Toetsweek 3

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 13449 woorden
  • 28 maart 2017
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 7
38 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Nieuw seizoen Studententijd de podcast!

Studenten Joes, Tess en Annemoon zijn terug en bespreken alles wat jij wilt weten over het studentenleven. Ze hebben het onder andere over lentekriebels, studeren, backpacken, porno kijken, datediners, overthinken, break-ups en nog veel meer. Vanaf nu te luisteren via Spotify en andere podcast-apps! 

Luister nu

Samenvatting Wonen in Nederland

 

 

1 Nederland rivierenland

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Waardoor zal het overstromingsgevaar van onze grote rivieren waarschijnlijk toenemen?

 

 

1.1 Rijn en Maas

 

 

Deelvraag

1          Wat zijn de kenmerken van de stroomgebieden van Rijn en Maas?

 

 

 

Vier rivieren: Rijn, Maas, Eems en Schelde

Vier rivieren

► Rivieren zijn belangrijk voor drinkwater, industriewater en koelwater, voor de scheepvaart en voor toerisme. Ze zijn landschappelijk aantrekkelijk en hebben een grote natuurlijke waarde. Soms vormen ze een bedreiging.

Door Nederland stromen twee grote rivieren (de Maas en de Rijn) en twee kleinere rivieren (de Eems en de Schelde) De Rijn en de Maas stromen respectievelijk vanuit Zwitserland en Frankrijk. De Rijn is de grootste van de twee.

 

 

Rijn

Stroomgebied in negen landen

Waterscheiding

Stroomstelsel

 

Het stroomgebied van de Rijn

► Het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren, heet een stroomgebied. Het stroomgebied van de Rijn bestaat uit negen landen.

De grens tussen twee stroomgebieden wordt gevormd door hogere delen in het landschap en noem je een waterscheiding.

Een rivier met alle zijrivieren en vertakkingen die deel uitmaken van hetzelfde stroomgebied, heet een stroomstelsel.

 

► De Rijn ontstaat in het Gotthardmassief en stroomt via de Alpenrhein en de Bodensee naar Duitsland.

 

 

Rijn vertakt zich in Waal en Pannerdens Kanaal

 

Waal vertakt zich in IJssel en Nederrijn-Lek

 

 

 

Drie stuwen voor:

- watervoorziening IJsselmeer

- scheepvaart

 

De Rijn in Nederland

► De Rijn vertakt zich in Nederland in het Pannerdens Kanaal en de Waal. De Waal is de breedste stroom en de belangrijkste vaarroute tussen de haven van Rotterdam en het Duitse achterland.

De Waal vertakt zich in de IJssel en de Neder-Rijn/Lek. De Waal en de Lek komen stroomafwaarts weer bij elkaar en worden samen met de Maas via de Nieuwe Waterweg naar zee geleid. De IJssel mondt via het Ketelmeer uit in het IJsselmeer.

● In de Neder-Rijn zijn drie stuwen gebouwd (bij Driel, Amerongen en Hagestein). De stuw bij Driel is aangelegd om de watervoorziening van de IJssel veilig te stellen. Er moet altijd voldoende zoet water naar het IJsselmeer stromen, zodat dit meer genoeg ontvangt voor de landbouw en de drinkwatervoorziening in Noord-Nederland. De volgende twee stuwen maken de scheepvaart op de Neder-Rijn mogelijk.

 

 

Maas

De Maas

► De Maas is vergeleken bij de Rijn een kleine rivier die echter vanwege de vele overstromingen berucht is.

● Het stroomgebied van de Maas beslaat een oppervlak dat ongeveer even groot is als Nederland. De Maas ontspringt in Frankrijk en stroomt via België naar Nederland.

● Vanaf Maastricht tot Maasbracht heet de Maas de Grensmaas. De Grensmaas is te ondiep voor scheepvaart, die hier gebruikmaakt van het Julianakanaal. De Maas mondt als Bergse Maas uit in het Hollands Diep, dat zijn water via het Haringvliet naar zee brengt.

