Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Doelen

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 1061 woorden
  • 31 juli 2008
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
26 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Doel 1: Je kent de veiligheidsregels die gelden in het KDN lokaal.

1 Je mag NIET ETEN in het lokaal want als er nog chemische stoffen op tafel liggen en je legt je eten er op dat krijg je chemische stoffen in en dat is niet goed voor je.
2 Niet spelen met de waterkraan,gaskraan & de klepjes van het stopcontact want dan ontstaat er kortsluiting of je raakt onder stroom.
3 Niet met spuitflesjes spelen want er kunnen chemische stoffen op je kleding komen.
4 Gebruik de gootsteen tussen de tafels niet als prullenbak want dan raakt hij verstopt.

5 Geen jassen in het lokaal.
6 Leg je tas naast je tafel: niet aan je stoel hangen want als je stoel om valt kan er iets om vallen.
7 Veiligheidsbril verplicht want er kan vuil in je ogen komen.
8 Je mag NOOIT IETS PROEVEN want alles kan giftig zijn.
9 Doe geen proeven zonder toestemming.
10 Gebruik niet onnodig nood spullen.
11 Zet geen spullen aan de rand van de tafel want dan kan het omvallen.
12 Ruim altijd alles op, maak alles schoon en zet alles terug waar het vandaan kwam.

Doel 2: je weet wat een dossier is en weet wat voor materialen je moet hebben.

Een dossier is een map met alle doelen van je periode er in.
Je hebt er een 4-rings map voor nodig en een computer waar je het in kan opschrijven.
Je krijgt ook af en toe een opdracht die er in moet.

Doel 3: Je kan om schrijven wat biologie is.

Biologie is leven wetenschap.

Je leert dingen over dood,levend en levenloos.
Ook leer je dingen over de natuur.

Doel 4: Je kan onderscheiden wat levend,dood of levenloos is.

Levend: Als iets levend is kan het doodgaan.
Dood: Iets wat dood is heeft geleefd
Levenloos: Levenloos is als iets niet kan dood gaan bijvoorbeeld een steen.

Doel 5: Je kunt de zeven levensverschijnselen op noemen.

1:Ademen
2:Bewegen
3:Voortplanten
4:Waarnemen
5:Eten
6:Groeien
7:Uitscheiden

Doel 6: Je kan beroepen noemen waar biologie een rol speelt.

1: Kok
2: Milieuconculent
3: Schoonheidspecialiste
4: Hovenier
5: Verpleegkundige
6: Huisarts
7: Veehouder
8: Boswachter
9: Biologiedocent
10: Dierenarts

Doel 7: Je kan onderscheiden of een afbeelding natuurgetrouwe of schematisch is.

Dit is een natuurgetrouwe tekening.
Dit is een schematische tekening van een oog.


Doel 8: Je kent de tekenregels voor het maken van een biologische tekening.

· Neem een blanco vel teken papier.
· Zet rechts bovenaan je naam,klas en datum.
· Zet aan de bovenkant je naam.
· Teken met een HB-potlood.
· Teken nauwkeurig.
· Teken dun gebruik bijna nooit je gum.
· Teken zo groot mogelijk zodat je details kan zien.
· Zet met liniaal dunne lijntjes (die verwijsstreepjes heten)naar de onderdelen die je kunt zien en zet de naam van het onderdeel erbij.
· Als je gaat inkleuren doe je dat met kleurpotloden.
Gebruik maar een kant van je blaadje en werk netjes.

Doel 9: Je weet het verschil tussen een loep,binoculair en een microscoop.

Loep:een bekertje met een lens als deksel vaak is de vergroting maar 10 x.


Binoculair :dit is een microscoop met 2 ogen en in plaats van drie objectieven heeft deze er maar 1 de vergroting is 100 x.

Microscoop:dit is een microscoop met maar 1 oog en drie objectieven:
· Rood 100x
· Geel 200x
· Blauw 400x

Doel 10: Je kan de delen van een bruine boon benoemen en je weet wat de functie is van deze delen.

Zaadhuid : de zaad huid beschermd de zaad.
Kiem:de kiem is het plantje.
Poortje:hij laat het worteltje door.
Navel:de plant zat aan de navel vast.
Zaadlobben:ze bevatten reserve voedsel voor het kiemplantje.

Doel 11: Je kan de onderdelen van een microscoop benoemen met hun kenmerken en functie.

Oculair- de zwarte dop boven de tubus:
Een vergroting 10x die je met de objectieven malen.
Je moet er door heen kijken

Tubus- de lange zwarte buis helemaal bovenaan:
Je kunt er door heen kijken.


Tafel- de zwarte tafel:
Je kunt je preparaat er op leggen

Diafragmakiezer- de ronde knop onder de tafel:
Hiermee kun je het licht instellen

Grote stelschroef-de grote zwarte knop:
Hiermee kun je de tafel om hoog of naar beneden laten gaan.

Kleine stelschroef-de kleine chromen knop:
Hiermee kun je de tafel heel precies instellen.

Opening-de klepjes op de tafel:
Hier kun je je preparaat tussen leggen.

Revolver-ronde plaat boven de objectieven:
Hiermee kun je de objectieven draaien zodat de vergroting groter of kleiner word.

Objectieven-de drie ronde korte buisjes onder de revolver.
Dit zijn lenzen die je met de oculair moet vermenigvuldigen.

Statief:
Hieraan kun je de microscoop vast houden.

Doel 12: Je kan een helder preparaat maken en je weet wat je daar voor nodig hebt.

Je pakt een voorwerpglas en doet er met een druppelpipet een druppeltje water op.

Dan leg je je (bijvoorbeeld) uienvlies op je voorwerpglas dan leg je je dekglas er op.
Je legt je preparaat op de tafel van de microscoop en dan kun je de microscoop gaan instellen.

Doel 13: Je kan van plantaardige cellen de delen benoemen met hun kenmerken en functie.

Celwand:
Cytoplasma:
Celkern:
Vacuole:
Bladgroenkorrel:

Cytoplasma is een stroperige vloeistof die bestaat uit water en opgeloste stoffen.
De buitenste laag van het cytoplasma is een dunne vlies de celmembraan.
In het cytoplasma drijven groene korrels die bladgroenkorrels heten.
In het cytoplasma zit ook een celkern die regelt alles wat er in de cel gebeurt.
In het midden van de cel bevind je de Vacuole,een blaasje gevuld met vocht.
De Vacuole slaat allerlei stoffen op zoals zout of eiwitten maar ook giftige stoffen die planteneters niet kunnen hebben.
De cytoplasma maakt een stevige buitenrand die de celwand heet.


Doel 14: Je kan dierlijke cellen de delen benoemen met hun kenmerken en functie.

Cytoplasma: Cytoplasma is een stroperige vloeistof die bestaat uit water en opgeloste stoffen.
Celmembraan:De buitenste laag van het cytoplasma is een dunne vlies de celmembraan.
Die zorgt er voor dat de cel een beetje stevigheid krijgt.
Celkern: In het cytoplasma zit een celkern die regelt alles wat er in de cel gebeurt.

Doel 15: Je kan in de bouw van organisme (1) organenstelsel, (2) organen, (3) weefsels en (4) cellen onderscheiden.

(1) Organenstelsel, Dat zijn organen die samen een functie hebben.
(2) Organen, Een orgaan is een deel van een organisme met een of meerdere functies.
(3) Weefsel, Een weefsel is een groep cellen met de zelfde vorm & functies.
(4) Cellen, Alle organismen (levende dingen) bestaan uit cellen.

Doel 16: Je kan in een torso de belangrijkste organen benoemen en aangeven tot welke orgaanstelsels deze organen behoren.

verteringstelsel:
maag
dikke darm

dunne darm
slokdarm
lever

bloedvatenstelsel:
hart
holle ader
aorta

afbetalingsstelsel:
luchtpijp
long
bronchiën

zenuwstelsel:
zenuw
hersenen
ruggenmerg

REACTIES

B.

B.

leuk

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.