Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Autotheorie

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2830 woorden
  • 16 mei 2019
  • 469 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
469 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1. Hoofdstuk 1 Veilig autorijden.

  • Zintuigen spelen een grote rol in het verkeer.
  • Met je ogen ontvang je de meeste informatie via borden en bewegingen. Door te horen kan je de geluiden van bijvoorbeeld sirenes en piepende remmen horen. En door te voelen kan je de trillingen van de auto goed waarnemen. Tot slot kan je met je neus gevaar ruiken, bijvoorbeeld gassen door een kapotte uitlaat of lekkende dieselolie.
  • Gevoel kan je rijstijl beïnvloeden, net als bepaalde middelen zoals drugs, medicijnen en alcohol.
  • Polderblindheid: een vertrouwde route kan zorgen dat je minder goed oplet. Als je vermoeid ben, schat je verkeerssituaties vaak niet goed of te laat in. Neem na iedere 2 uur rijden een pauze van 15 minuten.
  • De toegestane hoeveelheid alcohol in je bloed bedraagt max. 0,5 promille(220 microgram bij ademonderzoek). Die grens is al bereikt als je in een uur 2 biertjes drinkt. Bij jongere bestuurders is dit 0,2 promille(88 microgram bij ademonderzoek).
  • De afbraak van alcohol in je bloed kan je niet versnellen.
  • Je bent verplicht om aan ademtesten, speekseltesten of bloedonderzoeken mee te werken.
  • Je moet goed anticiperen, effectief kijken en goed reageren in verkeersituaties(defensief). Dat doe je als je vooruitloopt op mogelijke ontwikkelingen, juist reageert op fouten van anderen, juist kijkgedrag vertoont en de belangen van andere weggebruikers respecteert. Je moet vooral niet onnodig claxonneren, onnodig afremmen of stoppen, op het laatste moment uitwijken of met de te weinig tussenruimte tweewielers inhalen. Probeer dreigen gevaar te vermijden door af te remmen, uit te wijken of te stoppen.
  • Alarmlichten laten knipperen bij filevorming, als je stil gaat staan op onoverzichtelijke plaatsen of als je moet stoppen omdat zicht niet voldoende is door duisternis of andere weeromstandigheden.
  • Je rijdt sociaal als je ruimte vrij maakt zodat andere bestuurders je kunnen inhalen, het rijden door plassen vermijd en bestuurders laat invoegen als je op de doorgaande rijbaan in de file staat. Je moet anderen ook niet irriteren door onverwacht in te halen, met een klein snelheidsverschil in te halen en bij filevorming een ruimte af te sluiten die een ander bestuurder had willen innemen.
  • Bij besluitvaardig gedrag moet je snel de juiste beslissingen nemen en niet twijfelen of langer wachten dan de situatie vraagt.

 

  1. Wettelijke bepalingen
  • je mag niet rijden met een kopie van je rijbewijs.
  • Rijbewijs A: a1 lichte motoren, a2 middelzware motoren, a zware motoren.
  • Rijbewijs AM: fietsen met hulpmotor, snorfietsen, bromfietsen, bromscooters, brombakfietsen en brommobielen.
  • Rijbewijs B: personenauto’s en lichte bestelwagens. In het motorvoertuig mag niet meer dan 9 personen incl. bestuurder. Aanhangwagens mogen niet meer dan 750 kg zijn. De auto mag zelf niet meer dan 3500 kg zijn. Voor zwaardere aanhangwagens is rijbewijs BE vereist.
  • Rijbewijs C: zware bestelwagens en vrachtauto’s. toegestane maximum massa mag meer dan 3500 kg zijn en niet voor vervoer van personen. C1 vrachtauto’s met max. massa tussen 3500 en 7500 kg. Daarbij mag je ook rijden met een aanhangwagen niet meer dan 750 kg..

Rijbewijs D: autobussen en rijden met aanhangwagen niet meer dan 750 kg. Het zijn motorvoertuigen voor het vervoer van meer dan 8 personen. D1 alleen autobussen van max. 8 meter en niet meer dan 16 personen.

  • Rijbewijs E: Als je op grond van een B, C of D rijbewijs met zwaardere aanhangwagens of opleggers wilt rijden.
  • Op je rijbewijs wordt met een code aangegeven of je contactlenzen of een bril draagt.
  • Het B rijbewijs is 10 jaar geldig. Met een verlopen rijbewijs mag je niet rijden. Als je je rijbewijs vernieuwd na 65 jaar krijg je standaard een rijbewijs dat geldig is tot je 75e Vanaf je 75e levensjaar moet je ieder 5 jaar medisch gekeurd worden.
  • Als je rijbewijs is gestolen, vraag je bij de gemeente een nieuwe aan en hoef je geen aangifte meer te doen.
  • Je moet je kentekencard altijd bij je hebben en als het voertuig van eigenaar wisselt ook de tenaamstelling.
  • Bestemmingsverkeer: bestuurders die alleen op de weg mogen als de bestemming nabij is of ze op geen andere manier kunnen komen.
  • Bestuurders: alle weggebruikers behalve voetgangers. (wel geleiders van rij en trek dieren)
  • Bestuurders van motorvoertuigen: iedereen die zelf een motorvoertuig bestuurt, rijles geeft of een rijexamen afneemt.
  • Militaire colonne: een aantal achter elkaar rijdende militaire voertuigen of motorvoertuigen van een rampbestrijdingsorganisatie onder leiding van een commandant, dat de vastgestelde herkenningstekens voert. Eerste voertuig heeft 2 blauwe vlaggen, volgvoertuigen aan de rechtervoorkant een blauwe vlag en het laatste voertuig een groene vlag aan de rechter voorkant.
  • Verkeer: alle weggebruikers (dus ook voetgangers)
  • Motorrijtuigen zijn verplicht een wa verzekering af te sluiten.
  • Ontzegging rijbevoegdheid: geen enkel motorrijtuig besturen, ook niet onder toezicht van een rijinstructeur
  • Als bestuurders niet goed mee werken met een LEMA, EMA of EMG cursus wordt het rijbewijs ongeldig verklaard.

 

  1. Verkeerstekens
  • Als er alleen een symbool op het onderbord staat dan geldt het alleen voor die categorie.
  • Je mag over het algemeen niet over een doorgetrokken streep rijden.
  • Waarschuwingsstrepen staat dicht bij elkaar en gaan vaak over in doorgetrokken strepen. Ze staan vaak bij een bocht of een helling.
  • Je mag niet over verdrijvingsvlakken heen rijden. Tenzij er een spitstrook of busbaan volgt.
  • Bij geel licht moet je stoppen tenzij je te hard rijd en stoppen gevaarlijk kan zijn.
  • Tweekleurige stoplichten hebben geel en rood.
  • Rijstrooksignalering met matrixborden. Witte pijl: voorwaarschuwing rood kruis, wit rondje met streep erdoor: einde van alle eerder op een matrixbord aangegeven verboden.
  • Tram en buslichten gelden niet voor autobestuurders.
  • Borden en tekens gaan voor verkeersregels. Verkeerslichten gaan voor borden en tekens. Aanwijzingen door politie, marechaussees of douaneambten gaan voor verkeerslichten.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

  1. Wegen
  • Als je niet voldoende kan uitwijken voor bijvoorbeeld een vrachtwagen, stop dan even.
  • Als er geen borden staan moeten personenauto’s vrachtwagens en bussen voor laten gaan bij een nauwe doorgang.
  • Als je een obstakel op jouw weggedeelte staat en je wil die inhalen moet je tegenliggers wel voor laten gaan als er niet genoeg ruimte is.
  • Je mag in een eenrichtingsweg niet achteruit rijden of keren.
  • Je mag alleen voorsorteren op een fietsstrook met onderbroken strepen.
  • Een bochtspiraal maakt de bocht steeds scherper, pas de snelheid optijd aan.
  • Klimmend verkeer krijgt voorrang van dalend verkeer.
  • Landbouwvoertuigen en brommobielen mogen niet op een autoweg rijden. De minimale snelheid moet namelijk 50km/u zijn.
  • Op snelwegen geldt tussen 6 en 19 uur een maximum snelheid van 120 km/u. andere tijden 130km/u.
  • Als een auto met aanhangers of vrachtwagens langer da 7 meter zijn, mogen ze niet op de derde rijbaan rijden.
  • Blijf zoveel mogelijk rechts rijden.
  • N wegen(oranje) zijn hoofdverkeerswegen, A wegen(rood) zijn autosnelwegen E wegen(groen) zijn Europese autosnelwegen, autowegen en doorgaande wegen.

 

  1. Bijzondere weggedeelten
  • Op de rotonde mag je rechts en links inhalen.
  • Verkeer dat de rotonde volgt heeft voorrang.
  • Een turborotonde bevat betonnen randen waardoor je niet meer van rijstrook kunt wisselen.
  • Je moet bij het inrijden van een uitrit en verlaten van een uitrit alle weggebruikers voor laten gaan. Dus ook voetgangers.
  • Binnen een erf mag je maxi. 15km/u rijden. In een erf mag je alleen onder een carport of op een weggedeelte met een p parkeren.
  • Voetgangers moet je ook voor laten gaan op een zebrapad als ze nog staan te wachten.
  • Je mag niet inhalen voor een voetgangersoversteekplaats.
  • Je moet alle autobussen die willen wegrijden bij een bushalte binnen de bebouwde kom voor laten gaan. Ook als je hem van voren nadert. Buiten de bebouwde kom geldt deze regel niet.
  • Zet je motor af totdat de overwegbomen weer open gaan.
  • 1 andreaskruis geeft 1 spoorweg aan. 2 geeft 2 of meer aan.
  • Wees terughoudend met inhalen in tunnels.
  • Je moet je dimlichten aanzetten voordat je een tunnel inrijd.

 

  1. Gedrag bij kruispunten, voorrang, voor laten gaan.
  • Op gelijkwaardige wegen moet je alle bestuurders van rechts voor laten gaan. Alleen trams krijgen voorrang.
  • Op een onverharde weg heb je nooit voorrang als je een verharde weg kruist.
  • Bestuurders die afslaan moeten het recht doorgaande verkeer voor laten gaan. Dus ook voetgangers.
  • Rechtsaf voor linksaf, oftewel korte bocht gaat voor lange bocht.
  • Een tram die een voorrangsweg nadert heeft geen bijzondere recht en moet dus het verkeer van links en rechts voor laten gaan.
  • Motorvoertuigen die blauw zwaailicht hebben (voorrangsvoertuigen) hebben altijd voorrang. Altijd zorgen dat zij er langs kunnen, zoveel mogelijk rechts gaan staan.
  • Als het eerste voertuig van een militaire colonne of een uitvaartstoet nog niet voorbij is, hebben zij niet speciaal voorrang, tenzij je op een voorrangsweg rijd en ze van links of rechts komen. Van voren mag je ze niet doorsnijden. Ook als je licht groen is en de colonne is nog bezig mag je het niet doorsnijden, een stoet mag je daarentegen wel doorsnijden.
  • Op een doorgaande rijbaan mag je je wel tussen een colonne of stoet invoegen.

 

  1. Snelheid en afstand houden.
  • Autosnelweg: max. 130, autoweg: max 100 tenzij anders aangegeven
  • Met aanhangwagen of caravan mag je buiten de bebouwde kom max. 80 rijden, tenzij de massa niet meer dn 3500 kg is, dan mag je max 90.
  • Je moet snelheden aanpassen aan de situatie, bijvoorbeeld weersomstandigheden(gladheid) of bij kinderen.
  • De volgafstand kan je aanhouden met de 2 seconden regel.
  • De afstand die er tussen moet blijven kan uitgerekend worden met een vuistregel. Bijvoorbeeld 80 : 2 = 40, daarbij 10% er bij op. Dus 44 meter. Bij 130 km/u 71,5 meter en bij 100 km/u 55 meter.
  • De volgafstand moet groter zijn in moeilijker omstandigheden. Bijvoorbeeld als het winter is of tijdens het rijden in mist. Dan kun je beter 3 seconden afstand houden.
  • Vuistregel voor het bepalen van de reactieafstand (reactieseconde) : ((snelheid km/u : 2) + 10%) : 2
  • De remafstand bereken je zo: (snelheid(km/u):10) x (snelheid(km/u):10) :2
  • De stopafstand is de reactieafstand + remafstand. Bijvoorbeeld bij 120km/u: 33 meter + 72 meter = 105 meter

 

  1. Andere weggebruikers
  • Je moet het meeste letten op kinderen. Ze kennen de verkeersregels niet en letten niet goed op.
  • Ouderen hebben minder waarnemings- en reactievermogen. Ze reageren trager en twijfelen langer.
  • Als een grote groep voetgangers de rijbaan volgt, valt ze onder de regels voor bestuurders van ongemotoriseerde wagens.
  • Niet onverwacht opduiken in de buurt van een slechthorende.
  • Fietsers wijken zonder op of om kijken uit en slaan onverwacht af.
  • De maximumslenheid van bromfietsers is binnen de bebouwde kom 30km/u en buiten de bebouwde kom 40 km/u. als er geen fiets/bromfietspad is en ze op de rijbaan moeten rijden, mogen ze 45km/u rijden, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
  • Snorfietsers mogen ten alle tijden max 25km/u.
  • Houd bij het inhalen van tweewielers een zijdelingse afstand van 1,5 meter. Ook bij ruiters en paarden.
  • Voorderest goed letten op rijdende winkels, leswagens en landbouwverkeer.
  • Voertuigen met knipperend achterlicht kunnen een stilstaande of langzaam rijdende file aangeven of pech hebben.

 

  1. Rijmanoeuvres
  • Als je wilt wegrijden, moet je het overige verkeer voor laten gaan.
  • Eerst kijken in de binnenspiegel dan linksbuiten en dan naast je schouder.
  • Als de fietsstrook met een onderbroken streep gemarkeerd is, mag je daarop voorsorteren. Maar je mag ze hierbij niet hinderen.
  • Bij rechts afslaan: binnenspiegel, rechterbuitenspiegel en dan over je rechterschouder. Daarna geef je je richting aan, voorsorteren naar rechts en neem de bocht kort en matig je snelheid.
  • Bij links afslaan: binnenspiegel, linkerbuitenspiegel en dan links opzij. Daarna geef je je richting aan, voorsorteren en neem de bocht naar links erg ruim.
  • Bij beide geldt dat rechtdoor op de zelfde weg voorrang heeft.
  • Bij inhalen en belangrijke zijdelingse verplaatsingen ben je verplicht je richting aan te geven. Geef je richting aan als je aan de inhaalmanoeuvre begint. (wel iets ervoor)
  • Je haalt eigenlijk altijd links in, behalve: op en vlak voor rotondes, als je rechts van de blokmarkering rijdt, als in een file wordt gereden, als het in te halen voertuig links heeft voorgesorteerd heeft, en als het een tram is.
  • Fietsers en snorfietsen mogen andere bestuurders altijd rechts inhalen.
  • Hoe kleiner het snelheidsverschil is tussen jouw voertuig en het voertuig dat je wilt inhalen, hoe langer de inhaal manoeuvre zal duren.
  • Als er een onderbroken streep aan jouw kant ligt, mag je inhalen.
  • Je kan beter niet inhalen bij zijwegen of kruispunten.
  • Voor een zebrapad mag je nooit inhalen.
  • Een inhaalmanoeuvre mag niet langer duren dan noodzakelijk is.
  • Gebruik altijd 2/3 van een lange invoegstrook om op snelheid te komen en in te voegen.
  • Trek bij een korte invoegstrook pas op als je een opening ziet in de verkeerstroom links van je.
  • Je mag bij het invoegen niet over het puntstuk komen en ook niet over de vluchtstrook.
  • Vergeet niet om je richting aan te geven als je gaat invoegen.
  • Geef je richting 300 meter voor het uitvoegen aan. Minder je snelheid op de uitrijstrook.
  • Invoegers laten uitvoegers voorgaan op
  • Bij ritsen geldt de afspraak dat elke bestuurder op de doorgaande rijstrook telkens 1 bestuurder van de gestremde rijstrook voor laat gaan.

