Biologie Samenvatting
2.2B voedingsstoffen
- Je weet het verschil tussen een voedingsmiddel en een voedingsstof.
- Alle producten die je eet zijn voedingsmiddelen, in voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn bruikbare bestanddelen van voedingsstoffen.
- Je kunt de zes voedingsstoffen noemen.
- Koolhydraten, Vetten, Eiwitten, Mineralen, Vitaminen en Water
- Je weet de functies van verschillende voedingsstoffen.
- Bouwstoffen, Reservestoffen, Beschermende stoffen en Brandstoffen.
- Je weet wat Bouwstoffen, Reservestoffen, Beschermende stoffen en Brandstoffen zijn
- Bouwstoffen worden voor de groei en ontwikkeling van je lichaam gebruikt. Maar ook om een wond te herstellen.
- Reservestoffen zijn stoffen die je niet direct nodig hebt voor de verbranding. Ze worden opgeslagen in delen van je lichaam in de vorm van vetweefsel.
- Vitamines en mineralen zijn beschermende stoffen.
- Je lichaam verbrandt brandstoffen. Dat levert energie op. Spieren gebruiken brandstoffen om te bewegen. Ook om te denken, te groeien of adem te halen, heb je energie nodig.
- Je weet wat voedingsvezels zijn, waarom ze belangrijk zijn en in welke voedingsmiddelen veel voedingsmiddelen zitten.
- Voedingsvezels is een verzamelnaam voor onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel.
- Voedingsvezels zorgen voor een verzadigd gevoel. Ze dienen als voedingsbron voor goede bacteriën die in onze darmen leven.
- Volkorenproducten, groente, fruit en peulvruchten bevatten veel voedingsvezels.
- Je weet waarom er toegevoegde stoffen gebruikt worden.
- Toegevoegde stoffen worden gebruikt om eten langer houdbaar te maken, aantrekkelijker eruit te laten zien en om de smaak te verbeteren.
- Je weet wat onverzadigde en verzadigde vetten zijn.
- In elk product zit verzadigd en onverzadigd vet, verzadigd vet heeft een andere vorm dan onverzadigd vet en doet daardoor ook andere dingen in je lichaam
- Verzadigd vet is recht en verhoogt het LDL-Cholesterol
- onverzadigd vet heeft één of meerdere knikjes en verlaagt het LDL-Cholesterol
- Te veel LDL-Cholesterol blijft plakken aan de binnenkant van je bloedvaten en vergroot de kans op een hartaanval of een beroerte.
2.2C Energie uit voeding
- Je kent de formule van verbranding
- glucose + zuurstof → ENERGIE + koolstofdioxide + water + warmte
- (C6H12O6) + (O2) → ENERGIE + (CO2) + (H2O) + Warmte
- Je waarom, wanneer en waar verbranding plaats vind
- Door verbranding krijg je Energie en warmte en daardoor kan je leven
- De Verbranding Vindt altijd plaats
- De Verbranding Vindt overal plaats
- Je kent de formule van Fotosynthese
- Water + Koolstofdioxide + Zonlicht → Zuurstof + Glucose
- (H2O) + (C02) + Zonlicht → (O2) + (C6H12O6)
2.2D Het Verteringsstelsel
- Je kent de definitie van vertering.
- Vertering is het omzetten van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen, in verteringsproducten die wel in het bloed kunnen worden opgenomen.
- Je kunt de onderdelen van het spijsverteringsstelsel aanwijzen en benoemen in een afbeelding.
- Je weet wat peristaltiek is en wat de functie daarvan is.
- De slokdarm loopt van de keelholte tot de maag. Voedsel wordt door de slokdarm geduwd met peristaltische bewegingen.
- Dit is een knijpbeweging dat zorgt dat de voedselbrij verder het verteringsstelsel door geduwd wordt. Twee spierlagen zorgen voor de peristaltiek: een buitenste spierlaag (kringspieren) en een binnenste spierlaag (lengtespieren). In de slokdarm worden geen verteringssappen afgescheiden.
- Je weet dat in de dunne darm voedingsstoffen worden opgenomen in het bloed.
- In de 6 meter lange dunne darm wordt een groot deel van de voeding omgezet in zeer kleine voedingsstoffen. Zo klein dat ze de darmwand kunnen passeren en opgenomen kunnen worden in het bloed.
