Thema 4 voeding en vertering vmbo 4 tl
basisstof 1 voedsel
Voedselproductie door bacteriën en schimmels
Bacteriën en schimmels kunnen koolhydraten omzetten in stoffen die nuttig zijn bij de productie van voedingsmiddelen. De bacteriën zetten de energierijke stoffen uit bijv melk om in melkzuur. Dit heet gisting. Gisting en het ontstaan van melkzuur zijn voorbeelden van stofwisselingsprocessen. Er worden stoffen omgezet in andere stoffen.
Enzymen
Bepaalde stoffen zorgen ervoor dat reacties snel plaatsvinden. Deze stoffen heten enzymen. Enzymen zijn speciale eiwitten. Een cel bevat veel verschillende enzymen, waardoor veel verschillende reacties worden versneld. Enzymen werken specifiek. Dat wil zeggen dat één enzym slechts één reactie in de cel versneld. Enzymen versnellen de reacties van stofwisselingsprocessen zonder daarbij zelf te worden verbruikt. Alle organismen zijn afhankelijk van de werking van enzymen.
Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versneld, wordt de enzymactiviteit genoemd. De enzymactiviteit is afhankelijk van allerlei factoren. Twee van deze factoren zijn de temperatuur en de zuurgraad. Een diagram waarin word weergegeven het verband tussen de temperatuur en enzymactiviteit. Dit kan worden weergegeven in een optimumkromme. In zo'n diagram zit een minimum, maximum en een optimum. Wanneer de temperatuur onder het minimum zit, dan is er geen enzym actief. De reactie die door het enzym blijft wel aanwezig, maar door de lage temperatuur is hij onwerkzaam. Als de temperatuur boven het minimum stijgt, wordt het enzym actief en neemt de enzymactiviteit toe. De stijging gaat door tot de optimumtemperatuur. Bij de temperatuur vindt de reactie door het enzym het snelst plaats. Stijgt de temperatuur boven het optimum dan wordt het enzym onwerkzaam, de enzymactiviteit neemt dan weer af. Dit gaat door tot de maxtemperatuur. Door de hoge temperatuur verandert de enzym. Het enzym wordt dan onwerkzaam. Alle enzymen zijn werkzaam in vloeistoffen zoals cytoplasma. Deze vloeistoffen bestaan uit wateren opgeloste stoffen. Door de opgeloste stoffen heeft elke vloeistof een bepaalde zuurtegraad of PH-waarde. 7PH: neutraal, hoe lager de PH waarde hoe zuurder en hoger dan 7 is de vloeistof basistisch.
Voedsel conserveren
Door het conserveren van voedsel is voedsel langer houdbaar. De omstandigheden voor de bacteriën en schimmels worden dan ongunstig gemaakt. Manieren van conserveren:
-Invriezen (bijv. vlees): de temperatuur verlagen tot -18 graden celcius.
- Koelen (bijv. groente): de temperatuur verlagen tot 4 graden celcius.
- Pasteuriseren (bijv. melk): verhitten tot 72 graden celcius.
- Steriliseren (bijv. lang houdbare melk): verhitten tot 130-140 graden celcius.
Veel voedsel word na verhitting ingeblikt (bijv. groenten) of vacuüm verpakt (bijv. koffie).
- Drogen (bijv. soep): onttrekken van water aan het voedsel.
- Natuurlijke conserveermiddelen toevoegen: zuur (bijv. augurken), suiker (bijv. jam) of zout (bijv. olijven).
- Kunstmatige conserveermiddelen toevoegen: bijv. sulfiet in dranken.
Conserveermiddelen en andere toegevoegde stoffen
Verpakt voedsel bevat vaak conserveermiddelen om het langer houdbaar te maken. Zuur (azijn), suiker en zout zijn natuurlijke conserveermiddelen. Aan veel voedsel voegt men kunstmatige conserveermiddelen toe. Ook om voedsel aantrekkelijker te maken voegt men vaak stoffen toe. Voorbeelden hiervan zijn kleurstoffen, geurstoffen en smaakstoffen. Al deze stoffen samen worden additieven genoemd. Voor een gezonde voeding is het belangrijk dat er niet te veel kunstmatige additieven in het voedsel zitten. Bij een normaal eetpatroon krijg je niet te veel van deze stoffen binnen. Een voedingsspecialist houdt zich bezig met het ontwikkelen van nieuwe voedingsmiddelen en verpakkingen.
Basisstof 2 voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Voedingsmiddelen zijn de producten die je eet of drinkt. Voedingsmiddelen kunnen plantaardig of dierlijk zijn. Er zijn ook voedingsmiddelen die zowel uit plantaardige en dierlijke producten bestaan. Voedingsmiddelen bevatten allerlei voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. Het verteringsstelsel heeft als taak om voedingsmiddelen af te breken tot stoffen die het lichaam opnemen. Er zijn zes groepen voedingsstoffen: eiwitten, koolhydraten, vetten, water mineralen (zouten) en vitaminen. Je hebt alle zes groepen voedingsstoffen nodig om gezond te blijven Mineralen en vitaminen noemen we beschermende stoffen. Ze helpen ziekten te voorkomen. Veel plantaardige voedingsmiddelen bevatten voedingssvezels. Dit zijn plantaardige stoffen die de enzymen van de mens niet kunnen verteren. Voedingsvezels zijn belangrijk, omdat ze de darmbewegingen en de stoelgang (poepen) bevorderen.