 

  1. Rijmanoeuvres
  • Als je wilt wegrijden, moet je het overige verkeer voor laten gaan.
  • Eerst kijken in de binnenspiegel dan linksbuiten en dan naast je schouder.
  • Als de fietsstrook met een onderbroken streep gemarkeerd is, mag je daarop voorsorteren. Maar je mag ze hierbij niet hinderen.
  • Bij rechts afslaan: binnenspiegel, rechterbuitenspiegel en dan over je rechterschouder. Daarna geef je je richting aan, voorsorteren naar rechts en neem de bocht kort en matig je snelheid.
  • Bij links afslaan: binnenspiegel, linkerbuitenspiegel en dan links opzij. Daarna geef je je richting aan, voorsorteren en neem de bocht naar links erg ruim.
  • Bij beide geldt dat rechtdoor op de zelfde weg voorrang heeft.
  • Bij inhalen en belangrijke zijdelingse verplaatsingen ben je verplicht je richting aan te geven. Geef je richting aan als je aan de inhaalmanoeuvre begint. (wel iets ervoor)
  • Je haalt eigenlijk altijd links in, behalve: op en vlak voor rotondes, als je rechts van de blokmarkering rijdt, als in een file wordt gereden, als het in te halen voertuig links heeft voorgesorteerd heeft, en als het een tram is.
  • Fietsers en snorfietsen mogen andere bestuurders altijd rechts inhalen.
  • Hoe kleiner het snelheidsverschil is tussen jouw voertuig en het voertuig dat je wilt inhalen, hoe langer de inhaal manoeuvre zal duren.
  • Als er een onderbroken streep aan jouw kant ligt, mag je inhalen.
  • Je kan beter niet inhalen bij zijwegen of kruispunten.
  • Voor een zebrapad mag je nooit inhalen.
  • Een inhaalmanoeuvre mag niet langer duren dan noodzakelijk is.
  • Gebruik altijd 2/3 van een lange invoegstrook om op snelheid te komen en in te voegen.
  • Trek bij een korte invoegstrook pas op als je een opening ziet in de verkeerstroom links van je.
  • Je mag bij het invoegen niet over het puntstuk komen en ook niet over de vluchtstrook.
  • Vergeet niet om je richting aan te geven als je gaat invoegen.
  • Geef je richting 300 meter voor het uitvoegen aan. Minder je snelheid op de uitrijstrook.
  • Invoegers laten uitvoegers voorgaan op
  • Bij ritsen geldt de afspraak dat elke bestuurder op de doorgaande rijstrook telkens 1 bestuurder van de gestremde rijstrook voor laat gaan.

 

  1. Stilstaan, parkeren, file rijden, pech, slepen en gedrag bij ongevallen.
  • Langs een gele doorgetrokken of onderbroken streep mag je niet. Bij een onderbroken streep mag je wel laden of lossen en iemand in of uit laten stappen.
  • Je mag ook niet stilstaan op weggedeelten die voor andere weggebruikers zijn bestemd.
  • Je mag ook niet stilstaan 5 meter voor of voorbij een oversteek/kruispunt plaats.
  • Ook niet parkeren voor een inrit of uitrit
  • Buiten de bebouwde kom mag je niet parkeren op de rijbaan van een voorrangsweg. In sommige bermen mag t wel.
  • Binnen erven mag je niet overal parkeren alleen bij een p of onder een carport.
  • Op plaatsen met een blauwe streep moeten alleen voertuigen op meer dan 2 wielen een parkeerschijf gebruiken.
  • Tussentijds een parkeerschijf opnieuw instellen mag niet.
  • Als je op een file stuit doe je de alarmlichten aan.
  • Wacht achter de vangrail op hulp bij pech.
  • Als een auto mee gesleept wordt, gelden de regels van een auto met aanhangwagen.

