Boekje JPT Homeostase

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • vwo | 1283 woorden
  • 16 augustus 2011
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 7
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Les 1.
- Organen zorgen bijvoorbeeld voor je  bloedsomloop, spijsvertering en uitscheiding.

- Onder alle omstandigheden zijn de ‘eisen’ van de cellen hetzelfde  constante tempratuur, aanvoer van zuurstof en voedingstoffen, afvoer van afvalstoffen, een niet te zoute omgeving & afweercellen op afroep beschikbaar.

- De omstandigheden in je lichaam  interne milieu.

- Interne milieu - wordt elke dag en nacht gemeten

- door samenwerkende organen geregeld.

- wordt door je gedrag beïnvloed (kleding die je kiest/wat je eet enz.)

- Homeostase  een gelijke toestand  bedacht door Walther Canon.

Je kunt het zien als een evenwicht.

• Homeostase op cel niveau:

Een cel moet overleven, ondanks dat haar omgeving steeds veranderd. Een cel heeft verschillende mechanismen om sommige stoffen buiten te houden andere juist binnen te halen.

• Homeostase op organisme niveau:

In een organisme worden een heleboel mechanismen tegelijk geregeld  voedingstoffen/zuurstof op juiste plek, temp. handhaven, afvalstoffen afvoeren enz.

• Homeostase op populatie niveau:

Een groep soortgenoten bij elkaar populatie.

Voordelen  voorplanting, veiligheid.

• Homeostase op levensgemeenschap niveau:

Organismen leven met elkaar in een gebied  ontstaat een evenwicht.

Bijvoorbeeld: Dier wordt gegeten & eet andere dieren – Ze zijn elkaar vijand of werken samen.

Het evenwicht wordt verstoord als gebied van populatie te klein wordt of als de mens er zich mee gaat bemoeien.

Organisatie niveaus:

- biosfeer

- ecosysteem

- levensgemeenschap

- populatie

- individu

- orgaanstelsels

- orgaan

- weefsel

- cel

Les 2.
Om te zorgen dat alle organen juist functioneren & om homeostase te behouden  2 regelsystemen  zenuwstelsel & hormoonstelsel.

Zenuwstelsel  hersenen, ruggenmerg, zenuwen  werkt met impulsen (elektrische signalen)

Impulsen  werken zeer snel & gericht.

Hormoonstelsel  werkt anders dan zenuwstelsel, veel langzamer en minder gericht.

Hormonen  chemische stoffen die door het bloed worden vervoerd, ze komen langs alle organen, maar werken alleen op de organen die gevoelig zijn voor dat bepaalde hormoon  dit orgaan is dus het doelwit van een bepaald hormoon (doelwitorgaan).


Les 3.

Informatie die van buiten bij lichaam aankomt moet worden verwerkt door het zenuwstelsel om goed te kunnen reageren op de omstandigheden buiten het lichaam.

Alle info in 1 woord  prikkels  worden opgevangen door zintuigen.

Het gewaarworden van info door middel van zintuigen  zintuiglijke waarneming. De info wordt door zintuigcellen opgevangen en naar het zenuwstelsel gestuurd. Daarna reageren we er wel/niet op  bewust of onbewust gebeurd dat.

Een zintuig  Een orgaan waar in zich zintuigcellen bevinden.

5 Zintuigen  1. neus – reukzintuig – ruiken

2. oren – gehoorzintuig – horen & oren – evenwichtszintuig – info over stand van je lichaam/hoofd.

3. tong – smaakzintuig – proeven

4. huid – gevoelzintuig – huidgevoel (pijn, druk, warmte/kou)

5. ogen – gezichtszintuig – zien

De zintuigcellen hebben achtereenvolgens de volgende functies 

1. opvangen van de prikkel.

2. vertalen v/d prikken  impuls

3. het doorgeven van de impulsen aan het zenuwstelsel.

Adequate prikkel  prikkel waar de zintuigcel het best op reageert, die bij het zintuig hoort.

(bijv. ogen gevoelig voor licht)

De zintuigcel kan ook op andere prikkels reageren, bijv.  klap op je oog voelen: druk & zien: sterretjes of lichtflitsen. Druk is niet de adequate prikkel voor de zintuigcellen in je oog, maar als de prikkel maar heftig genoeg is zullen de zintuigcellen er toch op reageren, door een impuls te maken. Omdat deze zintuigcellen allemaal maar info kunnen versturen naar de delen van je hersenen waar licht wordt verwerkt, maken de hersenen hier licht van  sterretjes.

Drempelwaarde  de minimale prikkelsterkte die nodig is om een impuls op te wekken.

Prikkel  zintuigen  impuls  hersenen.

Les 4.

Hormoonstelsel  regelt processen zoals: groeien, vruchtbaar worden, stemmingsveranderingen enz.  werkt langzaam & heeft langduriger effect dan impulsen van zenuwstelsel.

Hormonen  stoffen, meestal eiwitten  aangemaakt door hormoonklieren.

Hormoonklieren  geven hormoon dat zij maken af aan het bloed.

Belangrijkste hormoonklieren met de hormonen die zij maken ( =  )

• Hypofyse

 Groeihormoon

 Hormonen die werking van andere hormoonklieren beïnvloeden

 Hormonen die productie van geslachtshormonen door eierstokken & teelballen stimuleren.

• Schildklier

 Schildklierhormoon  Beïnvloed stofwisseling, groei & ontwikkeling.

