Samenvatting Biologie Thema 1 + verrijkingsstof 1&3
Organismen (elke apart individu) zijn levende wezen waaronder planten, dieren en mensen. Die vertonen allemaal levensverschijnselen; ademhalen, voeden en afvalstoffen uitscheiden. Deze samen zorgen voor stofwisseling in een organisme. Door stofwisseling kunnen organismen ontwikkelen (veranderingen optreden in de bouw van een organisme) en groeien. Levensverschijnselen zijn kenmerken van het leven. Individuen kunnen zich voortplanten tijdens het leven > levenscyclus. De torso moet je ook kennen. Elk orgaan heeft een functie bijv. longen: zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven. Organenstelsel is een groep samenwerkende organen. Een groep cellen met de zelfde vorm en functie noemen we weefsel. De verschillende soorten weefsels moet je kennen. Bij veel weefsel komt tussencelstof voor tussen de cellen. De verschillende onderdelen van de microscoop moet je kennen. Oorzaken van een niet-scherp beeld: 1. Je hebt de revolver niet goed gedraaid. 2. Het preparaat ligt niet goed boven de opening in de tafel. 3. Je gebruikt een te sterke vergroting. 4. Het diafragma laat geen licht door. 5. Het lampje is niet aan, of de spiegel staat helemaal verkeerd. Een cel bestaat uit cytoplasma (water met allerlei opgeloste stoffen. De buitenste laag van het cytoplasma is een dun vlies) en kernplasma (De buitenste laas van het kernplasma is het kernmembraan). In het cytoplasma komen een of meer vacuolen (blaasjes gevuld met vocht; water met allerlei opgeloste stoffen) voor. De onderdelen van de plantencellen moet je kunnen benoemen. Jonge plantencellen bevatten meer vacuolen bij oudere zijn die samengevloeid tot een, grote centrale vacuole. De celwand (zorgt voor stevigheid) is tussencelstof en behoort niet tot de cel. Celwanden sluiten vaak niet precies aaneen. Tussen de celwanden van naast elkaar gelegen cellen komen kleine holten voor: de intercellulaire ruimte die gevuld zijn met lucht. In het cytoplasma kunnen plastiden (korrels) voorkomen; bladgroenkorrels komen voor in cellen van groene plantendelen, zetmeelkorrels zijn kleurloos. In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen en kleurstofkorrels komen voor in de cellen van bloemen ven vruchten met een gele, oranje of rode kleur. Plastiden kunnen van het ene type overgaan in het andere type. Je moet de onderdelen van een dierlijke cel kunnen benoemen. Een celkern speelt een belangrijke rol bij de erfelijke eigenschappen van een organisme. In elke celkern van je lichaam liggen chromosomen (langgerekte, dunne draden) die bestaan uit een groot deel uit de stof DNA. Deze stof bevat info voor je erfelijke eigenschappen. Chromosomenportret is de chromosomen gerangschikt naar grootte en vorm. Een mens heeft 23 paren chromosonen in een celkern. Deze cellen noemen we lichaamscellen; huiscellen, levercellen en spiercellen. De vorming van nieuwe lichaamscellen verloopt bij alle organismen op vergelijkbare manier; 1. De celkern deel zich in tweeën. 2. De cel deelt zich in tweeën. Er zijn dan uit 1 cel twee nieuwe cellen ontstaan. 3. Plasma groei; de twee dochtercellen worden elk net zo groot als de oorspronkelijke moedercel doordat ze cytoplasma bijvormen. Deze celdeling wordt gewone celdeling of mitose genoemd. De volgorde van de kerndeling moet je kennen. Spiraliseren is de draden van een chromosoom zich oprollen als een spiraal. Verrijkingsstof 1 staat in je werkboek; de delen kunnen benoemen. De meeste organismen die je kent, bestaan uit miljarden cellen. Maar er zijn ook organismen die uit slecht een enkele cel bestaan (eencellig): de amoebe en het pantoffeldiertje. Bij deze organismen vertoont een cel alle levensverschijnselen, zoals ademhalen, voeden en voortplanten. Twee soorten eencellige organismen zijn de amoebe en het pantoffeldiertje. Beide leven in het water. Een amoebe kan steeds van vorm veranderen. Het cytoplasma kan een bepaalde richting uitstromen en vormt dan uitsteeksels, de schijnvoetjes. Door de schijnvoetjes kan een amoebe zich voortbewegen. Ook kan een amoebe er voedsel mee bereiken en dat insluiten. Het voedsel van een amoebe bestaat o.a. uit bacteriën. Een ingesloten bacterie wordt in de cel opgenomen. Er ontstaat dan een voedingsvacuole. Je moet een voedingsvacuole niet verwarren met een cacuole in een plantaardige cel. In een voedingsvacuole wordt voedsel verteerd. De verteringsproducten worden opgenomen in het cytoplasma. Onverteerde resten worden via het celmembraan verwijderd. Een amoebe plant zich voort doordat de cel zich in tweeën deelt. We noemen dit voortplanting door deling. Eerst deelt de kern zich daarna de cel. Pantoffeldiertje: Een pantoffeldiertje is ingewikkelder gebouwd dan een amoebe. Op het celmembraan staan fijne trilhaartje. Deze trilhaartjes maken een golvende beweging in het water. Hierdoor kan een pantoffeldiertje zich voortbewegen. De trilhaartjes zorgen er ook voor dat er voedsel terechtkomt in de celmond. De celmond is een instulping in de cel. Via de celmond komt het voedsel terecht in een voedingsvacuole. Hierin wordt het voedsel verteerd. De verteringsproducten worden opgenomen in het cytoplasma. Onverteerde resten worden verwijderd via de celanus. Ook een pantoffeldiertje plant zich voor door deling.Je moet de voortbeweging bij een amoebe weten en de voeding. Bij het pantoffeldiertje de verschillende onderdelen kunnen benoemen.
Organismen (elke apart individu) zijn levende wezen waaronder planten, dieren en mensen. Die vertonen allemaal levensverschijnselen; ademhalen, voeden en afvalstoffen uitscheiden. Deze samen zorgen voor stofwisseling in een organisme. Door stofwisseling kunnen organismen ontwikkelen (veranderingen optreden in de bouw van een organisme) en groeien. Levensverschijnselen zijn kenmerken van het leven. Individuen kunnen zich voortplanten tijdens het leven > levenscyclus. De torso moet je ook kennen. Elk orgaan heeft een functie bijv. longen: zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven. Organenstelsel is een groep samenwerkende organen. Een groep cellen met de zelfde vorm en functie noemen we weefsel. De verschillende soorten weefsels moet je kennen. Bij veel weefsel komt tussencelstof voor tussen de cellen. De verschillende onderdelen van de microscoop moet je kennen. Oorzaken van een niet-scherp beeld: 1. Je hebt de revolver niet goed gedraaid. 2. Het preparaat ligt niet goed boven de opening in de tafel. 3. Je gebruikt een te sterke vergroting. 4. Het diafragma laat geen licht door. 5. Het lampje is niet aan, of de spiegel staat helemaal verkeerd. Een cel bestaat uit cytoplasma (water met allerlei opgeloste stoffen. De buitenste laag van het cytoplasma is een dun vlies) en kernplasma (De buitenste laas van het kernplasma is het kernmembraan). In het cytoplasma komen een of meer vacuolen (blaasjes gevuld met vocht; water met allerlei opgeloste stoffen) voor. De onderdelen van de plantencellen moet je kunnen benoemen. Jonge plantencellen bevatten meer vacuolen bij oudere zijn die samengevloeid tot een, grote centrale vacuole. De celwand (zorgt voor stevigheid) is tussencelstof en behoort niet tot de cel. Celwanden sluiten vaak niet precies aaneen. Tussen de celwanden van naast elkaar gelegen cellen komen kleine holten voor: de intercellulaire ruimte die gevuld zijn met lucht. In het cytoplasma kunnen plastiden (korrels) voorkomen; bladgroenkorrels komen voor in cellen van groene plantendelen, zetmeelkorrels zijn kleurloos. In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen en kleurstofkorrels komen voor in de cellen van bloemen ven vruchten met een gele, oranje of rode kleur. Plastiden kunnen van het ene type overgaan in het andere type. Je moet de onderdelen van een dierlijke cel kunnen benoemen. Een celkern speelt een belangrijke rol bij de erfelijke eigenschappen van een organisme. In elke celkern van je lichaam liggen chromosomen (langgerekte, dunne draden) die bestaan uit een groot deel uit de stof DNA. Deze stof bevat info voor je erfelijke eigenschappen. Chromosomenportret is de chromosomen gerangschikt naar grootte en vorm. Een mens heeft 23 paren chromosonen in een celkern. Deze cellen noemen we lichaamscellen; huiscellen, levercellen en spiercellen. De vorming van nieuwe lichaamscellen verloopt bij alle organismen op vergelijkbare manier; 1. De celkern deel zich in tweeën. 2. De cel deelt zich in tweeën. Er zijn dan uit 1 cel twee nieuwe cellen ontstaan. 3. Plasma groei; de twee dochtercellen worden elk net zo groot als de oorspronkelijke moedercel doordat ze cytoplasma bijvormen. Deze celdeling wordt gewone celdeling of mitose genoemd. De volgorde van de kerndeling moet je kennen. Spiraliseren is de draden van een chromosoom zich oprollen als een spiraal. Verrijkingsstof 1 staat in je werkboek; de delen kunnen benoemen. De meeste organismen die je kent, bestaan uit miljarden cellen. Maar er zijn ook organismen die uit slecht een enkele cel bestaan (eencellig): de amoebe en het pantoffeldiertje. Bij deze organismen vertoont een cel alle levensverschijnselen, zoals ademhalen, voeden en voortplanten. Twee soorten eencellige organismen zijn de amoebe en het pantoffeldiertje. Beide leven in het water. Een amoebe kan steeds van vorm veranderen. Het cytoplasma kan een bepaalde richting uitstromen en vormt dan uitsteeksels, de schijnvoetjes. Door de schijnvoetjes kan een amoebe zich voortbewegen. Ook kan een amoebe er voedsel mee bereiken en dat insluiten. Het voedsel van een amoebe bestaat o.a. uit bacteriën. Een ingesloten bacterie wordt in de cel opgenomen. Er ontstaat dan een voedingsvacuole. Je moet een voedingsvacuole niet verwarren met een cacuole in een plantaardige cel. In een voedingsvacuole wordt voedsel verteerd. De verteringsproducten worden opgenomen in het cytoplasma. Onverteerde resten worden via het celmembraan verwijderd. Een amoebe plant zich voort doordat de cel zich in tweeën deelt. We noemen dit voortplanting door deling. Eerst deelt de kern zich daarna de cel. Pantoffeldiertje: Een pantoffeldiertje is ingewikkelder gebouwd dan een amoebe. Op het celmembraan staan fijne trilhaartje. Deze trilhaartjes maken een golvende beweging in het water. Hierdoor kan een pantoffeldiertje zich voortbewegen. De trilhaartjes zorgen er ook voor dat er voedsel terechtkomt in de celmond. De celmond is een instulping in de cel. Via de celmond komt het voedsel terecht in een voedingsvacuole. Hierin wordt het voedsel verteerd. De verteringsproducten worden opgenomen in het cytoplasma. Onverteerde resten worden verwijderd via de celanus. Ook een pantoffeldiertje plant zich voor door deling.Je moet de voortbeweging bij een amoebe weten en de voeding. Bij het pantoffeldiertje de verschillende onderdelen kunnen benoemen.
REACTIES
1 seconde geleden