Groep voedingsstoffen | Bouwstoffen | Brandstoffen | Reservestoffen | Beschermende stoffen | voorbeeld |
Eiwitten | X | X | |||
Koolhydraten | X | X | X | Glucose, suikers, zetmeel | |
Vetten | X | X | X | ||
Mineralen (zouten) | X | X | Calcium (kalkzouten in beenderen), ijzer ( in hemoglobine) | ||
Vitaminen | X | X | Vitamine A,B,C,D,E en K | ||
Water | X |
De vakken van de schijf van vijf:
Voedingsmiddelen | Nodig voor |
Groente en fruit | Vitaminen (o.a. vitamine C), mineralen en voedingsvezels |
Zachte of vloeibare smeer- en bereidingsvetten | Vetten en mineralen |
Vis, peulvruchten, vlees, eieren, noten en vegetarische producten | Eiwitten, onverzadigde vetten, mineralen (o.a. ijzer en calcium) en vitaminen |
Zuivel, zoals melk, yoghurt en kaas | |
Ongezouten noten | |
(volkoren) brood, (volkoren) pasta, couscous en (zilvervlies)rijst | Koolhydraten (zetmeel), plantaardige eiwitten, mineralen, vitaminen en voedingsvezels |
Vocht, zoals kraanwater, thee en koffie | Water |
Basisstof 3 voeding en leefstijl
Adviezen voor gezonde voeding
Adviezen voor een gezonde voeding en leefstijl:
- Eet gevarieerd
- Eet niet te veel en beweeg voldoende
- Eet weinig verzadigd vet
- Eet veel groente, fruit en volkorenbrood
- Ga veilig met je voedsel om
Energiebehoefte
Het is niet alleen belangrijk wat je eet of drinkt, maar ook hoeveel. De hoeveelheid voedsel die je nodig hebt, is vooral afhankelijk van je energiebehoefte. Zolang je leeft, wordt in je lichaam energie vrijgemaakt bij de verbranding. De stofwisseling van een lichaam in rust wordt ook wel grondstofwisseling genoemd. Deze is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het geslacht, de leeftijd, de lengte en de milieutemperatuur. Bij lage temperaturen moeten de cellen van het lichaam veel glucose verbranden om de lichaamstemperatuur op peil te houden. Bij activiteit is de energiebehoefte afhankelijk van de lichamelijke inspanning. Wanneer je veel beweegt, wordt er in je spieren veel glucose verbrand. Hierbij komt energie vrij. De hoeveelheden energie zijn weergegeven in kilocalorie (kcal). Niet alle energie die in de spieren wordt vrijgemaakt, komt vrij als beweging. Een deel van deze energie komt vrij als warmte. Bij lichamelijke inspanning merk je dat: je krijgt het warm en je gaat zweten.
Hoeveel moet je eten en drinken
Als het verstandig is om af te vallen, kun je het best je leefstijlgewoonten aanpassen, je kunt bijv. meer bewegen, meer groente en fruit eten, minder ongezonde tussendoortjes eten en minder frisdrank (en alcohol) drinken. Veel mensen 'lijnen' door bij de maaltijden minder te eten dan de aanbevolen hoeveelheden of ze slaan een maaltijd over. Dat is geen goede manier van dieethouden. Sommige mensen zijn niet te dik, maar voelen zich te dik. Dit kan leiden tot een eetstoornis, waarbij te weinig of te veel wordt gegeten.
Basisstof 4 het verteringsstelsel
De volgorde waarin voedsel het verteringskanaal passeert: mond, slokdarm, maag, twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm en anus.
Vertering
Vertering is het afbreken van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen kunnen in verteringsproducten die wel door de darmwand heen kunnen en in het bloed kunnen worden opgenomen. Eiwitten, de meeste koolhydraten (bijv. suikers en zetmeel) en vetten worden verteerd. Glucose, mineralen, vitaminen en water hoeven niet te worden verteerd.
Verteringssappen
Vertering gebeurd met behulp van verteringssappen. Verteringssappen worden gemaakt door verteringsklieren. Veel verteringssappen bevatten enzymen.
Darmperistaltiek
Darmoeristaltiek (peristaltische bewegingen) is het afwisselend samentrekken en ontspannen van de kringspieren en lengtespieren in de wand van het hele verteringskanaal. Functie: de voedselbrij voortduwen, kneden en mengen met verteringssappen.