• Bijnieren

 Adrenaline (Dit werkt heel snel, ipv langzaam)

• Eierstokken

 Oestrogenen

 Progesteron

• Teelballen

 Testosteron

• Eilandjes van Langerhans

 Insuline

 Glucose

Eilandjes van Langerhans  groepjes cellen in de alvleesklier  produceren twee hormonen; glucose en insuline. Deze twee hormonen moeten samenwerken om de bloedsuikerspiegel op pijl te houden, maar ze werken elkaar precies tegen. Ze moeten een evenwicht vinden.

Bloedsuikerspiegel  glucosegehalte in het bloed.

Koolhydraten  vrijwel in al je voedsel  worden in je darmkanaal verteerd tot onder andere glucose  glucose is een suiker

Glucose wordt door de rand van de dunne darm heen opgenomen in het bloed. Bloed van een mens bevat 0,1% glucose en dit wordt constant gehouden.

Het gelijk houden v/d bloedsuikerspiegel gebeurt door de werking van glucagon en insuline. Als er teveel glucose in het bloed is  eilandjes van Langerhans gaan dan insuline produceren.

Insuline  zorgt ervoor dat glucose uit het bloed wordt opgenomen in de spieren en de lever, hier wordt het omgezet en opgeslagen  reservestof glycogeen.

Door het omzetten van glucose in glycogeen  glucosegehalte van het bloed daalt.

Als de bloedsuikerspiegel te laag is  eilandjes van Langerhans produceren glucagon. Dit hormoon zorgt er voor dat glycogeen (opgeslagen in de lever & spieren) weer wordt omgezet  glucose  word het naar het bloed verplaatst.

Hormonen moeten ook weer worden afgebroken  lever.

Glucose:

- vorm van suiker

- in je bloed en in je cellen

- meest gebruikte brandstof in cellen

Glucagon:

- hormoon

- wordt gemaakt door eilandjes van Langerhans

- zorgt dat meer glucose in het bloed komt

Glycogeen:

- reservestof

- wordt opgeslagen in je spieren & lever.


Les 5.

Neuroloog  Arts met als vakgebied neurologie

Neurologie Werking en ziekten van spieren, zenuwen, ruggenmerg & hersenen.

Diagnose  Het nauwkeurig leren kennen.

Een diagnose stellen is de kunst, techniek of handeling om een oorzaak te vinden van een gevolg aan de hand van de optredende verschijnselen.

Tegenwoordig stellen veel mensen een diagnose (‘Zal wel een griepje zijn’) maar in een meer formele context is diagnostiek bedoeld om te worden gezegd door mensen die zich daarin gespecialiseerd hebben  artsen.


Les 6.

Het zenuwstelsel communiceert door middel van impulsen, maar ook met behulp van neurotransmitters (chemische signalen). Transmitter  Overbrenger.

Neurotransmitter  Een overbrenger binnen het zenuwstelsel.

• Gevoelszenuwcellen  brengen info van zintuigcellen naar  hersenen & ruggenmerg.

• Bewegingszenuwcellen  brengen info van hersenen en ruggenmerg naar  spieren & klieren.

• Schakelcellen  schakelen info door van de ene zenuwcel  naar andere zenuwcel.

Deze 3 soorten zenuwcellen komen nooit alleen voor  altijd met bundels van honderden bij elkaar.

Een bundel van al die zenuwcellen  zenuw

3 soorten zenuwen :

• Gevoelszenuw  bestaat volledig uit gevoelszenuwcellen

• Bewegingszenuw  bestaat volledig uit bewegingszenuwcellen

• Gemengde zenuw  bestaat zowel gevoelszenuwcellen als bewegingszenuwcellen

Schakelcellen komen alleen in je centrale zenuwstelsel voor en niet in de zenuwen die in je lijf lopen.

In het CZS wordt alle info die uit je lichaam komt verwerkt, ook wordt daar gepland hoe jou lichaam moet reageren op al die info. De onderdelen waardoor die info van en naar het CZS wordt vervoerd zijn de zenuwen.

De gevoelszenuwen  brengen info van zintuigen  naar CZS.

De bewegingszenuwen brengen info van CZS  naar spieren & klieren.

In de gemengde zenuwen gebeurt het allebei.

Twee neuronen communiceren met elkaar d.m.v. elektrische impulsen.

Je wordt dronken van de stof: samengesteld vetzuur.

Alcohol heeft voor effect op je spraak, stemming en geheugen.

Cerebellum  kleine hersenen  worden normale menselijke bewegingen in opgeslagen (fietsen, lopen enz.)

Les 7.

Het ontwikkelen van secundaire geslachtskenmerken gebeurt grotendeels onder invloed van hormonen, ook  humeur & jeugdpuistjes.

Een beloning  prettig gevoel/geld  werkt beter dan straffen.

Prefrontale cortex  minder ontwikkeld dan bij volwassenen  letten tieners minder op consequenties. Stemmingswisselingen  doordat hersenen niet in balans zijn.

Vroege adolescentie  10-15 jaar oud. Verhoogd emotioneel, reageren gevoeliger op allerlei zaken. Tegelijkertijd zijn ze erg gericht op het bevredigen van hun directe behoefte.

Middel adolescentie  14-16 jaar oud. Veel risico’s nemen.

Late adolescentie  16-22 jaar oud. Integratieproces  complexer gedrag.

Les 8 en 9.
In het zenuwstelsel kunnen ook vaak dingen fout gaan. Als neuroloog moet je voor al die afwijkingen ook zoeken naar oplossingen.

Congressen  zijn er voor bedoeld om met andere experts van mening te wisselen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.