Hoofdstuk 1

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vmbo | 741 woorden
  • 14 april 2013
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
21 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1

Nieuwe stoffen zijn nodig voor groei, het laten herstellen van een wond en verversing van cellen.

Energie is nodig voor beweging en om je lichaam warm te houden

Bij het maken van nieuwe stoffen en het vrijmaken van energie vindt stofwisseling plaats. Onder stofwisseling verstaan we alle processen in een organisme waarbij stoffen worden omgezet in andere stoffen (bijv. de verbranding in de cellen van je lichaam)

Organische stoffen zijn afkomstig van organismen of van producten van organismen. Voorbeelden zijn: Koolhydraten, eiwitten, vetten.

Anorganische stoffen komen zowel in organismen voor als in de levenloze natuur. Voorbeelden zijn: Mineralen en water.

Als stoffen in andere stoffen worden omgezet spreken we van een reactie.

Bepaalde stoffen zorgen ervoor dat deze reacties versneld plaatsvinden. Deze stoffen heten Enzymen.

Één enzym heeft een bepaalde vorm en werkt daarom ook maar op één specifieke stof. Een enzym kan ook meerdere malen achter elkaar een stof scheiden of samen laten smelten. Hierdoor is maar heel weinig enzym nodig om grote hoeveelheden te splitsen of samen te laten smelten.

Enzymen versnellen de reacties van stofwisselingsprocessen zonder daarbij zelf te worden verbruikt.

De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt, wordt de enzymactiviteit genoemd. Deze kan veranderen door bijv. temperatuur en de zuurgraad

Een enzym heeft een optimumtemperatuur en een minimumtemperatuur. Beneden de minimumtemperatuur is er geen enzymactiviteit. Het blijft wel aanwezig, maar wordt onwerkzaam.

Op de optimumtemperatuur werkt de enzym het best, maar bij een te hoge temperatuur vervormt de enzym en wordt hij onwerkzaam

De zuurgraad wordt uitgedrukt in pH. Een neutrale zuurgraad (zuiver water) is 7. Azijn heeft ongeveer 3. Hoe lager de pH, hoe zuurder de vloeistof. Als de pH boven 7 is heet het basisch.

Fotosynthese komt alleen voor in delen waar ook bladgroenkorrels voor komen. Bladgroen bevat enzymen die de reactie van fotosynthese versnellen. Voor fotosynthese zijn twee stoffen nodig: koolstofdioxide en water. Er is ook zonlicht nodig. Dit is een bron van energie. Bij fotosynthese ontstaat glucose en zuurstof. Bij fotosynthese wordt lichtenergie vastgesteld in glucose.

Koolstofdioxide + water + lichtenergie = glucose + zuurstof

Koolstofdioxide wordt, via huidmondjes, opgenomen uit de lucht. Water wordt, via wortelharen, opgenomen uit de bodem.

In de meeste delen van een blad komen bladgroenkorrels voor, waar fotosynthese mogelijk is. Alleen in de nerven en opperhuid is geen bladgroen. Verder is fotosynthese alleen mogelijk bij een geschikte temperatuur. Als het koud is, is er geen fotosynthese.

Planten nemen alleen anorganische stoffen op uit hun milieu. Planten bestaan o.a. uit koolhydraten, eiwitten en vetten. Planten kunnen glucose omzetten in alle organische stoffen waaruit ze bestaan.

Glucose kan worden omgezet in suiker, zetmeel, cellulose, eiwitten en vetten.

Suiker kan opgelost in water naar alle delen van de plant worden vervoerd.

Zetmeel kan voor langere tijd worden opgeslagen in ondergrondse plantdelen.

Cellulose komt voor in de celwanden van planten.

Glucose kan samen met nitraat worden omgezet in eiwitten. Nitraat is een voedingszout. Eiwitten kunnen worden opgeslagen in zaden en het cytoplasma bevat veel eiwitten.

Vetten komen bij sommige planten in zaden voor.

Al deze omzettingen worden assimilatie genoemd. Ook de vorming van glucose zelf. Het doel van assimilatie is de vorming van de organische stoffen waaruit een plant bestaat. Hierdoor kan een plant groeien.

Veel andere organische stoffen die uit glucose ontstaan, doen dienst als bouwstenen. Deze worden gebruikt bij de vorming van cellen en weefsels. Daarnaast kunnen deze stoffen ook dienstdoen als brandstoffen.

Bij verbranding reageert brandstof op zuurstof. In de cellen van organismen is glucose meestal de brandstof.

Glucose wordt samen met zuurstof verbrandt. Daarvan maakt de plant koolstofdioxide, water en energie. Energie wordt gebruikt om te bewegen en voor warmte. Koolstofdioxide en water zijn de verbrandingsproducten.

Een hoeveelheid energie wordt weergeven in kilocalorie (kcal) of in kilojoule (kJ).

De stofwisseling van een lichaam in rust noemen we de grondstofwisseling. Deze is niet bij ieder mens gelijk. Dit ligt aan het geslacht, de leeftijd en de milieutemperatuur (als het koud is, moet er meer worden verbrand).

Dit is ook zo bij dieren. Vogels en zoogdieren hebben een min of meer constante temperatuur. Zij worden warmbloedig genoemd.

Van de andere dieren is de lichaamstemperatuur gelijk aan de omgeving. Deze dieren worden koudbloedig genoemd. Als het erg koud is, wordt de lichaamstemperatuur lager en werken de organen heel traag. Daardoor kunnen deze dieren niet actief zijn als het koud is. Als het warmer wordt, wordt de lichaamstemperatuur weer hoger en gaan de organen weer sneller werken. Ook stijgt de grondstofwisseling.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.