Een bloem
Bloemen zijn organen van planten. De functie van bloemen is voortplanten. De bloem van een witte dovenetel bestaat uit een groen gedeelte en een wit gedeelte (zie afbeelding 1). Het groene gedeelte heet de bloemkelk en het witte gedeelte de bloemkroon. In de bloem zitten de voortplantingsorganen: de meeldraden en de stamper.
Kelkbladeren en kroonbladeren
De bloemkelk bestaat uit kelkbladeren. Deze zijn meestal groen. Bij sommige planten zitten de kelkbladeren aan elkaar vast. Dat heet vergroeid. Als de bloem nog in de knop zit, beschermt de bloemkelk de rest van de bloem tegen uitdroging en kou.
De bloemkroon bestaat uit kroonbladeren. Bij veel planten zijn de kroonbladeren groot en opvallend gekleurd (zie afbeelding 2.1). Hun functie is dan het lokken van insecten, die zorgen voor bestuiving. Bij andere planten zijn de kroonbladeren klein en groen, bijvoorbeeld bij grassen (zie afbeelding 2.2). Net als de kelkbladeren kunnen ook de kroonbladeren vergroeid zijn of los van elkaar zitten.
Bloemen kunnen er heel verschillend uitzien. Toch hebben de meeste bloemen ongeveer dezelfde bouw.
De bouw en functie van bloemen
De meeldraden zijn de mannelijke voortplantingsorganen van een plant. Een meeldraad bestaat uit een helmdraad en een helmknop. De helmknop bestaat uit helmhokjes, waarin stuifmeel ontstaat.
Stuifmeel wordt ook wel pollen genoemd. Stuifmeel bestaat uit heel kleine korrels: de stuifmeelkorrels. Stuifmeelkorrels zijn de mannelijke geslachtscellen van een plant. Als de helmhokjes openspringen, komen de stuifmeelkorrels vrij.
De stamper is het vrouwelijke voortplantingsorgaan van een plant. Bij veel plantensoorten hebben de bloemen maar één stamper, maar er zijn ook plantensoorten met meerdere stampers in de bloemen.
Een stamper bestaat meestal uit een stempel, een stijl en een vruchtbeginsel. In het vruchtbeginsel zitten een of meer zaadbeginsels. In elk zaadbeginsel ontstaat één eicel. Een eicel is een vrouwelijke geslachtscel. In elke eicel zit een celkern. Ook stuifmeelkorrels hebben een celkern.
Nectar en stuifmeel
De witte dovenetel maar ook veel andere bloemen vormen nectar. Nectar is een zoet sap dat insecten aantrekt. Bijen verzamelen nectar en maken er honing van voor hun jongen (de larven). Bij het verzamelen van nectar raakt een bij vaak bedekt met stuifmeel (zie afbeelding 1). Als de bij naar een andere bloem vliegt, neemt hij het stuifmeel mee. Op die manier komt het stuifmeel op de andere bloem terecht. Ook kolibries en sommige vleermuizen verspreiden stuifmeel.
Bestuiving
Het overbrengen van stuifmeel van een meeldraad op een stempel heet bestuiving. Stuifmeelkorrels moeten dan wel terechtkomen op de stempel van een bloem van dezelfde plantensoort. Als stuifmeel terechtkomt op de stempel van een bloem van een andere plantensoort, is dat geen bestuiving (zie afbeelding 2).
Kruisbestuiving en zelfbestuiving
Veel bloemen hebben zowel meeldraden als een stamper. Stuifmeel van de meeldraden kan dan terechtkomen op de stempel van de stamper in dezelfde bloem. Dit heet zelfbestuiving. Sommige planten hebben meerdere bloemen. Stuifmeel kan dan ook van de ene bloem terechtkomen op de stempel van een andere bloem aan dezelfde plant. Ook dat heet zelfbestuiving. Stuifmeel kan ook terechtkomen op stempels van bloemen aan een andere plant (van dezelfde soort). Dat heet kruisbestuiving (zie afbeelding 3).
Insectenbloemen
Bloemen waarbij insecten voor de bestuiving zorgen, heten insectenbloemen. Insectenbloemen hebben meestal grote en opvallend gekleurde kroonbladeren om insecten te lokken. Insecten komen ook af op de geur en op de nectar. Het stuifmeel blijft aan hun lichaam kleven. In de volgende bloem komen ze met hun lichaam tegen de stempel (zie afbeelding 4). Er blijven dan stuifmeelkorrels aan de stempel plakken. Op deze manier kan één insect tientallen bloemen bestuiven.
Windbloemen
Bij andere bloemen zorgt de wind voor de bestuiving. Dit zijn windbloemen. Windbloemen zijn vaak klein en onopvallend gekleurd. De kroonbladeren zijn meestal groen. Bij windbloemen blaast de wind het stuifmeel van de meeldraden weg. Het stuifmeel kan dan bij toeval op een stempel van een bloem van dezelfde plantensoort terechtkomen. Die kans is klein. Windbloemen maken dan ook veel stuifmeel in verhouding tot insectenbloemen.
Bij windbloemen hangen de helmknoppen vaak buiten de bloem, zodat de wind het stuifmeel gemakkelijk kan wegblazen (zie afbeelding 5). De grote, veervormige stempels steken meestal buiten de bloem uit. Dat maakt de kans op bestuiving groter.
Stuifmeelbuis
In elk zaadbeginsel ligt een eicel: een vrouwelijke geslachtscel. In elke eicel zit een celkern. Ook stuifmeelkorrels hebben een celkern. Als een stuifmeelkorrel op een stempel van een plant van dezelfde soort is gekomen, groeit uit de stuifmeelkorrel een buis: de stuifmeelbuis. De stuifmeelbuis groeit door de stijl naar een zaadbeginsel in het vruchtbeginsel (zie afbeelding 1.1). Door de stuifmeelbuis gaat de kern van de stuifmeelkorrel naar het zaadbeginsel.
Als de buis een zaadbeginsel heeft bereikt, barst de top van de stuifmeelbuis open. De kern van de stuifmeelkorrel dringt de eicel binnen en versmelt met de kern van de eicel (zie afbeelding 1.2). Het versmelten van de kern van een mannelijke geslachtscel met de kern van een vrouwelijke geslachtscel noem je bevruchting. Door bevruchting ontstaat een bevruchte eicel. De kern van een bevruchte eicel bevat de chromosomen van de mannelijke en van de vrouwelijke geslachtscel.
Bevruchte eicel
Na de bevruchting gaat de bevruchte eicel zich delen. Door celdelingen ontstaat uit de bevruchte eicel een kiem. Ook het zaadbeginsel begint te groeien. Uit het zaadbeginsel ontstaat een zaad. Elk zaad bevat een kiem (zie afbeelding 2). Bij kieming van een zaad groeit uit de kiem een kiemplantje.
Meerdere zaden
In afbeelding 1 zie je dat er meerdere stuifmeelbuizen tegelijk door de stijl kunnen groeien. Deze stuifmeelbuizen groeien naar verschillende zaadbeginsels. In elk van deze zaadbeginsels kan de eicel worden bevrucht. Uit elk zaadbeginsel waarvan de eicel is bevrucht, kan een zaad ontstaan. Er kunnen dus meerdere zaden ontstaan in een vruchtbeginsel. Als de eicel in een zaadbeginsel niet wordt bevrucht, kan de eicel niet uitgroeien tot een kiem. Het zaadbeginsel groeit dan niet uit tot een zaad.
Een vrucht
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden