Begrippen basisstof 1+2
Basisstof 1.
- Het interne milieu is het weefselvloeistof en het bloedplasma samen.
- Homeostatische regelmechanismen zorgen ervoor dat de omstandigheden in het interne milieu niet te veel veranderen.
- De omstandigheden schommelen om een bepaalde waarde, deze waarde heet de norm waarde.
- Door homeostase (homeo=gelijk, stasis=toestand) ontstaat een constant intern milieu.
- Bij negatieve terugkoppeling veroorzaakt een toename een van het resultaat een remming van het proces.
- Het totale systeem dat het constant houdt noemen we een regelkring.
- De lichaamstemperatuur kan constant worden gehouden als er een evenwicht is tussen de warmteproductie en de warmteafgifte dan is er sprake van de warmtebalans.
- De temperatuur van het bloed wordt geregistreerd door koude- en warmtezintuigen in de hypothalamus (dat is een deel van de hersenen).
- De warmteproductie is vooral afhankelijk van de intensiteit van de intensiteit van de stofwisseling en de activiteit van de skeletspieren.
- Bij de warmteafgifte spelen vooral het bloed en de huid een rol.
- Niet alleen de lichaamstemperatuur wordt min of meer constant gehouden, ook de samenstelling van het interne milieu. De samenstelling van het interne milieu kan constant worden gehouden door opname, door opslag en door uitscheiding van stoffen.
- Als er van een bepaalde stof te veel in het interne milieu aanwezig is, kan deze stof worden opgeslagen.
- Het teveel aan bepaalde stoffen kan worden uitgescheiden.
- Als een bepaalde stof te weinig in het interne milieu aanwezig is, kan deze stof worden opgenomen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij zuurstof en voedingstoffen. Eenmaal opgeslagen stoffen kunnen ook weer in het interne milieu worden gebracht.
Basisstof 2.
- Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel.
- Het centrale zenuwstelsel bestaat uit grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg.
- Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen.
- Het zenuwstelsel kan ook worden ingedeeld op grond van de functie. We onderscheiden daarbij het animale zenuwstelsel en het autonome of vegetatieve zenuwstelsel.
- Het animale zenuwstelsel regelt vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam.
- Het autonome of vegetatieve zenuwstelsel regelt o.a. de hartslag, de ademhaling, de vertering, de nierwerking en de verwijding of vernauwing van bloedvaten. Het staat niet onder invloed van de wil.
- Een prikkel is een invloed uit het milieu op een organisme.
- Zintuigcellen worden receptoren genoemd (recepire=ontvangen), zenuwcellen worden conductoren genoemd (conducere=voorgeleiden), spiercellen en kliercellen worden effectoren genoemd (effecire=uitvoeren).
- Het zenuwstelsel bestaat uit neuronen (zenuwcellen). Elk neuron is opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers. In het cellichaam bevinden zich de kern en het grootste deel van de ribosomen en van het endoplasmatisch reticulem. De cellichamen van vrijwel alle neuronen liggen in of vlak bij het centrale zenuwstelsel.
- Door de uitlopers worden de impulsen voorgeleid. Een uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt heet een dendriet, een uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt heet een axon (of neuriet).
- Uitlopers kunnen lang zijn. Om een lange uitloper van een neuron van het animale zenuwstelsel ligt een myelineschede (mergschede). Een myelineschede bestaat uit cellen van Schwann.
- Tussen twee opeenvolgende cellen van Schwann is een kleine ruimte, een insnoering.
- Om de uitlopers van bepaalde neuronen van het vegetatieve zenuwstelsel ligt geen myelineschede; ze zijn ongemyeliniseerd
- Plaatsen waar impulsen worden doorgegeven van de ene naar de andere cel worden synapsen genoemd.
- Sensorische neuronen (gevoelszenuwen) geleiden impulsen van receptoren naar het centrale zenuwstelsel. De cellichamen van de meeste sensorische neuronen liggen vlak bij het centrale zenuwstelsel. Een sensorisch neuron heeft één lange dendriet en een korter axon. Soms is deze dendriet wel een meter lang.
- Motorische neuronen (bewegingszenuwcellen) geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar effectoren. De cellichamen van motorische neuronen liggen in het centrale zenuwstelsel. Een motorisch neuron heeft meerdere korte dendrieten en één lang axon.
- Schakelneuronen (schakelcellen) geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Schakelneuronen kunnen impulsen ontvangen van sensorische neuronen en deze doorgeven aan motorische neuronen. Schakelneuronen kunnen ook impulsen ontvangen van andere schakelneuronen of impulsen doorgeven aan andere schakelneuronen. Schakelneuronen liggen geheel binnen het centrale zenuwstelsel.
- De uitlopers van sensorische en motorische neuronen liggen bij elkaar in zenuwen.
- Een gevoelszenuw bevat alleen uitlopers van sensorische neuronen. Voorbeelden van gevoelszenuwen zijn de oogzenuwen
- Een bewegingszenuw bevat alleen uitlopers van motorische neuronen
- Een gemengde zenuw bevat zowel uitlopers van sensorische als motorische neuronen. De meeste zenuwen zijn gemengde zenuwen. Voorbeelden van gemengde zenuwen zijn de zenuwen die armen of benen verbinden met het ruggenmerg.
- De zenuwverdeling naar of in een orgaan wordt innervatie genoemd. Alle organen worden vanuit het centrale zenuwstelsel geïnnerveerd.
REACTIES
1 seconde geleden