 

 

1.2 (On)Beheersbare rivieren

 

 

Deelvragen

2          Welke gevolgen heeft de waterafvoer van Rijn en Maas voor de veiligheid        van Nederland?

3          Welke gevolgen hebben de eigenschappen van het rivierprofiel van Rijn en Maas voor de waterafvoer?

 

 

 

 

Waterafvoer = debiet

 

 

 

 

 

 

 

Piekafvoer

 

 

Afvoer Maas lager dan afvoer Rijn

 

 

 

 

 

 

 

Regiem afhankelijk van:

- klimaat

- aanvoer smelt-/

rivierwater

- eigenschappen stroomgebied

- ingrepen mens

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vertragingstijd afgenomen

Rivierwaterafvoer

► Rijkswaterstaat meet hoeveel water (in m3) er op een bepaald moment per seconde door een rivier stroomt. Deze waterafvoer heet ook wel het debiet. De gegevens van de waterafvoer van de rivieren worden bijvoorbeeld gebruikt voor de scheepvaart, het vaststellen van de overstromingskans, het bepalen van de beschikbare hoeveelheid koelwater voor bedrijven en de hoeveelheid water die kan worden afgetapt voor drinkwaterbereiding.

● Toen in januari 1995 de dooi plotseling inviel, smolt de sneeuw en raakte de dunne, ontdooide bovengrond verzadigd met water. En er viel in tien dagen ongeveer tweemaal zoveel regen als normaal voor de tijd van het jaar. Dat veroorzaakte in Nederland een extreme hoogwatergolf en een piekafvoer. Het debiet van een zijrivier heeft grote invloed op de afvoer van de hoofdrivier.

● De gemiddelde afvoer (debiet) van de Maas is veel lager dan die van de Rijn. De Maas is een regenrivier: het water komt uitsluitend van neerslag. Door de hoge verdamping en geringere neerslag is de afvoer in de zomer veel lager dan in de winter. Om de rivier ook in de zomer bevaarbaar te houden, zijn er stuwen en sluizencomplexen gebouwd. Een stuw is een dam in een rivier waarmee het waterniveau bovenstrooms wordt geregeld.

► De verdeling van de waterafvoer over een jaar, het regiem, is afhankelijk van een aantal factoren:

● Ten eerste de klimaatomstandigheden: de hoeveelheid en de vorm van de neerslag. Valt er regen, dan wordt een deel van het water opgenomen door planten (transpiratie), een deel van het water verdampt rechtstreeks (evaporatie) en een deel stroomt via het grondwater en via de oppervlakte naar rivieren of meren. Ten slotte zijn ook de temperatuur en de windsnelheid van invloed op de verdamping.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

● Ten tweede de aanvoer van smeltwater en/of regenwater. De bovenloop van de Rijn heeft een afvoerpiek in de eerste zomermaanden door het smelten van de sneeuw en het ijs. Het regenwater heeft door de verdamping in de zomermaanden minder invloed. Gemiddeld is de afvoer van de Rijn bij Lobith het hoogst in de winter: veel regenwater en weinig verdamping. Het regiem van een gemengde rivier is veel regelmatiger dan dat van een regenrivier.

● Ten derde de eigenschappen van het stroomgebied. Het waterbergend vermogen van de grond wordt bepaald door de eigenschappen van de bodem, de ondergrond en het reliëf. Als de ondergrond rotsachtig is, kan deze maar weinig water opnemen. Een dunne of een bevroren bodemlaag heeft hetzelfde effect. Diepe zandbodems hebben wel een groot waterbergend vermogen, omdat er veel ruimte is tussen de zandkorrels. Het maakt ook uit of het gebied steil of (bijna) vlak is.

● Ten vierde de ingrepen van de mens. Vroeger was het regiem van de rivieren veel regelmatiger. De stroomgebieden van de Rijn en de Maas waren minder bebouwd en veel meer bebost. De sponswerking van de bodem was groter. Door de ontbossing ontbreekt het bladerdek en valt de neerslag sneller dan voorheen op de bodem. Het water stroomt over de grond af waardoor er bodemerosie is. Het gevolg is dat de tijd die verstrijkt tussen het moment dat de neerslag ergens in het stroomgebied valt en het moment dat het waterpeil in de rivier gaat stijgen, korter wordt: de vertragingstijd is afgenomen.

Door kanalisatie en bedijkingen zijn de stroomstelsels van de Rijn en de Maas sterk verkleind en kan het water zich niet meer over een groot oppervlak verspreiden en neemt de vertragingstijd af.