 

  1. Communicatie, rijden met licht en in moeilijke weersomstandigheden.
  • Richtingaanwijzer gebruiken bij wegrijden, inhalen, in en uitvoegen, wisselen van rijstrook, voorsorteren en afslaan.
  • Op autosnelwegen: 300 meter voor de uitrijstrook. Op autowegen: 150 meter voor de uitrijstrook of afslag. Buiten de bebouwde kom en 70km/u wegen: 200 meter voor kruispunt. Op 50km/u wegen binnen de bebouwde kom: 100 meter voor kruispunt en in woonstraten 50 meter voor kruispunt.
  • Dimlicht moet aan als het schemert, het donker is of andere slechte weersomstandigheden.
  • Je mag niet met dagrijlicht(alleen voorkant) rijden als je andere lichten aan hebt staan zoals het dimlicht.
  • Groot licht mag je overdag, als je tegemoetkomers hebt en als je op korte afstand een ander voertuig volgt niet aan doen.
  • Rijd in het donker niet te veel recht en dim tijdig.
  • Als je zelf verblind wordt of een laagstaande zon tegemoet rijd, pas je snelheid dan aan of stop als dat nodig is.
  • Als je bij nacht en overdag bij slecht zicht op de rijbaan stilstaat, moeten je stadslicht en achterlicht branden.
  • Bij hevige regen moet je meer afstand bewaren en je snelheid minderen.
  • Schakel bij regen altijd je dimlicht in. Bij hevige regen ook mistlicht aan de voorzijde
  • Je mag nooit het mistachterlicht inschakelen bij regen.
  • Bij te hard rijden in regen, neemt aquaplanning toe.
  • Op autosnelwegen is de meeste spoorvorming op de rechter rijstrook.
  • Bij aquaplanning, gas los laten en niet remmen.
  • Houd bij zware zijwind de motor trekkend. Rij zo nodig in een lagere versnelling.
  • Bij dichte mist, je snelheid aanpassen en mistlicht aan voorkant ontsteken. Probeer de rechter rijstrook te volgen.
  • Bij zicht minder dan 50 meter mag je het mistachterlicht ontsteken.
  • Mistlicht aan de voorzijde mag pas aan als het zicht minder dan 200 meter is.
  • Bij gladheid moet je snelheid lager zijn en volgt er een grotere volgafstand.

 

  1. Milieuaspecten
  • Technische controle uitvoeren als het brandstofverbruik toeneemt, de motor onregelmatig loopt of er een donkere walm uit de uitlaat komt.
  • Onnodig geluid is verboden.
  • Auto’s maken gebruik van een katalysator om schadelijke stoffen te filteren.

 

  1. Technische aspecten
  • Een personen auto mag inclusief de lading niet langer zijn dan 12 meter, niet breder dan 2,55 meter en niet hoger dan 4 meter.
  • Als alarmlichten niet goed werken is het handig om een gevaren driehoek bij je te hebben. Een brandblusapparaat en een verbandtrommel is niet verplicht.
  • Apk: algemene periodieke keuring.
  • Eerste apk is na 3 jaar en daarna elk jaar bij diesel of gas( bij benzine eerst vier jaar er daarna na elk jaar). De apk is dan 1 of 2 jaar geldig.
  • Je bent strafbaar als je zonder geldige apk rijdt. Zowel eigenaar als bestuurder is verantwoordelijk.
  • Je moet zelf een zekering kunnen vervangen.
  • Een band met stikstof houdt vier keer langer de juiste spanning.
  • Bij rode waarschuwingslampjes moet je direct stoppen.
  • Lading mag aan de zijkanten 20 cm uitsteken en aan de achter kant 1 meter. Aan de voorkant mag niks uitsteken. Uitgezonderd ladders, latten en palen, die mogen 1 meter aan de voorzijde uitsteken.
  • Een markeringsbord moet gebruikt worden op een aanhangwagen met ondeelbare lading die aan de achterkant meer dan 1 meter uitsteekt en aande zijkant meer dan 10 cm uitsteekt.
  • Aanhangwagen zwaarder dan 1500 kg maat niet zwaarder dan 3500 kg moeten voorzien zijn van een losbreekreminrichting.
  • Het kenteken van een aanhangwagen is met een massa minder dan 750 kg wit met zwart. Boven die massa heeft het een apart kentekenbewijs en kentekenplaat.
  • Sommige vrachtwagen (LZV) zijn wel 25,25 meter lang en zijn voorzien van een speciaal bord.

REACTIES

E.

E.

NEE DIT KAN NIET EEN DIKKE ONVOLDOENDE

3 jaar geleden

E.

E.

NEE

3 jaar geleden

E.

E.

UGH

3 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.