider. Bij het africhten van honden tot jacht/speurhonden wordt het gewenste, natuurlijke gedrag beloont. Mensen kunnen bedenken hoe ze de volgende keer gaan reageren, dieren reageren alleen op aanwezige prikkels. Mensen hebben waarden (dat wat mensen belangrijk vinden) & normen (gedragsregels die bij de waarden horen) voor hun gedrag ontwikkeld. Kinderen worden opgevoed volgens waarden/normen van hun cultuur. Er is ook een bepaalde rolverdeling/rolpatroon (alle gedragen die bij een rol horen. Bijv. het man/vrouw patroon -> man werkt en vrouw doet het huishouden.)


12.4
Ethologie: onderdeel van de biologie dat gedrag bestudeert. Mensen die dat bestuderen noem je ethologen Het gaat áltijd over diergedrag.

As je gedrag waarneemt zie je vaak dat je gedrag kunt opdelen in stukjes/elementen. Zo’n gedragselement noem je een handeling. Bij het gedrag ‘soep eten’ horen de handelingen: ‘Lepel pakken’, ‘in de mond doen’ je gedrag bestaat dus uit een aantal handelingen die meestal in een bepaalde volgorde gebeuren. Opeenvolgende handelingen heten een gedragsketen.


Het bestuderen en beschrijven van gedrag pak je in 4 stappen aan:
- Je neemt het gedrag waar en let op de handelingen (evt. video maken)
- Je geeft alle handelingen een korte, passende naam en omschrijving. Elke naam krijgt een afkorting. Een lijst met omschrijvingen van handelingen heet een ethogram.
- M.b.v. het ethogram ga je het gedrag van het dier een tijd lang volgen. Je noteert gedurende een bepaalde tijd elke handeling die je achtereenvolgens ziet (turven). Een lijst met waargenomen handelingen & aantallen waarin elke handeling voorkomt noem je een protocol.
- Het protocol geef je overzichtelijk weer: staafdiagram.

Bij het maken van een ethogram noteer je alleen feiten, je beschrijft wat je ziet maar geeft geen oordeel.

 

Ethologen bestuderen gedrag om iets te weten te komen over het dier. Ze willen bijv. te weten komen hoe het gedrag bij bavianen in de dierentuin verandert als er een nieuw mannetje bijkomt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.