 

 

 

Dwarsprofiel

 

Uiterwaard

 

Bovenloop

Middenloop

Benedenloop

 

 

 

 

 

 

 

 

Zomerbed

 

Winterbed

 

 

Overstroming zorgt voor sedimentatie in uiterwaard

 

 

 

 

 

 

 

 

Lengteprofiel

 

Verval

 

Verhang

 

Dwarsdoorsnede van de rivier

► Gedurende vele eeuwen werden de dijken verhoogd en verbreed. Het gevolg hiervan is dat het dwarsprofiel van een rivier in Nederland vrijwel altijd bestaat uit een zomerdijk, een uiterwaard en een winterdijk.

● De Nederlandse Rijntakken (IJssel en Neder-Rijn/Lek) zijn volledig bedijkt. De Maas is grotendeels onbedijkt. De bovenloop van de Maas (van de bron tot de Frans-Belgische grens) en de middenloop (in de Belgische Ardennen) stromen onbedijkt. Aan de Belgisch-Nederlandse grens gaat de middenloop geleidelijk over in de benedenloop. Het eerste deel van de benedenloop stroomt in Limburg door een dal met aan weerszijden natuurlijke terrassen. Het tweede deel van de benedenloop in Nederland is bedijkt. De rivier moet hier vrijwel al het water uit het volledige stroomgebied verwerken. Bovendien is men de afgelopen decennia de gebieden langs de Maas gaan gebruiken voor woningbouw en industrie, waardoor bij hoogwater het overstromingsrisico is vergroot.

● In de zomer en in het najaar blijven de Rijn en zijn zijtakken meestal in hun zomerbed, het gebied tussen de zomerdijken. Bij de hoge afvoeren in de winter en in het voorjaar stroomt het water in het winterbed of het buitendijkse gebied. Het binnendijkse gebied is het ‘veilige land’: het wordt beschermd tegen het rivierwater door de winterdijken. In het verleden overstroomden de rivieren grote delen van Nederland, waardoor sediment (zand, klei, grind) werd afgezet. Sinds de bedijkingen kan de rivier zijn sediment alleen nog binnen de uiterwaarden neerleggen, waardoor deze steeds hoger komen te liggen.

► Het hoogteverschil tussen twee plaatsen langs de rivier heeft invloed op de stroomsnelheid. In de bovenloop stroomt de rivier meestal sneller dan in de benedenloop, waardoor er erosie plaatsvindt. In de benedenloop, zoals in het vlakke Nederland, stroomt de rivier trager waardoor er veel materiaal afgezet kan worden.

● Een doorsnede van een rivier over een bepaald traject noem je het lengteprofiel van een rivier. Het hoogteverschil tussen twee plaatsen langs een rivier heet het verval.

● Het verhang is het verval per kilometer. Het verhang van de Rijn is in het hooggebergte in Zwitserland 35 m/km, tegenover 0,08 m/km in het vlakke Nederland.

 

 

1.3 Veranderende natuurlijke omstandigheden

 

 

Deelvragen

4   Welk gevolg kan de klimaatverandering hebben voor de waterafvoer van de grote rivieren?

5   Hoe beïnvloeden zeespiegelstijging en bodemdaling de waterafvoer van de Rijn en Maas?

6   Op welke wijze beïnvloeden de veiligheidsnormen en de ruimtelijke inrichting van een gebied en het overstromingsrisico elkaar?

 

 

 

 

 

 

Klimaatverandering: onregelmatiger neerslagregiem

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zeespiegelstijging:

- thermische expansie

- smelten van landijs

 

 

 

 

 

 

 

Zeespiegelstijging en bodemdaling bemoeilijken rivierwaterafvoer

 

Klimaatscenario’s

► Het KNMI heeft voor Nederland vier klimaatscenario’s gemaakt. De verschillen in de scenario’s hangen af van de mate van temperatuurstijging waarmee gerekend wordt en of er wel of geen verandering komt in de overheersende windrichting.

● Als gevolg van de verwachte klimaatverandering zullen grotere schommelingen in de neerslag zorgen voor een onregelmatiger neerslagregiem.