Basisstof 5 de organen voor vertering
Mondholte, keelholte en slokdarm
Mondholte met gebit en speekselklieren. Functie gebit: het voedsel in kleine stukjes verdelen (kauwen), zodat je het beter kunt doorslikken. Ook vergroot je de oppervlakte van het voedsel, zodat enzymen op een grotere oppervlakte kunnen inwerken. Functie speekselklieren: speeksel produceren. Functie tong: voedsel van de mondholte naar de keelholte duwen. Hierop volgt de slikreflex. Functie huig: de neusholte afsluiten als je slikt. Functie strotklepje: de luchtpijp afsluiten als je slikt. Slokdarm. Functie: het voedsel verplaatsen van de keelholte naar de maag (door peristaltische bewegingen).
Maag
Functie: het voedsel tijdelijk opslaan. Maagportier: kringspier die de maag afsluit. Maagsapklieren produceren maagsap.
Lever, galblaas, alvleesklier en twaalfvingerige darm
Functie lever: gal produceren. Functie galblaas: gal tijdelijk opslaan en afvoeren naar de twaalfvingerige darm via de galbuis. Functie alvleesklier: alvleessap produceren. Functie twaalfvingerige darm: gal en alvleessap vermengen met de voedselbrij.
Dunne darm
Functie: water met voedingsstoffen en verteringsproducten opnemen in het bloed. Door darmplooien en darmvlokken heeft de wand een grote oppervlakte. De darmvlokken bevatten veel bloedvaten. Darmsapklieren produceren darmsap.
Blinde darm, dikke darm en endeldarm
Blindedarm met wormvormig aanhangsel. Bij blindedarmonsteking is het wormvormig aanhangsel ontstoken. Functie dikke darm: water onttrekken aan de brij van onverteerde voedselresten, die daardoor wordt ingedikt. Bij diarree wordt in de dunne darm en in de dikke darm onvoldoende water in het bloed opgenomen. In de dikke darm leven veel (soorten) bacteriën, die o.a. cellulose verteren en vitamine K produceren. Functie endeldarm: tijdelijk opslaan van onverteerde voedselresten (ontlasting).
Speeksel is slijm dat o.a. bestaat uit water en een enzym. Functie slijm: voedsel gemakkelijker kunnen doorslikken. Functie enzym: zetmeel voor een deel verteren. Speeksel doodt bacteriën in het voedsel. Maagsap bestaat o.a. uit water, maagzuur en een enzym. Functie maagzuur (lage pH): bacteriën in het voedsel doden. Functie enzym: eiwitten voor een deel verteren. Gal bevat geen enzym. Functie: vetten emulgreren (grote vetdruppels verdelen in kleine vetdruppeltjes. Gal vergroot de oppervlakte van vetten, zodat de vetten beter bereikbaar zijn voor enzymen. Alvleessap bevat verschillende enzymen. Functie enzymen: eiwitten, koolhydraten en vetten verteren. Darmsap bevat verschillende enzymen. Functie enzymen: de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken.
Basisstof 6 planteneters, vleeseters en alleseters
Het gebit bestaat uit snijtanden, hoektanden en kiezen. Uitwendige bouw van een tand of kies: kroon: deel dat buiten de kaak uitsteekt. Wortel(s): deel in de kaak. Inwendige bouw van een tand of kies. Tandbeen: grootste deel waaruit een tand of kies bestaat. Glazuur: zeer harde laag om het tandbeen van de kroon. Cement: laagje om het tandbeen van de wortel(s). Tandholte: holte in het tandbeen waarin de bloedvaten en zenuwen liggen. De kaak is bedekt met tandvlees.
Plantaardig voedsel is moeilijker verteerbaar dan dierlijk voedsel. Planteneters (herbivoren): Het darmkanaal is lang in verhouding tot de lichaamslengte. Hebben plooikiezen waarmee ze plantaardig voedsel kunnen fijnmalen. De plooien lopen loodrecht op de kauwrichting. De hoektanden ontbreken vaak.
Vleeseters (carnivoren): Het darmkanaal is kort in verhouding tot de lichaamslengte. Hebben knipkiezen waarmee ze dierlijk voedsel in stukken knippen. De hoektanden zijn meestal groot, spits en scherp. Ze worden gebruikt om de prooi te doden en stuken vlees los te scheuren.
Alleseters (omnivoren): Het darmkanaal is middellang in verhouding met de lichaamslengte. Hebben knobbelkiezen waarmee ze voedsel kunnen fijnmalen. De hoektanden zijn meestal aanwezig. Hoektanden en snijtanden dienen om stukken voedsel af te bijten.
Tandbederf: aantasting van tanden en kiezen door tandplak of tanderosie. Poetsen met fluoride tandpasta gaat tandbederf tegen. Tandplak: een dun laagje aanslag dat zich dagelijks op de tanden en kiezen afzet. Bestaat uit bacteriën, etensresten en speeksel. Gevolgen van tandplak: Bacteriën in tandplak zetten suikers uit het voedsel om in zuur. In het zuur lost het glazuur van tanden en kiezen op, waardoor er gaatjes kunnen ontstaan. Tandplak kan verkalken tot tandsteen. Tanderosie: aantasting van het gebit door zure stoffen in voedsel.
REACTIES
1 seconde geleden