- Je kunt uitleggen wat de functie van darmvlokken is.
- De wand van de dunne darm is bekleed met heel veel plooien en uitstulpingen. De uitstulpingen worden de darmvlokken genoemd. Door de darmvlokken lopen bloedvaten en hier worden de verteerde voedingsstoffen opgenomen in de bloedbaan en vervoerd naar alle cellen in je lichaam. De bloedvaten vanuit de dunne darm komen samen in de poortader.
- Je weet welke verteringssappen welke voedingsstoffen verteren.
- Speekselklieren: Deze klieren vormen speeksel in de mond.
In speeksel zit een enzym dat zetmeel omzet in glucose. - Maagsap: Dit verteringssap is zuur en wordt ook wel maagzuur genoemd. Het sap doodt bacteriën. In maagsap zit enzymen die zorgen voor de eerste stap in de eiwitvertering.
- Galsap: Galsap breekt vet af tot kleine vetbolletjes. Het vet kan beter beter verteerd worden.
- Alvleessap: Alvleessap bevat verschillende enzymen die helpen bij het verteren van koolhydraten, vetten en eiwitten.
- Darmsappen: Darmsap bevat enzymen voor het verteren van koolhydraten, vetten en eiwitten. In de darmen wordt de laatste stap van de vertering gezet.
- Je kunt beschrijven en tekenen hoe het emulgeren van vet werkt en wat de functie daarvan is.
- Gal emulgeert vet. Gal verdeelt de grotere vetdruppels is kleinere vetdruppels. De vetten worden niet verteerd door de gal. Door het emulgeren vergroot het oppervlakte van de druppels sterk. Hierdoor kunnen de enzymen beter inwerken en wordt het vet sneller verteerd.
- Je weet wat vertering met verbranding te maken heeft.
- Voordat je lichaam de voedingsstoffen uit je eten kan opnemen, moet het voedsel eerst bewerkt worden. Het wordt gekauwd, gekneed en gemengd met verteringssappen. Dit noem je vertering.
- De verbranding vindt in alle cellen in je lichaam plaats en 24 uur per dag. Voor de verbranding zijn brandstof (glucose) en zuurstof nodig. De glucose komt uit de voedingsstoffen. De zuurstof wordt door de haarvaten rondom je longblaasjes opgenomen in het bloed. Bij verbranding komen wateren, koolstofdioxide en energie vrij.
- Je weet wat chemische vertering is
- De chemische vertering of enzymatische vertering bestaat uit verteringssappen die het fijn gekauwde voedsel verder afbreken. In verteringssappen zitten enzymen.
- Je weet wat mechanische vertering is
- Mechanische vertering bestaat uit het kneden, kauwen en mengen van het voedsel door gebit en spieren.
2.2F Gezond gewicht
- Je weet welke vier factoren de energiebehoefte van een individu bepalen.
- Geslacht, Leeftijd, Lichaamsgrootte en mate van lichamelijke inspanning
- Je weet dat het BMI een richtlijn is en je kunt dit aflezen in een grafiek en aangeven wat dat voor die persoon betekent.
- BMI= lichaamsgewicht (in kg)/Lichaamslengte² (in m)
- Je weet dat Anorexia Nervosa een eetstoornis is en je kent een aantal gezondheidsrisico's.
- Mensen (bijna altijd jonge vrouwen in de pubertijd) met deze ziekte eten veel te weinig, waardoor ze extreem vermageren. Anorexia-patiënten hebben een vervormd beeld van het eigen lichaam. Hoewel ze veel te mager zijn, vinden ze zichzelf te dik en zijn ze erg bang om aan te komen.
- Je weet dat Obesitas een medische aandoening is en je kent een aantal gezondheidsrisico's.
- Obesitas is een ernstige vorm van overgewicht. Het is een medische aandoening waarbij zich zoveel overtollig lichaamsvet heeft opgehoopt dat dit een nadelig effect kan hebben op de gezondheid. Een zittend leven en het gemakkelijk verkrijgbare calorierijke voedsel lijken hier de oorzaak van. Ook kunnen genetische-, medische- of psychische aandoeningen obesitas veroorzaken.
REACTIES
1 seconde geleden