Basisstof 5 t/m 9 + 11

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 984 woorden
  • 5 februari 2009
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
8 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Biologie basisstof 5 t/m 9 + extra basisstof 11 + aantekeningen ::

BS 5 ::

o De gezichtszintuigen liggen in de ogen. Ogen zijn tere organen en liggen goed beschermd in je oogkassen.
o Wenkbrauwen: zorgen ervoor dat zweet (vocht) langs de ogen loopt en niet erin.
o Wimpers: beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht.
o Traanklieren: produceren traanvocht. Liggen onder de huid boven de ogen.
o Traanvocht: beschermt de ogen tegen uitdroging en spoelt kleine stofjes en prikkelende stoffen weg.
o Oogleden: verspreiden traanvocht over de ogen en beschermen de ogen tegen vliegjes e.d.
o Traanbuizen: hierdoor wordt overtollig traanvocht afgevoerd naar de neusholte.
o Oogspieren: draaien het oog in de gewenste richting.
o Harde oogvlies: stevig, wit, het geeft bescherming.
o Hoornvlies: ligt over de iris en de pupil heen.
o Vaatvlies: bevat veel bloedvaten, zorgt voor de voeding van het oog.
o Iris (regenboogvlies): gekleurd, de voortzetting van het vaatvlies aan de voorkant.
o Pupil: opening in de iris. De pupil is te zien als een ronde zwarte vlek.
o Lens: bevindt zich achter de iris en de pupil, zorgt ervoor dat er een scherp beeld op het netvlies ontstaat.
o Netvlies: bevat zintuigen.
* In de zintuigcellen ontstaan onder invloed van lichtstralen impulsen.
o Gele vlek: plaats in het centrum van het netvlies.
* Met de zintuigcellen in de gele vlek kun je het scherpst zien.
o Oogzenuw: geleidt impulsen naar de hersenen.
* Blinde vlek: plaats van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat.
* De blinde vlek bevat geen zintuigcellen.
o De wand van een oog bestaat uit 3 lagen: daarin zit het glasachtig lichaam: geleiachtig, houdt het netvlies op zijn plaats.
o De buitenste laag: het harde oogvlies.
De middelste laag: het vaatvlies.
De binnenste laag: het netvlies.

BS 6 ::

o Functie van de pupilreflex: regelen van de hoeveelheid licht die op het netvlies valt.
* De pupilreflex beschermt de zintuigcellen in het netvlies tegen te fel licht.
o De iris bevat kringspieren en straalsgewijs lopende spieren.
* Als er fel licht op het netvlies valt, trekken de kringspieren zich samen en ontspannen de straalsgewijs lopende spieren zich. Hierdoor wordt de pupil kleiner.
* Als er zwak licht op het netvlies valt, ontspannen de kringspieren zich en trekken de straalsgewijs lopende spieren zich samen. Hierdoor wordt de pupil groter.
o Kringspieren: lopen rondom de pupil. Liggen in het straalvormig lichaam.
o Straalsgewijs lopende spieren: lopen van de pupil naar de buitenkant van de iris.

BS 7 ::

o Er ontstaat een omgekeerd, verkleind beeld op het netvlies.
* In de hersenen wordt dit beeld “vertaald” in een normale waarneming.
o Op het netvlies van linker- en rechteroog ontstaan verschillende beelden.
* In de hersenen worden beide beelden ‘samengevoegd’ tot één beeld
* Door het verschillen tussen beide beelden zijn we in staat om diepte te zien.
o Bij het kijken naar een voorwerp worden de ogen zo gericht dat het beeld van dat voorwerp op de gele vlek valt.

BS 8 en 9 ::

o Gedrag: alles wat een mens of dier doet. Bijvoorbeeld: bewegen, slapen en zelfs zweten.
o Gedrag wordt veroorzaakt door bewegingen en hormonen. Spieren zorgen voor de beweging en hormonen maken de stofjes die een regelende werking hebben in het lichaam.
o Als er een bepaalde prikkel uit de omgeving is, dan zorgt dat voor gedrag: prikkel >> impulsen >> respons.
o Gedrag van mensen kan biologische, psychologische en sociaal-culturele oorzaken hebben. Vaak spelen alle 3 een rol.
* Biologische oorzaken: dit gedrag van mensen vertoont veel overeenkomst met het gedrag van dieren.
Bijvoorbeeld: vluchten voor gevaar.
* Psychologische oorzaken: het karakter of het humeur kan gedrag veroorzaken. Bijvoorbeeld: nagelbijten.
* Sociaal-culturele oorzaken: de omgeving, de godsdienst of de groep waartoe iemand behoort kan gedrag veroorzaken. Bijvoorbeeld: voetbalvandalisme.
>> dus: <<
* Meestal als reactie op prikkels uit de omgeving (uitwendige factoren)
* Door inwendige factoren (bijvoorbeeld honger, voortplantingsgedrag)
* Door een combinatie van beide, denk aan hormonen (voortplantingsgedrag)
o Sleutelprikkel: belangrijkste prikkel die gedrag veroorzaakt.
o Supranormale prikkel: bepaalde prikkel die sneller gedrag veroorzaakt dan de sleutelprikkel.
o Gedrag wordt bepaald dor erfelijke factoren en leerprocessen:
o Leerprocessen:
* Inprenting: in een korte (gevoelige) periode,
* Gewenning: een reactie op een prikkel blijft na enige tijd uit,
* Conditionering: leren dor beloning en straf (een hond dingen leren),
* Imitatie: dieren leren door gedrag van soortgenoten na te bootsen.
o Vormen van gedrag:
* Sociaal gedrag
* Baltsgedrag / voortplantingsgedrag / paringsgedrag
* Dreiggedrag / agressief gedrag
* Imponeergedrag
* Aanvalsgedrag / vluchtgedrag
* Verzorgingsgedrag / poetsgedrag
* Territoriumgedrag / conflictgedrag / overspronggedrag
* Beschermingsgedrag
* Voedingsgedrag
o Sociaal gedrag: gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar
o Territoriumgedrag: gedrag met als functie het afbakenen van een territorium (een gebied rond de nestplaats) en het verdedigen ervan tegen binnendringende soortgenoten.
* Territoriumgedrag bestaat uit aanvallen, vluchten en dreigen.
o Overspronggedrag: gedrag dat ontstaat als de motiverende factoren voor tegenstrijdige gedragingen,
bijvoorbeeld: aanvallen en vluchten, even sterk zijn.
* overspronggedrag is bijvoorbeeld zandhappen door een stekelbaarsmannetje.
o Baltsgedrag: paarvormend gedrag dat aan de paring vooraf gaat. Baltsgedrag vergroot de bereidheid tot paring, doordat tijdens de balts de motiverende factoren voor paring sterker worden.
o Imponeergedrag: gedrag waarbij een dier zich zo groot en indrukwekkend mogelijk maakt.
o Verzoeningsgedrag: gedrag van een ondergeschikt dier ten opzichte van een dominante soortgenoot.
bijvoorbeeld het ‘presenteren’ van het achterste bij bavianen.

Extra BS 11 ::

o De ooglenzen hangen met behulp van lensbandjes in de straalvormige lichamen.
* De ooglenzen zijn elastisch en kunnen platter en boller worden.
o Accommoderen: de vorm van de lenzen wordt aangepast, wanneer de afstand waarop een voorwerp zich bevindt, minder is dan ongeveer 5 meter.
* Kringspieren in de straalvormige lichamen trekken zich samen.
* De ooglenzen worden boller door hun elasticiteit.
*Als de kringspieren zich minder samentrekken, worden de ooglenzen platter door de druk van de glasachtige lichamen.

Bij het zien in de verte Bij het zien van dichtbij
de kringspieren in de straalvormige lichamen zijn ontspannen samengetrokken
de openingen in de straalvormige lichamen zijn groot klein
de lensbandjes zijn strak gespannen minder strak gespannen
de lenzen zijn zo plat mogelijk boller
de ogen zijn in rusttoestand geaccommodeerd

o Plaatjes op blz :: 257 t/m 260, 274 en 275 :: ook leren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.