samenvatting organen en cellen

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vmbo | 687 woorden
  • 16 november 2021
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Samenvatting biologie Organen en cellen

Een organisme heeft negen levenskenmerken.

  • Stofwisseling: alle omzettingen van de ene stof in de andere stof in een organisme.
  • negen levenskenmerken zijn:
  • Stofwisseling (ademhalen, voeding en uitscheiding)
  • Groei (ontwikkeling)
  • Reageren op prikkels (bewegen)
  • Voortplanting

Het verschil tussen een levensloop en een levenscyclus beschrijven

  • Een individu heeft een levensloop, doordat oor elk individu het leveneindigt met de dood.
  • Een soort heeft een levenscyclus: doordat individuen zich voortplanten, blijft de soort bestaan.

Verschil tussen organismen dat zijn opgebouwd uit organisatieniveaus.

  • Bij een organisme kunnen de volgende organisatieniveaus van klein naar groot voorkomen: 
  • Cel: alle organismen bestaan uit een of meer cellen.
  • Weefsel: een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie(s).

Voorbeelden: beenweefsel, bindweefsel, spierweefsel zenuwweefsel.

Bij veel weefsels komt tussencelstof voor tussen de cellen.

  • Orgaan: een deel van een organisme met een of meer functies

Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels.

  • Orgaanstelsel: een groep samenwerkende organen die samen een bepaalde functie hebben.

Voorbeelden: ademhalingsstelsel, bloedvatenstelsel, verteringstelsel.

  • Een organisme is zelf ook een organisatieniveau.
  • Het middenrif scheidt de romp van de mens in de borstholte en de buikholte.

Onderdelen van een microscoop benoemen

  • In cellen van planten en dieren komen de volgende delen voor:
  • Cytoplasma: bestaat uit water en opgeloste stoffen.
  • Celmembraan: een dun vlies om het cytoplasma.
  • Kernmembraan: dun vlies om de kern
  • In cellen van planten komen ook nog de volgende delen voor:
  • Celwand: een stevig laagje om de cel heen.

Een celwand behoort niet tot de cel, maar is tussencelstof

  • Intercellulaire ruimten: holten tussen de celwanden

Intercellulaire ruimten zijn gevuld met lucht of water

  • Vacuole(n): blaasje(s) in het cytoplasma, gevuld met vocht.

Jonge plantencellen hebben een grote, centrale vacuolen.

  • Korrels: in het cytoplasma kunnen korrels voorkomen

Bladgroenkorrels (groen): hierin vindt fotosynthese plaats

Kleurstofkorrels (geel, oranje of rood): geven bloemen en vruchten hun kleur.

Zetmeelkorrels (kleurloos): hierin is zetmeel opgeslagen

Korrels kunnen van de ene soort overgaan in de andere soort.

De kenmerken van chromosomen

  • Chromosomen liggen in de celkern en bestaan uit DNA en eiwit.
  • DNA bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen
  • Elk soort organisme heeft een vast aantal chromosomen in elke celkern.
  • Bij een mens bevat de kern van lichaamscel 46 chromosomen.
  • In elke lichaamscel komen chromosomen in paren voor.
  • Bij een mens bevat de kern van elke lichaamscel 23 paren chromosomen.
  • Een paar is bij mannen en vrouwen verschillend: 

XX bij een vrouw en XY bij een man.

  • Doel: de vorming van nieuwe cellen voor groei, herstel en vervanging.
  • Eerst deelt de kern zich, daarna de cel
  • Voor de mitose bestaat uit elk chromosoom uit een lange dunne keten van DNA met eiwitten. De chromosomen zijn niet zichtbaar.
  • Voordat de kerndeling begint, vormt elke DNA-keten een kopie van zichzelf.
  • Kernindeling:
  • Aan het begin spiraliseren de DNA- ketens: de ketens worden korter en dikker. Hierdoor worden de chromosomen zichtbaar met een microscoop.
  • Tijdens de kerndeling worden de DNA-ketens van elk chromosoom van elkaar getrokken.
  • Er ontstaan twee kernen. Elk chromosoom bevat nu weer een DNA-keten.
  • Celdeling: scheiding van het cytoplasma door de vorming van een membraam tussen beide kernen.
  • Er zijn nu twee dochtercellen ontstaan. De chromosomen worden weer onzichtbaar.
  • Kenmerken mitose: doordat elk chromosoom (met het DNA) in de moedercel is gekopieerd: 
  • Bevat elke dochtercel dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen als de moedercel
  • Bevat elke dochtercel evenveel chromosomen als de moedercel.
  • plasmagroei: na de celdeling vormt elke dochtercel extra cytoplasma. Hierdoor wordt elke dochtercel net zo groot als de moedercel.

Biologisch onderzoek voorbereiden, uitvoeren en beoordelen.

  • Een biologische probleemstelling zet je om in een onderzoeksvraag.
  • Een onderzoeksvraag moet je nauwkeuriger formuleren dan een probleemstelling.
  • De verwachting is het antwoord dat je verwacht op je onderzoeksvraag. Je voorspelt dat het resultaat van je onderzoek.
  • Voordat je het onderzoek start, maak je een werkplan.
  • Proeven moet je met een grote aantallen organismen uitvoeren.
  • Per proef mag je slechts een factor onderzoeken
  • Bij proeven werk je met een proefgroep en een controlegroep.
  • Na afloop van de proef vergelijk je de resultaten van de proefgroep en de controlegroep.
  • Resultaten: je geeft je waarnemingen overzichtelijk in tabellen of in diagrammen.
  • Tot slot trek je een conclusie: je vergelijkt je resultaten met je verwachting.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.