Samenvatting hoofdstuk 5; Onderzoek
5.1
Collegiale toetsing - Als een onderzoek wordt uitgegeven, wordt het eerst naar een collega-wetenschapper gestuurd ter controle.
De stappen van wetenschappelijk onderzoek:
- Onderzoeksvraag
- Hypothese
- Materiaal & methode
- Resultaten en verwerking
- Conclusie
- Discussie
5.2
Controle-experiment - hiermee controleer je of de variabele die je onderzoekt de oorzaak is voor het resultaat.
Er zijn 3 verschillende soorten variabelen:
- Constante- blijft gelijk in het onderzoek
- Onafhankelijke - wordt door de onderzoeker zelf gekozen
- Afhankelijke - wat je meet als gevolg van wat hij varieert.
Er bestaat een experimenteel onderzoek en beschrijvend (niet-experimenteel) onderzoek.
5.3
Een kwantitatief onderzoek gaat om aantallen.
Bij een kwalitatief onderzoek toon je aan of iets aanwezig is, zonder te tellen, meten of wegen.
Moleculen aantonen is moeilijk. Dit kun je doen d.m.v indicatoren.
5.4
Er bestaan verschillende soorten diagrammen en grafieken, maar wanneer gebruik je welke?
- lijndiagram - Geeft verband tussen afhankelijke en onafhankelijke variabele weer. Op de x-as komt de onafhankelijke variabele en op de y-as, de afhankelijke variabele.
Meetpunten niet verbinden, mits het een wiskundige formule is. - Staafdiagram - Geeft verband weer tussen variabelen. Op de x-as komt de onafhankelijke variabele, deze kan geen continue reeks getallen zijn. Op de y-as komt de afhankelijke variabele.
- Histogrammen - Geeft aantallen of percentages per groep weer. Op de x-as zet je de variabele, op de y-as staan de aantallen/percentages.
- Strooidiagrammen - Geeft twee metingen weer op 1 object/persoon. Er is hier geen sprake van een onafhankelijke en afhankelijke variabele.
Bij experimenten is het gebruikelijk om ze te herhalen. Zo kunnen de gemiddelden genomen worden. Wel moet in de grafiek de spreiding worden weergegeven. Dus de uitersten van de meting. Zie plaatje ;
Samenvatting hoofdstuk 8; Evolutie
8.1
Fossielen - restanten van vroeger levende organismen.
Catastrofetheorie - een manier om natuurverschijnselen uit te leggen.
Evolutietheorie - verklaart hoe soorten veranderen en hoe nieuwe soorten ontstaan.
De evolutietheorie van Darwin was erg goed, maar niet compleet. Telkens als er weer nieuwe info werd uitgevonden, kwam dat bij de Neodarwinistische theorie.
8.2
Soorten veranderen door natuurlijke selectie. Deze bestaat uit twee processen;
- Struggle for life : Natuur oefent selectiedruk uit op de overlevingskansen van individuen. Individuen met de gunstige eigenschappen bij die selectiedruk kunnen makkelijker overleven.
- Survival of the fittest : De ‘fittest’ zijn de individuen die de meeste nakomelingen krijgen.
Allopatrische soortvorming - Als er in een populatie een barrière komt, zoals een zee of een berg, splitst die populatie in twee. In beide populaties komen mutaties voor, waardoor eigenschappen veranderen. Aan beide kanten van de barrière ontwikkelen de populaties. Uiteindelijk zijn de twee kanten zo verschillend dat er twee nieuwe soorten zijn ontstaan.
Sympatrische soortvorming - soortvorming zonder barrière, maar door seksuele selectie. De vrouwtjes kiezen selectief een mannetje met een bepaalde eigenschap.
Kunstmatige selectie - Het fokken van dieren of het kweken van planten is een vorm van kunstmatige selectie. Hier selecteert de mens de gewenste eigenschappen.
8.3
Allelfrequentie - de frequentie waarin allelen in een populatie voorkomen.
Populatiegenetica- bestudeert genetische samenstelling van populaties.
Genenpool- de erfelijke samenstelling van de populatie.
Gene flow - de migratie van allelen van de ene naar de andere populatie.
Genotypefrequentie - te berekenen door het aantal fenotypen te delen door het totale aantal die meededen aan de steekproef.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden