H1 Denkend aan Holland.
1.1 Nederland rivieren land: Rijn en Maas.
De Rijn: 1300 km. Ontspringt in Zwitserland. Het stroomgebied (het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren.) van de rivier ligt in 9 landen en is 185.000 km2 hiervan 25.000 km in NL.
Grens tussen twee stroomgebieden: waterscheiding.
De rijn komt bij Lobith Nederland binnen en heeft daar een gemiddelde waterafvoer: (hoeveelheid water in m3 die per seconde op een bepaald punt door een rivier of beek stroomt.) : van 2300 m3/sec.
Waterafvoer in kubieke meters per seconde: debiet.
Piekafvoer is het grootst in de winter.
Verdeling waterafvoer over het jaar: regiem: (de jaarlijkse schommelingen in de waterafvoer van een rivier of beek ) Afhankelijk van:
1. Klim. Omstandigheden.
2. Voeding door smelt- en/of regenwater.
3. Doorlatendheid van de bodem.
4. Aanwezigheid van begroeiing.
Regiem van de Rijn regelmatig. Geeft als voordeel dat hij bevaarbaar is het hele jaar.
Vertragingstijd: de tijd die verstrijkt tussen de neerslag ergens in het stroomgebied en het moment dat het waterpeil gaat stijgen.
Stroomstelsel: een rivier met alle zijrivieren en vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied.
Lengteprofiel: de grafische weergave van de hoogteligging van een rivier of beek over een bepaald traject, waar uit het verval blijkt.
Verval: hoogte verschil tussen twee plaatsen langs een rivier.
Verhang: het hoogteverschil in een rivier of beek uitgedrukt per km: het verval per km.
Dwarsprofiel (van de rivier): dwarsdoorsnede van een riviergeul of beek op een bepaald punt die de waterbreedte en de verschillen in waterdiepte laat zien.
De Maas.
Stroomgebied maas: even groot als NL: 36.000 km2. Hij ontspringt in Frankrijk. Stroomt door Luxemburg en België. Totaal: 935 km, in NL: 250 km.
Verval: NL: 45 m.
Stuw: een constructie gebouwd in de rivier waarmee waterniveau wordt geregeld.
Gemiddelde afvoer: 230 m3/sec. bij grensplaats Eijsden.
Maas: regenrivier, betrekt haar water van neerslag. Om de rivier ook in de zomer bevaarbaar te houden zijn er stuwen en sluizencomplexen gebouwd.
Bovenloop: deel van een rivier of beek vanaf de bron of oorsprong tot de middenloop, waar over het algemeen het verval, de stroomsnelheid en uitschuring (erosie) groot zijn.
1.2 Veranderend weer en klimaat.
Klimaatverandering: Wijziging in de weeromstandigheden op lange termijn die bijvoorbeeld van invloed is op de hoeveelheid neerslag en de verdeling daarvan over het jaar.
Verwachting: grootschommelingen in hoeveelheid neerslag over een jaar. Deze schommelingen worden het neerslagregiem genoemd.
Versterkt broeikaseffect: opwarming van de dampkring als gevolg van door de mens uitstoten broeikasgassen. Gevolg: kans op extreme neerslag en koude perioden word versterkt, maar het effect is klein. Afgelopen eeuw opwarming van 0,6 C.
Verwachting komende eeuw tussen de 1 en 6 C.
Zeespiegelstijging: verhoging van de gemiddelde stand van het zeewater. 0,09 à 0,88 m.
Het resultaat van verschillende processen: opwarming oceaanwater (hoofdoorzaak), afsmelten gletsjers en landijs en smelten van ijs op Groenland.
Door zeespiegelstijging word het lastig rivierwater naar zee af te voeren. Binnen dringen zout water word eenvoudiger.
Zeespiegelstijging niet overal op aarde gelijk. Afhankelijk van: plaatselijke omstandigheden zoals:
- bodemdaling of stijging.
- Oceaancirculatie.
- Zoutgehalte.
- Plaatselijke temperaturen.
- De wind.
Bodemdaling: verlaging van de hoogte van het maaiveld (polders) of een rivierbodem.
Verhoogde piekafvoer: een tijdelijke toename van de hoeveelheid water die de rivier of beek afvoert.
Maatgevende afvoer: de maximale hoeveelheid water die de rivier kan afvoeren zonder dat het achterland overstroomt.
Wordt gebruikt voor het bepalen van de veilige dijkhoogten.
Hoe hoger de maatgevende afvoer gesteld wordt, hoe groter de capaciteit van de rivier moet zijn om het water te kunnen afvoeren.
Klimaatverandering heeft gevolgen voor NL rivieren.
En vooral in het stroomgebied van de Rijn. Want: waterafvoer in de winter zal toenemen doordat regen t.o.v. sneeuw groter wordt. Zomerafvoer zal lager zijn. Omdat verdamping toeneemt als gevolg van temperatuurstijging.
Lage zomerpeil zal vaker voor overlast zorgen bij scheepvaart en bovendien zal lozing van koelwater door industrie en elektriciteitscentrales voor problemen (vissterfte) zorgen.
1.3 Overstromingsgevaar en ruimtelijke ordening.
Kribben: aanleg van korte dammen loodrecht op de rivieroever. Rivieren beter bevaarbaar, snelle afvoer van water daardoor scheurt het midden van de rivier meer uit en daalt de rivier bodem.
Verstedelijking: uitbreiding van de stad over het aangrenzende platteland. Zorgt ervoor dat het meeste water snel afgevoerd word o.a door rioleringstelsel naar oppervlakte water.
Verstening: het verdwijnen van de natuur om plaats te maken voor nieuwe wijken, industrieterreinen en infrastructuur. In de uiterwaarden van oudsher veeteelt- en natuurgebied word sinds de jaren 80 gebouwd.
Uiterwaarden: hoger gelegen delen van het winterbed van rivieren dat periodiek overstroomd wordt en dat tussen de zomerdijk en winterdijk ligt.
Dijkverzwaring: dijken werden niet alleen verhoogt, maar ook verzwaard, omdat de steile dijken instabiel bleken. Daarna werd er gebouwd achter de dijken, intensivering: (het verhogen van de hoeveelheid geld of arbeid die in een bepaalde activiteit wordt gestoken.) van het ruimtegebruik.
REACTIES
1 seconde geleden