Hoofdstuk 7

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1426 woorden
  • 29 juni 2004
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
17 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Samenvatting ANW Hoofdstuk 7
7.1

· De eerste kalenders waren gebaseerd op de regelmaat in de bewegingen van zon maan en sterren.
· De aarde draait in 24 uur om haar as. De maan draait in 29,5 dagen om de aarde. Maan en aarde draaien samen in een jaar om de zon.
· Zonnewijzers zijn de oudste klokken waarmee de tijd te bepalen viel. Doordat de zon langs de hemel beweegt, verandert de plaats en de lengte van de schaduw van een stok op de grond.
· Er zijn twee manieren om een kalender te maken; de eerste gaat uit van de maan, de tweede van de zon.
· In ongeveer 365,25 dagen beweegt de aarde 1x rond de zon. Deze periode heet het zonnejaar.
· Tegenwoordig gebruiken alle landen de Gregoriaanse kalender gebruikt.
· Schrikkeljaar = Jaar waarin de maand februari 29 dagen telt.
· De aarde draait in de richting van het oosten om haar as.
· De tijdrekening en de kalender zijn afgeleid van de beweging van zon en maan aan de hemel. Technische ontwikkelingen hebben een grote rol gespeeld in de standaardisering van de tijd.
· De zon beweegt gedurende een dag in een baan langs de hemel.
· De aarde draait in een jaar rond de zon.
· Terwijl de aarde om de zon draait, blijft de aardas altijd in de richting van de poolster wijzen.
· Door de schuine stand van de aarde is er een half jaar op de noordpool zon, en het andere half jaar op de zuidpool.
· De meeste mensen hebben een natuurlijke dag- en nachtritme van ongeveer 24 uur, dit heet het bioritme.
· Jetlag = Als iemand hiervan last heeft, dan heeft zijn lichaam moeite met het aanpassen aan de plaatselijke tijd.
· De seizoenen ontstaan doordat de aarde in 1 jaar om de zon draait, waarbij de aardas steeds in dezelfde richting blijft wijzen.

7.2

· De hoogte van het water langs de kust wordt bepaald door de dagelijkse afwisseling van eb en vloed.
· De beweging van de maan speelt een grote rol bij het verklaren van eb en vloed.
· Om jupiter draaien 16 manen.
· Stijgend zeeniveau = vloed , dalend zeeniveau = eb.
· Het stijgen en dalen van het zeeniveau heet getij.
· Ebstroming = als het water van de kust af stroomt. (ong 1 tot 2 km/h)
· De afwisseling van het getij is ook van belang voor de scheepvaart.
· Het getij van de maan heeft een periode van 12 uur en 25 minuten.
· Het getij wordt veroorzaakt door de maan.
· De maan en de aarde trekken elkaar aan door de zwaartekracht. De zwaartekracht wordt kleiner als de afstand groter wordt.
· Overal wordt het ongeveer 2x per dag eb en vloed. De maan draait in ongeveer een maand om de aarde. Dus in de loop van een dag beweegt de maan een stukje verder in haar baan. Daarom duurt het elke dag iets langer voordat het weer hoog- en laagwater is.
· Ook de zon en aarde trekken elkaar aan. Eb en vloed worden daarom eveneens beïnvloed door de zwaartekracht van de zon.
· Het getij van de zon duurt per periode 12 uur.
· Wanneer zon, maan en aarde op 1 lijn staan, versterken het getij van de zon en dat van de maan elkaar. Dit heet springtij.
· In geval van eerste of laatste kwartier werken beide getijden elkaar juist tegen en dit noemen we doodtij.
· Eb en vloed ontstaan voornamelijk door de zwaartekracht van de maan. De zon kan eb en vloed versterken of verzwakken.
· Tijdens een zonsverduistering verandert dag plotseling in nacht.
· Tijdens een zonsverduistering is het altijd nieuwe maan. De zon is 400 keer groter dan de maan, maar staat ook 400 keer verder weg.
· Terwijl de maan om de aarde draait, gebeurt het soms dat zij voor de zon schuift en het zonlicht tegenhoudt. De zon wordt dan verduisterd.
· Een zonsverduistering duurt ong 7 minuten.
· Wanneer het volle maan is, staan zon, aarde en maan ook op één lijn. Bij een maansverduistering kruipt de volle maan in de schaduw van de aarde.
· Een maansverduistering duurt ongeveer drie kwartier.
· Niet elke maand is een zons- of maansverduistering te zien. En soms is er maar een gedeeltelijke verduistering van zon of maan.
· Zonsverduisteringen ontstaan als de maan precies tussen de zon en de aarde staat. De maan wordt verduisterd als de aarde precies tussen de zon en de maan staat.
· In het midden van ons zonnestelsel staat de zon. Rondom de zon zijn nog 9 planeten die in ellipsvormige banen om de zon draaien. Tussen de zon en de aarde draaien nog de planeten Mercurius en Venus ( ook wel de binnen planeten genoemd). De andere zijn buitenplaneten.
· Planetoïden = gordels van duizenden brokstukken.
· De aarde is de enige leefbare planeet.
· Kometen zijn een soort vuile sneeuwballen ter grootte van enkele kilometer.

