Hoofdstuk 1 Gedrag
Iets duidelijk maken:
-
Taal
-
Gezichtsuitdrukkingen
-
Gedrag
Signalen in een vaste volgorde vormen een herkenbaar ritueel. Mensen en dieren gebruiken signalen om de onderlinge rangorde te bepalen en elkaars gedrag te beïnvloeden.
Signalen om duidelijk te maken wat jouw territorium is:
- Taal
- Fysiek (dreigende houding)
- Geluid
- Geur
-
Stappen dreiggedrag:
1. territorium binnendringen
2. je voelt je aangevallen
3. dreiggedrag vertonen (geeft aan wie de baas is)
Soms groeit de motivatie langzaam, soms snel. Meestal zijn het sleutelprikkels die de motivatie over de drempelwaarde brengen.
Stress:
-
Kortdurende stress kan positief werken op reactievermogen en prestaties.
-
Langdurige stress werkt negatief op gezondheid en welzijn.
ADHD = Attention Deficit Hyperactivity Disorder.
Kinderen leren op veel manieren:
-
Kortdurende stress kan positief werken op reactievermogen en prestaties.
-
Langdurige stress werkt negatief op gezondheid en welzijn.
Kinderen leren op veel manieren:
-
Inprenten
-
Imitatie
-
Conditionering (klassiek + operant)
- Inzicht
Begrippenlijst
Gedrag: alles wat een dier of mens doet of nalaat.
Ritueel gedrag:
-
Soort etiquette waarmee iemand aangeeft wat die van een ander wilt.
-
Vaak afgeleid van gedrag dat zijn oorspronkelijke betekenis verloren heeft.
-
Een herhaling van wat je doet.
Signalen: prikkels die informatie bevatten.
Prikkel: Iets wat je aanspoort tot een bepaalde actie.
Inwendige prikkel: een prikkel vanuit het dier zelf.
Uitwendige prikkel: een prikkel vanuit de omgeving.
Sleutelprikkel: een prikkel die altijd een bepaald gedrag tot gevolg heeft.
Supranormale prikkel: een sleutelprikkel waarop een sterke reactie volgt.
Rangorde: bepaalt de plaats van iemand binnen een groep.
Territorium: een gebied waarin een mens of dier heer en meester is.
Territoriumgedrag: gedrag dat ervoor zorgt dat je je gebied beschermt.
Dreiggedrag: gedrag dat je vertoont als je je aangevallen voelt.
Motivatie: bereidheid om in actie te komen.
Drempelwaarde: een waarde die de boven- of ondergrens aangeeft.
Aangeboren: gedrag dat de eerste keer wordt uitgevoerd, wordt meteen goed uitgevoerd, ook al heeft het dier (of mens) dit nog nooit gezien of gehoord.
Stress: een gevoel dat ontstaat door een situatie.
Ambivalent gedrag: conflictgedrag dat is samengesteld uit gedragselementen van 2 of meer gedragssystemen.
Overspronggedrag: ambivalent gedrag dat overslaat in een heel ander gedrag.
Omgericht gedrag: een vorm van stress waarbij het gedrag omslaat.
Gedragsketen: een groep gedragselementen die bij elkaar hoort.
Gedragssystemen: samenhangende elementen.
Klassiek conditioneren: een dier leert 2 van elkaar losstaande prikkels te koppelen.
Operant conditioneren: een dier leert gewenst gedrag door de koppeling met een beloning of een straf.
Imitatiegedrag: gedrag dat dieren en mensen leren door bij elkaar te kijken.
Ethogram: een lijst met een objectieve beschrijving van de gedragselementen.
Protocol: een lijst van gedragselementen in de waargenomen volgorde.
Antropomorfisme: het toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren.
Inzicht: consequenties overzien van handelingen.
Reflexen: snelle bewegingen die je maakt zonder erover na te denken.
Bewust gedrag: gedrag waar je eerst over nadenkt.
Spelen: dit is wat kinderen doen als onderdeel van de ontspanning en ontwikkeling.
Rolpatronen: een manier waarop mensen onderling functioneren.
Inprenten: dingen die je leert in je gevoelige periode.
Oefenen: een handeling een paar keer achter elkaar uitvoeren > een vaardigheid opdoen.
Trial and error: leren door fouten te maken.
Gewenning: niet meer reageren op een prikkel die nutteloze informatie bevat.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden