15, behandelwijzen:
De behandeling van een ziek(t)e hangt sterk af van de oorzaak waaraan de ziekte wordt toegeschreven. Het maakt namelijk nogal iets uit of je de oorzaak bestrijdt of juist aan symptoombestrijding doet.
Als de oorzaak van de ziekte in een betovering wordt gezocht, tracht men door middel van allerlei rituelen op te heffen. Vaak speelt hierin een medicijnman/-vrouw een belangrijke rol.
De bekende Griekse geneesheer Hippocrates van Kos ging bij de behandeling van ziekten vanuit dat het lichaam zelf de middelen tot herstel in zich had. Hij onderzocht van een patiënt het totaal van lichaam en geest samen. Vier lichaamsvloeistoffen die van belang waren zijn: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. Wanneer het evenwicht tussen deze vier verstoord raakte, werd de patiënt ziek.
Hippocrates van Kos ziekteleer is de basis geweest van de westerse en Arabisch-Islamitische geneeskunde en werd tot in de negentiende eeuw gebruikt. De behandeling van ziekten bestond aanvankelijk meestal uit een aderlating, het toepassen van laxeermiddelen of van een klysma, het aanleggen van kompressen of het toedienen van een kruidenbrouwsel of van speciale mengsels.
Een verschil tussen de benadering van Hippocrates van Kos en die van de moderne westerse medische wetenschap die zich vanaf de zeventiende eeuw ontwikkelde, is dat Hippocrates van Kos zijn patiënten als één geheel van lichaam en geest zag en behandelde. Het holistische model, dat een mens ziet als een geheel van maatschappelijke, geestelijke en lichamelijke factoren, echter weer aan populariteit.
Acupunctuur is weer een anderen vorm om ziektes te behandelen. Als de energie gelijkmatig en goed door het lichaam stroomt, is de mens gezond. Bij een onjuiste verdeling of als de energiebaan niet meer stroomt, ontstaat ziekte. Door op de juiste plaats in de juiste meridiaan met een acupunctuurnaald te prikken kan het evenwicht weer worden hersteld.
In plaats van het principe ‘contraria contrariis curantur’ past de homeopathie, waarvan Samuel Hahnemann (1755-1843) de grondlegger is, het principe ‘similia similibus curantur’ toe. Het gelijksoortige moet door het gelijksoortige worden genezen.
Voorbeelden van enkele anderen alternatieve geneeswijzen zijn: antroposofische geneeskunde, chiropractie, enzymtherapie, gebedsgenezing, iriscopie, kruidengeneeskunde, manuele geneeskunde en paranormale geneeskunde.
Het woord placebo is afgeleid uit het antifoon (=een beurtzang) Placebo Dominio, genomen uit psalm 116.
19, Cellen in oorlog:
Je kunt worden geïnfecteerd met virussen, bacteriën, schimmels, ééncellige diertjes en grotere parasieten. Enkele bacterie kan in theorie na drie uur 512 nakomelingen hebben geproduceerd. Sommige ziekten krijg je maar één keer, zulke ziekten noemt men kinderziekten. Omdat je meestal op jonge leeftijd voor het eerst besmet raakt. Daarna maakt een hernieuwd contact met de ziekte verwekker je niet meer ziek. De term infectie komt van het Latijnse woord ‘inficere’, dat eigenlijk ‘met iets aanmaken’ betekend. Sommige ziekteverwerkers kunnen zichzelf dus vermeerderen, zoals bacteriën en virussen. Virussen zijn overigens een bijzonder geval. Ze zijn zo klein, dat ze geen volledige organisme vormen. Ze kunnen zichzelf alleen vermeerderen binnen in een cel. De cel sterft op het moment dat de nieuwe virussen vrijkomen.
Halverwege de veertiende eeuw begon voor West-Europa een periode van ruim drie eeuwen waarin grote pestepidemieën voorkwamen. De pest werd op mensen overgebracht door de beet van vlooien die gewoonlijk huisden in de vacht van de zwarte rat. Tijdens een epidemie stond gastvrijheid praktisch gelijk aan zelfmoord. Et was tenslotte een grote kans dat de vluchtelingen al besmet waren, maar nog geen ziekteverschijnselen vertoonden. De pest kon in korte tijd een heel dorp uitroeien. Men had in de eeuwen waarin de pest woedde, geen of weinig besef van de oorzaak van de ziekte. Contagium: de stof die een besmettelijke ziekte veroorzaakt.
Tot 1864 heeft het moeten duren voordat de Franse onderzoeker Louis Pasteur het experiment deed dat overtuigend aantoonde dat er niet zoiets bestaat als ‘generatio spontanea’, het ontstaan van levende wezens uit dode materie. In 1848 had de Oostenrijkse arts Ignaz Semmelweis ontdekt dat de oorzaak van infectie besmetting met een levende ziekteverwekker, zoals een bacterie, is. Het duurde echter tot 1865 voordat zijn idee algemeen was geaccepteerd. De beroemde Engelse chirurg Joseph Liser (1827-1912) voorkwam besmetting in de operatiekamer door het bacteriedodende middel fenol te verstuiven en door zijn handen te wassen met fenoloplossing. Deze methode heet ‘antisepsis’. Later verving men deze aanpak door ‘asepsis’, waarbij alles wat met de operatiewond in aanraking komt, van tevoren volledig is gesteriliseerd. In 1546 stelde de Italiaanse arts Girolamo Fracastoro namelijk al dat besmetting met de ziekte syfilis tot stand komt door levende kiemen. Met deze stelling kon men de toenmalige kennis blijkbaar niets aanvangen.
20, immuniteit
Hesse beschrijft niet de ziekte zelf, maar wel de doden en het effect van de plaag op de samenleving. De nieuwsgierige Goldmund kijkt ondanks alle ellende gefascineerd in het rond, als een hedendaagse journalist in een oorlogsgebied. Thucydides probeert naar zijn eigen zeggen een waarheidsgetrouwe lezing van de feiten te geven. Hij beschrijft in tegenstelling tot Hesse het verloop van de ziekte in detail. In het eerste van de weergegeven fragmenten spreekt hij van de ‘behandeling’ van de ziekte. We mogen aannemen dat dit niet meer inhield dan het zo goed mogelijk verzorgen van de zieken zodat hun geringe overlevingskansen iets groter werden.
21, Het immuunsysteem
Ons lichaam heeft in veel gevallen een gepast antwoord op ernstige infectieziekten. Hiervoor is het immuunsysteem verantwoordelijk.
Geen enkele cel of virus is helemaal glad. Aan de buitenkant zitten altijd uitsteeksels die voor elk soort weefsel en elk soort ziekteverwekker verschillend zijn. Zo’n uitsteeksel heet een ‘antigeen’. Je immuunsysteem gaat ervan uit dat alles wat vreemd is moet worden vernietigd. De B-lymfocyt, is in staat voor een antigeen een soort muilkorfje te maken. Dat is een molecuul dat precies passend gemaakt is voor het vreemde uitsteeksel. De B-lymfocyten maken grote hoeveelheden van deze antilichamen en laten ze los in het bloed. In het bloedplasma of in het weefselvocht gaan de antilichamen hechten aan de antigenen van de ziekteverwekkers. De B-lymfocyten zitten vooral in de lymfeknopen.
In de lymfeknopen wacht een groot aantal B-lymfocyten tot er weer een beroep op ze wordt gedaan. Bij de eerste infectie zijn er veel B-lymfocyten gevormd van het soort dat de juiste antilichamen maakte. Meestal zijn er veel meer cellen gevormd dan er toen nodig waren.
In het geval van een herhaalde infectie heeft het immuunsysteem het antwoord al klaar, maar het duurt toch enige tijd voordat het effect bereikt is. De opnieuw optredende aanwezigheid van de antigenen moet worden opgemerkt door de B-lymfocyten die de passende antilichamen kunnen maken. Dan pas gaan die cellen hun antilichamen weer een grote hoeveelheden produceren.
Om de antilichamen goed te laten hechten aan de antigenen worden ze door de B-lymfocyten precies op maat gemaakt. Men heeft geschat dat we in ons leven in aanraking kunnen komen met maximaal een miljoen verschillende soorten antigenen. Daartegen kunnen de B-lymfocyten – als het nodig is – precies de goede antilichamen maken. Een aantal ziekten, zoals verkoudheid, kun je een week nadat je hersteld bent alweer oplopen. Dat komt doordat zo’n ziekte in feite een verzameling is van allerlei iets van elkaar verschillende ziekten.
De eerste die inzag dat een doorgemaakte besmetting geen bescherming biedt tegen een andere infectieziekte niet klopte was de Engelse plattelandsarts Edward Jenner (1746-1823). In zijn tijd waren er grote epidemieën van de pokken, een uiterst besmettelijke virusziekte waaraan een kwart van de patiënten overleed. In 1789 besmette Jenner zijn zoontje van anderhalf jaar oud met pokken, afkomstig van een ziek varken. Het jongetje werd – zoals verwacht – niet ernstig ziek. Twee jaar later raakte het besmet met de gevaarlijke mensenpokken, nar het schijnt opzettelijk door zijn vader. Het kind bleef gezond. Ter ere van de plattelandsarts Jenner noemt men dit soort inenting ‘vaccinatie’ naar het Latijnse woord voor koe, ‘vacca’. Het middel waarmee men vaccineert wordt ‘vaccin’ genoemd.
