samenvatting: paragraaf 1 t/m 5 erfelijke eigenschappen
Basisstof 1 Wanneer zijn eigenschappen erfelijk?
De informatie voor erfelijke eigenschappen ligt in chromosomen.
Bij mensen bevat de kern van elke lichaamscel 46 chromosomen.
Het fenotype kan door allerlei oorzaken veranderingen ondergaan, zonder dat het genotype verandert. De oorzaken van deze veranderingen vatten we samen als ‘invloeden uit het milieu’.
Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu.
Erfelijke eigenschappen: Eigenschappen die niet erfelijk zijn:
krullend haar vanaf de geboorte krullend haar door permanent
een wipneus kort haar
blauwe ogen geverfde nagels
rode bloemen litteken
behaarde bladeren bladeren die slap hangen
bladeren met stekels bladeren die naar het licht zijn gericht
Basisstof 2 Geslachtschromosomen
In een lichaamscel komen de chromosomen in paren voor. De twee chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. Ze bevatten informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
vrouw: xx
man: xy
x
X- en Y-chromosomen noemen we geslachtschromosomen.
De geslachtschromosomen bepalen het geslacht van een persoon.
Een eicel bevat altijd een X-chromosoom. Een spermacel heeft beide chromosomen tot zijn beschikking.
Basisstof 3 Tweelingen
Als een tweeling is ontstaan uit twee bevruchte eicellen, spreken we van een twee-eiige tweeling. Als een tweeling is ontstaan uit een bevruchte eicel, spreken we van een eeneiige tweeling.
Een eeneiige tweeling is altijd van hetzelfde geslacht. Een twee-eiige tweeling kan van hetzelfde geslacht zijn, maar kan ook van het verschillende geslacht zijn.
Basisstof 4 Chromosomen en genen
Geslachtscellen ontstaan door reductiedeling.
In geslachtscellen komen geen chromosomenparen voor, maar enkelvoudige chromosomen. In geslachtscellen komen dan ook geen genenparen voor, maar enkelvoudige genen.
Het genotype van een organisme ligt vast op het moment van bevruchting.
Basisstof 5 Genenparen
Een organisme is homozygoot voor een erfelijke eigenschap als het genenpaar voor deze eigenschap bestaat uit twee gelijke genen.
Een organisme is heterozygoot voor een erfelijke eigenschap als het genenpaar voor deze eigenschap bestaat uit twee ongelijke genen.
De dominante gen is de heersende gen. Het gen dat altijd tot uiting komt in het fenotype.
De recessieve gen is de gen die wordt overheerst. Het gen dat alleen tot uiting komt in het fenotype, als er geen dominant gen aanwezig is.
Organismen waarbij het recessieve gen tot uiting komt in het fenotype, zijn homozygoot voor deze eigenschap. Organismen waarbij een dominant gen tot uiting komt in het fenotype, kunnen homozygoot of heterozygoot zijn voor deze eigenschap.
Een dominant gen wordt aangegeven met een hoofdletter, een recessief gen met een kleine letter.
Woordenlijst:
Fenotype: het uiterlijk (de zichtbare eigenschappen) van een organisme. Genotype+milieu
Genotype: de informatie voor erfelijke eigenschappen
Gen: deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een erfelijke eigenschap
Homo: gelijk
Hetero: ongelijk
Geslachtschromosomen: x en y chromosomen
Chromosomen: dunne ‘draadjes’ waar erfelijke eigenschappen op liggen
Vrouw: xx
Man: xy
Zygoot: nakomeling
Homozygoot: nakomeling met dezelfde genen vb: AA-aa of BB-bb
Heterozygoot: nakomeling met verschillende genen vb: Aa of Bb
REACTIES
1 seconde geleden