7.3

· Als er een reis naar verre planeten wordt gemaakt kun je wel eens meer dan 10 jaar onderweg zijn.
· De zon is het grootste hemellichaam in ons zonnestelsel.
· De zon is een ster.
· Een belangrijk kenmerk van sterren is dat ze licht geven. Daarom zijn ze heel heet & groot. De sterren bestaan uit gloeiend hete gassen. Het meest voorkomende gas is waterstof. Dit zijn de lichtste atomen die er zijn.
· Kernfusie = atomen botsen zo hard op elkaar dat ze samensmelten tot een groter atoom. Botsende waterstofatomen vormen zo een heliumatoom.
· Er kan op een gegeven moment nog een keer een kernfusie plaatsvinden en dan wordt helium in koolstof omgezet. Er kan dan ook nog eens ijzer ontstaan in het midden van de ster. Verder kan er geen kernfusie plaatsvinden.
· Sterren zijn hete gasbollen, veel groter dan de aarde. Ze zenden licht uit omdat in hun binnenste kernfusie optreedt. De zon is een ster van gemiddelde grootte.
· De afstand tussen de zon en de aarde is ongeveer 150 miljoen kilometer. Licht heeft een snelheid van 300000 km per seconde. Zonlicht is ongeveer 8 minuten onderweg naar de aarde.
· Sterrenkundigen noemen de afstand die het licht in 1 jaar aflegt, een lichtjaar. Rekenen in lichtjaren is daarom ook handiger.
· De sterren zijn niet gelijkmatig over het heelal verdeeld.
· Het heelal bestaat uit meer dan honderd miljard sterrenstelsels. Elk sterrenstelsel bestaat weer uit ongeveer honderd miljard sterren.
· Hoe verder een verafgelegen sterrenstelsel van ons vandaan is, hoe sneller het zich van de aarde af beweegt. Dit noemen we de wet van Hubble.
· Het heelal wordt groter, het dijt uit.
· Daarom moet het dus vroeger veel kleiner zijn geweest, er moet dus een soort explosie hebben plaatsgevonden waardoor het heelal is ontstaan, dit noemen we de oerknal of the big bang.
· Na de oerknal was er in het heelal bijna alleen waterstofgas. Daardoor trok het gas onder invloed van de zwaartekracht samen, de sterrenstelsels werden gevormd.
· Uit plaatselijke verdichtingen van het waterstofgas in de sterrenhemels ontstonden sterren. Zo is ook de zon ontstaan.
· De zon is ontstaan uit een gaswolk die verrijkt is met elementen uit andere sterren.
· Het heelal is ongeveer 15 miljard jaar geleden ontstaan door de Big Bang. Sindsdien dijt het heelal uit. Sterrenstelsels en sterren ontstonden uit ineenstortende gaswolken.

7.4

· Goed observeren is heel belangrijk.
· De uitvinding van de telescoop, fotografie en computer hebben grote invloed gehad op de kwaliteit van sterrenkundige waarnemingen.
· Licht = Electro magnetische straling.
· Infrarood = rood geel groen blauw violet ultraviolet.
· Je ogen worden minder gevoelig als er lange tijd veel licht op valt.
· Bij een verrekijker of een telescoop wordt al het invallende licht gebundeld. Omdat de doorsnee van een telescoop veel groter is dan die van een pupil, vangt een telescoop veel meer licht op. Een telescoop vergroot het beeld waardoor je nog meer details kunt zien.
· Galileo Galilei was de eerste die gebruik maakte van een telescoop.
· Telescopen hebben een veel grotere lichtinval dan het oog. Zo worden ook zwakke sterren en sterrenstelsels zichtbaar.
· In 1930 is Pluto ontdekt, dat kwam mede dankzij het uitvinden van de fotografie.
· Een fototoestel kan op 2 manieren meer licht op het negatief laten vallen; met een grotere lensopening & langer belichten.
· Door van het zonnespectrum op te zoeken welke atoomsoorten bij alle lijnen horen, is te bepalen waaruit de zon bestaat.
· Foto’s leggen waarnemingen vast. Lange belichtingstijden maken meer zichtbaar. Uit spectra is de samenstelling, temperatuur en snelheid van sterren te bepalen.
· Computers kunnen zeer snel veel informatie uit waarnemingen halen.
· ccd- chip, ccd = Charged Couple Device. Op de chip bevinden zich tienduizenden lichtgevoelige cellen. Elke cel op de ccd geeft een elektrisch signaaltje af als er licht opvalt. De chip verwerkt dit signaaltje tot een digitaal signaal en zendt het naar een computer.
· Hoe kouder iets is, hoe langer de golflengte van het uitgestraalde licht.
· Radiotelescoop meet niet alleen hoeveel waterstofgas er in een sterrenstelsel zit, maar kan ook de snelheid van het gas meten.
· Een ccd-chip zorgt dat waarnemingen nauwkeuriger zijn en rechtstreeks te bewerken met computers.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.