Als er van een ziekteverwekker geen zachtaardiger variant beschikbaar is, kunnen we de gevaarlijke ziekteverwekker voor et vaccineren eerst doden of zodanig verzwakken, dat hij niet veel schade meer kan aanrichten. Tegen sommige ziekten vaccineert men met stukjes van de buitenkant van gedode ziekteverwekkers waarin de belangrijkste antigenen zitten. Het voordeel van deze methode is dat je bij de vaccinatie zeker niet ziek wordt. Het nadeel is dat de antigenen soms zo snel werden opgeruimd, dat de resulterende immuniteit niet erg sterk is. * Bij vaccinatie maakt het lichaam zin eigen antilichamen. Daarom noemt men dit ‘actieve immunisatie’. Wanneer iemand hiertoe niet in staat is of wanneer de patiënt al erg verzwakt is, dient men soms antilichamen toe die door een dier gemaakt zijn tegen de ziekte. Men noemt dit ‘passieve immunisatie’. * Dieren hebben hun eigen immuunsysteem. * Er worden niet alleen antilichamen gemaakt tegen virussen en bacteriën. Ook grote voorwerpen, zoals een onder de huid gedrongen splinter, worden op dezelfde manier tegemoet getreden. * Behalve B-lymfocyten zijn er ook T-lymfocyten. De meeste T-lymfocyten maken ook antilichamen tegen de antigenen op ziekteverwekkers. Ze laten die antilichamen niet los in het bloed, zoals de B-lymfocyten dat doen, maar bouwen ze in hun eigen celmembraan. * Fagocyten kunnen bacteriën nog goed opeten. Grotere eenheden kunnen ze niet binnen krijgen, zoals complete cellen waarin virussen zich aan het vermeerderen zijn. * Het belangrijkste uitgangspunt van het immuunsysteem is dat alles wat vreemd is, moet worden vernietigd. Bij transplantaties is dat een groot probleem, want dan willen we juist dat het immuunsysteem het vreemde orgaan met rust laat.
22, Antibiotica en resistentie
In 1909 had Paul Ehrlich de stof salvarsan ontdekt. Hiermee konsyfilis worden genezen. In 1935 ontdekte Gerhard Domagk dat de stof sulfonilamide goed werkt tegen de bacterie Streptococcus, die longontsteking kan veroorzaken.
De Schotse microbioloog Alexander Fleming had al eerder een stof ontdekt die veel beter werkte tegen bacteriën, maar zijn demonstraties met die wonderlijke stof werden nooit serieus genomen. Flemings stof werd gemaakt door de schimmel Penicilium notatum. Uiteindelijk werd deze stof ‘penicilline’, pas in de Tweede Wereldoorlog goed onderzocht en op grotere schaal geproduceerd. In 1959 lukte het een team van Engelse chemici en biologen om de werkzame stof zelf te maken zonder de hulp van een schimmel. Het eerste synthetische antibiotica ontwikkelt met fantastische namen en spectaculaire eigenschappen.
Antibiotica waren onmiddellijk een doorslaand succes.
In een krantenartikel wordt de MRSA-bacterie in het Deventer Ziekenhuis genoemd. In feite hebben alle ziekenhuizen erg veel last van deze en andere bacteriën. De meeste personeelsleden en bezoekers hebben er weinig last van, maar bij sommige patiënten kunnen ze levensbedreigende infecties veroorzaken.
25, Naar beneden
De bodem waarop wij leven, bestaat uit simpele stoffen: zand, klei, water, lucht en verder nog uit plantaardig en dierlijk afvalmateriaal. Bij droogte kan de bodem uitdrogen en scheuren; na een regenval herstelt de bodem zich.
Er zijn verschillende soorten grond, bijvoorbeeld veengrond, kleigrond en zandgrond. Veengrond bestaat organisch materiaal, dat zijn plantenresten van eeuwen geleden. Klei en zand zijn verweringsproducten van bergen en rotsen. Het verschil tussen klei en zand is de grootte van de korrels. Humus is een stof die door invloed van schimmels en bacteriën onstaat uit planten- en dierenresten.
26, Alles stroomt
Het water is verontreinigd met wasmiddelen, urine en faecaliën. Huishoudelijk afvalwater bevat hoofdzakelijk organische stoffen. Bij lozing kan dit water gaan stinken; alle zuurstof is namelijk bij de afbraak van de organische stoffen gebruikt.
Het rioolwater bestaat uit drie soorten water. Huishoudelijk afvalwater, industrieel afvalwater en regenwater. De zuivering gebeurt in twee trappen. Eerst gaat het water door roosters, die het meest grove vuil eruit zeven. Vervolgens laat men zand en anderen zware deeltjes bezinken in zogenaamde zandvangers en bezinkingstanks.
Heraclitus (circa 540-480 voor Christus), uit Efese in Klein-Azië, dacht dat constante verandering of stroming het meest fundamentele kenmerk van de natuur was. Een ander filosoof, Empedokles van Agrigentum dacht dat water altijd water bleef en lucht altijd lucht. Hij geloofde dat de natuur uit vier elementen of basisbestanddelen bestond: aarde, water, lucht en vuur.
De relativiteitstheorie van Einstein heeft het denken over ruimte en tijd veranderd. Mary Shelleu was al eerder beroemd geworden dor haar verhaal over het monster van Frankenstein. In 1883 schreef de onbekende en excentrieke graaf Didier de Choussy de roman Ignis (vuur).
27, Doorlatende lichamen in een gesloten wereld
De bekendste biochemische kringloop is de ‘koolstofkringloop’. Groene planten slagen erin om de koolstofdioxide uit de lucht op te nemen en daar met behulp van water glucose van te maken. Er onstaat, als een soort afvalstof, ook zuurstof.
30, Ozon
Kanker wordt ook wel ouderdomsziekte genoemd. Kanker wordt grotendeels veroorzaakt door leefgewoonten. Een klein deel is te wijten aan milieufactoren, zoals asbest of straling. Ook zonnenbanken en zonnelampen kun je huidkanker krijgen. Vooral kinderen en mensen met een gevoelige huid wordt afgeraden om ‘een zonnebankje te nemen’. De hoeveelheid UV-straling die op de aarde terechtkomt, wordt voor een groot deel geabsorbeerd door de ozonlaag. Schapen en ander vee krijgen huidkanker. De ogen van mensen en dieren worden aangetast; dit heet foto-keratits of sneeuwblindheid. Het immuunsysteem wordt aangetast. Op de huid ontwikkelen zich melanomen. Het is een nieuwe of groeiende moedervlek, met een onregelmatige omtrek of met verschillende kleuren bruin/zwart. Met behulp van gegevens uit de jaren 1979 en 1988 kun je uitrekenen dat er in 2003 helemaal geen ozon meer boven Antarctica aanwezig zal zijn.
32, IJzer in bloed en ijzer op zich
IJzer, in het Latijn ferrum, was al in gebruik in de prehistorie. Het is het vierde meest voorkomende element op aarde. Het is het goedkoopste metaal en de grondstof van staal. Als je te weinig ijzer in je rode bloedlichaampjes hebt, noemt de arts dat ‘bloedarmoede’. Het metaal ijzer is te vinden in magnetische meteoorstenen. In de oudste steden werden al zo’n 6000 jaar geleden vele metalen bewerkt en gebruikt, zoals koper, goud en ijzer uit meteoorstenen. De reactievergelijking van de bereiding van ijzer uit ijzererts is: Fe3O4 (s) + 4C (s) 3 Fe (s) + 4 CO (g). De industriële revolutie begon in de achttiende eeuw met het gebruik van cokes in plaats van houtskool. De eerste gietijzeren brug werd in 1779 gebouwd. In 1850 werden onafhankelijk van elkaar in Engeland door Sir Henry Bessemer en in Amerika door William Kelly nieuwe soorten goedkoop staal geproduceerd.
39, Mooi en sterk
*In het Paleolithicum (oudste Stenen Tijdperk van vóór 5000 voor Christus) werden door de mannen en vrouwen met behulp van werktuigen, zoals houten en benen graafstokken, houwelen van hertshoorn en stenen vuistbijlen, allerlei materialen uit de aarde opgegraven.
*In het Neolithicum (de late Steentijd, van 5000-3500 voor Christus) werden stenen houwelen en hamers gebruikt om kalksteen en turkoois te vinden.
*In het Predynastische Tijdperk (3500-3000 voor Christus) gingen de mensen gangen graven om materialen te vinden en werd voor het eerst vuur gebruikt om het met koperen werktuigen te bewerken.
*Metalen Tijdperk is vanaf circa 3500 voor Christus.
*In de kopertijd (3000-2200 voor Christus) werden ovens gebouwd om uit koperertsen het metaal koper vrij te maken.
*In de Bronstijd (2200-1200 voor Christus) werden brede mijngangen gemaakt die met hout werden betimmerd.
*In de Vroege IJzertijd (1200-500 voor Christus) werkten mensen in enorme steengroeven en leerde men elkaar de kunst van het smeden van ijzer en het harden van het ijzer tot staal in het houtskoolvuur.
*De Late IJzertijd (500-50 voor Christus) is een tijd waarin steeds meer ijzer voor van alles en nog wat werd gebruikt.
*Hierna kwam het Romeinse keizerrijk (50 voor Christus-300 na Christus), een enorme wereldrijk, dat ten slotte door… metaalvergifitiging. Maar dan wel door het metaal lood.
REACTIES
1 seconde geleden