Cellen Basisstof 5 en 6

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 639 woorden
  • 3 oktober 2007
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
27 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Basisstof 5

Organel: een deel van een cel met een eigen functie
Een cel bestaat uit: cytoplasma en kernplasma

Tussen de organellen bevind zich het grondplasma: een stroperige vloeistof die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen (o.a. zouten eiwitten en vetachtige stoffen).
De buitenste laag van het cytoplasma is een dun vlies: het celmembraan.
De celkern bestaat uit kernplasma. De buitenste laag van het kernplasma is het kernmembraan.
De celkern regelt de stofwisselingsprocessen die in de cel plaatsvinden.
Een vacuole is een blaasje gevuld met vocht. Een vacuole is omgeven door een vacuolemembraan.
Bij jonge plantencellen zijn er meerdere vacuolen. Bij oudere zijn ze samengevoegd tot één centrale vacuole. Dan word het cytoplasma wandstandig cytoplasma genoemd. In dierlijke cellen komen bijna nooit vacuolen voor.
Vacuole vocht bestaat uit o.a. zouten, glucose, en andere reserve stoffen, afvalstoffen en kleurstoffen.
In het cytoplasma van jonge planten komen proplastiden voor. Proplastiden zij kleine korrels die zich tot plastiden kunnen ontwikkelen. Uit proplastiden kunnen chloroplasten, chromoplasten leukoplasten ontstaan. Deze komen niet in dierlijke cellen voor.
Chloroplasten (bladgroenkorrels): hierin vindt fotosynthese plaats. Licht+Co2+h2o=o2+glucose
Chromoplasten (kleurstofkorrels): Felle oranje, gele en rode kleuren van bloemen en vruchten
worden vaak veroorzaakt door deze plastiden.
Leukoplasten: zijn kleurloos. Leukoplasten kunnen zich ontwikkelen tot chloroplasten,
chromoplasten en amyloplasten (zetmeelkorrels).
Het cytoplasma van een plantaardige cel vormt een stevig laagje om de cel heen: de celwand
De celwand is een tussen stof en behoort niet tot de cel. Celwanden zorgen voor stevigheid.
Dierlijke cellen hebben geen celwanden omdat de botten al voor stevigheid hebben.
Basisstof 6

Ruwe endoplasmatisch reticulum: maken van eiwitstringen
Gladde endoplastmatisch reticulum: vervoer van eiwitstringen
ER gaat over in kernmembraan. In het kernmembraan zitten openingen, de kernporiën.
Door deze poriën staat het kernplasma in contact met het cytoplasma.

In het kernplasma liggen chromosomen. In de chromosomen bevindt zich de informatie voor de erfelijke eigenschappen.

Ribosomen zijn bolvormige organellen die een functie hebben bij de vorming van eiwitten. Deze liggen op de membranen van het ER. ( de eiwitten worden geknipt)

Golgisysteem: opeen gestapelde platte blaasjes , omgeven door een membraan. De eiwitten komen los uit het ER en versmelten zich vervolgens met het golgisysteem, waar ze hun uiteindelijke vorm krijgen. ( ze worden gevouwen+controle+sturen eiwitten naar de juiste plaats in de cel)

De afgifte van stoffen door een cel word secretie genoemd.

In dierlijke cellen worden ook lysosomen van het golgisysteem aangesnoerd. Lysosomen blijven in de cel. De eiwitten in lysosomen zijn enzymen. Deze hebben een functie bij de stofwisseling. Normaal gaat de stofwisseling er traag. Enzymen versnellen deze reactie. Enzymen hebben een functie bij vertering van stoffen in de cel.

Mitochondriën: Boonvormige organellen met een dubbel membraan waarvan de binnenkant sterk geplooid is. Enzymen liggen op het binnenste membraan. In mitochondriën vindt verbranding plaats, vooral van glucose. Hiervoor is zuurstof nodig. De energie die vrijkomt word tijdelijk opgeslagen in de stof ATP (adenosinetrifosfaat). Het aantal mitochondriën in een cel is afhankelijk van de activiteit van de cel.

Chloroplasten zijn gevuld met membranen waartussen afgeplatte holtes bevinden. De membranen lijken gerangschikt te liggen net als munten. Op de membranen liggen enzymen voor fotosynthese.

Het celmembraan vormt de grens tussen cel en omgeving. Het transport van stoffen tussen cel en omgeving vind selectief plaats. Hierdoor wordt de samenstelling van het cytoplasma geregeld. Zorgt voor bescherming.

Bouw van een celmembraan.
Een celmembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden(vetachtige stof), waarin eiwitten liggen ingebed. Sommige eiwitten en enkele fosfolipiden hebben koolhydraatketens die naar buiten steken.

Bacteriën bezitten geen kernmembraan, waardoor er geen scheiding is tussen kernplasma en cytoplasma. Bij een bacterie bevindt de informatie voor de erfelijkheid in één streng DNA, die los in het cytoplasma. In het cytoplasma zijn geen ER, mitochondriën, plastiden of vacuolen te onderscheiden. Wel hebben bacteriën een celmembraan met daaromheen een celwand

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.