Kenmerken van de klimaatverandering zijn:

- meer en grotere schommelingen in de jaarlijkse hoeveelheid neerslag

- een grotere hoeveelheid neerslag (vooral in de winter)

- meer kans op perioden met extreme neerslag

- meer kans op natte jaren

- temperatuurstijging, waardoor er minder sneeuw valt en meer regen

● Het KNMI stelt dat het versterkte broeikaseffect de kans op extreme neerslag en koude perioden versterkt, maar dat het effect erg gering is.

► Sinds het einde van het Pleistoceen vindt er een zeespiegelstijging plaats doordat het ijs van de laatste ijstijd smolt.

● Afhankelijk van het klimaatscenario verwacht het KNMI een zeespiegelstijging van tussen de 15 en 35 cm. Deze stijging is het gevolg van verschillende processen:

- de opwarming van oceaanwater (thermische expansie)

- het afsmelten van gletsjers en landijs

- het smelten van het ijs op Groenland

Het smelten van zee-ijs beïnvloedt de hoogte van de zeespiegel niet: drijvend zee-ijs verplaatst net zoveel water als het eigen gewicht.

● Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling wordt het steeds lastiger het rivierwater naar zee af te voeren. Zout zeewater kan daarentegen gemakkelijker binnendringen, vooral door de combinatie met de lage rivierafvoeren in de zomer. Mede daarom zijn er dammen in het Haringvliet en Volkerak aangelegd. Zij zorgen ervoor dat het water van de Maas en (in mindere mate van) de Waal niet zo snel de Noordzee in kan stromen. Door de dammen is er een voorraad zoet water voor het Rijnmondgebied aangelegd en wordt de verzilting van de Nieuwe Waterweg tegengegaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bodemdaling door:

- herstel evenwicht van de plaat na ijstijd

- gewicht van het sediment in Noordzeebekken

- verminderde sedimentafzetting

- inklinking en krimp

- veenoxidatie

- gaswinning

 

Bodemdaling

► Vooral in West- en Noord-Nederland daalt de bodem. De combinatie van bodemdaling en (absolute) zeespiegelstijging veroorzaakt een relatieve zeespiegelstijging. Deze bodemdaling, de daling van land ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP), heeft verschillende oorzaken.

● Gedurende de ijstijden in het Pleistoceen lag er een dik pakket ijs op Scandinavië. Door het grote gewicht van dat ijs zakte de continentale plaat onder Scandinavië in. Het deel van de plaat waarop Nederland ligt, steeg hierdoor. Sinds de laatste ijstijd ontstaat er een nieuw evenwicht. Het landijs is bijna volledig gesmolten en Scandinavië komt langzaam maar zeker weer omhoog. Het gedrag van dit deel van de Europese plaat lijkt op de beweging van een wip. Terwijl Noord-Scandinavië stijgt, daalt Nederland.

● West-Nederland daalt en Oost- en Zuid-Nederland stijgen iets. Ook deze beweging heeft zijn oorsprong aan het einde van het Weichselien. Door smeltwaterrivieren werden grote hoeveelheden sediment aangevoerd die afgezet werden in het Noordzeebekken. Het gewicht van al die afzettingen zorgde voor een daling van het Noordzeebekken. En toen het bekken eenmaal volgelopen was met water, versterkte het gewicht van dat water de daling.

● Doordat er vrijwel overal dijken zijn aangelegd, kunnen de rivieren niet meer overstromen. Op het eerste gezicht lijkt dit alleen maar voordelen te hebben. Maar tijdens de overstromingen die vroeger regelmatig plaatsvonden, werden zand en klei afgezet in een groot gebied naast de rivier. Het sedimentatieproces compenseerde de bodemdaling. Tegenwoordig vindt alleen nog sedimentatie plaats in de uiterwaarden en dat betekent dat het waterbergend vermogen van de winterbedding afneemt.

● De grondsoorten veen en zeeklei in West-Nederland bevatten van nature veel water. Voor de landbouw en de verstedelijking wordt het grondwater in de overal aanwezige polders al honderden jaren weggepompt. Door verlaging van de waterstand komen de bodemdeeltjes dichter bij elkaar te liggen (inklinking) en zakt de bodem van het klei- en veengebied in. Bovendien droogt het veen uit door de ontwatering, waardoor het krimpt.

● Veenoxidatie is een proces waarbij het veen dat boven het grondwater uitkomt, verteert door blootstelling aan de lucht. Aangezien grote delen van West-Nederland uit veen bestaan, is dit een belangrijk proces, maar minder belangrijk dan inklinking en krimp.

● Als gevolg van de gaswinning neemt de druk in het gasveld af, terwijl onder het enorme gewicht van de bovenliggende lagen de diepe zandsteenlagen inklinken. De daling is meetbaar in het landschap als een grote schotelvormige inzinking. De bodemdaling gaat meestal heel geleidelijk, maar soms verloopt hij schoksgewijs, wat voelbaar is als een kleine aardbeving.

 

 

 

 

 

 

Verhoogde piekafvoer

 

 

 

 

 

 

 

 

Maatgevende afvoer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veiligheidsnormen gebruiken:

- overstromingsrisico

- overstromingskans

Gevolgen voor de rivierafvoer

► De klimaatverandering, de zeespiegelstijging en de bodemdaling hebben gevolgen voor de afvoer van de Nederlandse rivieren. Het regiem van de Rijn zal in de toekomst ook steeds meer uitersten vertonen. In de winter zal er vaker een verhoogde piekafvoer optreden. Maar ook perioden met zeer laag water zullen vaker en langer voorkomen. De Maas zal, als regenrivier, in de winter vooral te maken krijgen met meer neerslag in zijn stroomgebied. In de zomer zullen de afvoeren door de hogere verdamping wat lager worden.

● Het lage zomerpeil zal steeds vaker voor overlast gaan zorgen. De scheepvaart zal er hinder van ondervinden en de lozing van (opgewarmd) koelwater door industrie en elektriciteitscentrales zal tot problemen kunnen leiden.

► Voor het bepalen van de veilige dijkhoogten wordt de maatgevende afvoer gebruikt: de maximale hoeveelheid water die de rivier nog veilig kan verwerken, zonder dat de dijken doorbreken en het rivierengebied overstroomt.

● Hoe hoger men de maatgevende afvoer vaststelt, hoe meer water de rivier moet afvoeren. In de wet is vastgelegd dat een overstroming één keer per 1.250 jaar (1/1.250) aanvaardbaar is. Om deze capaciteit te verkrijgen, hebben de rivieren meer ruimte nodig. Bij het vaststellen van de veiligheidsnormen per dijkringgebied let men op de ligging ten opzichte van het zeeniveau, de oppervlakte van het gebied, het aantal inwoners en de waarde van de investeringen (woningen, economische activiteiten, infrastructuur). Men spreekt over het overstromingsrisico. Dat is de vermenigvuldiging van de kans op een overstroming met het (financiële) gevolg van de overstroming. Als voorbeeld: een gebied met een grote overstromingskans heeft in de Randstad een groter overstromingsrisico dan in Friesland.

 

 

Samenvatting Wonen in Nederland

 

 

2 Ruimte voor water

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Hoe beïnvloedt de inrichting van Nederland de kans op wateroverlast en welke oplossingen zijn er om de overlast tegen te gaan?

 

 

2.1 Leven met water

 

 

Deelvragen

1            Hoe kan de inrichting van het landschap het risico op overstromingen             vergroten of verkleinen?

2            Wat zijn de hoofdpunten van het Nederlandse waterbeleid?

3            Wat verklaart de duidelijke ommekeer in het denken over waterbeheer?

 

 

 

Klimaatverandering

 

 

 

 

Verstedelijking

Verstening

Verharding

Verdroging

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Beleid gericht op duurzaam waterbeheer

 

Geen afwenteling

Omgaan met water

► Het Nederlandse beleid was eeuwenlang gericht op het zo snel mogelijk afvoeren van water.

● Klimaatwetenschappers verwachten warmere en drogere zomers en zachtere, nattere winters. De variabiliteit en de intensiteit van de neerslag zullen toenemen. Bovendien is Nederland sterk verstedelijkt, waardoor er steeds meer verstening is gekomen. Door de toename van bebouwing, (erf)verharding en bestrating wordt regenwater snel afgevoerd, zodat er minder regenwater in de grond zakt. Vooral in de zomer krijgen natuurgebieden en landbouwgronden steeds vaker last van verdroging.

Daarvoor zijn drie oorzaken:

- door de snellere waterafvoer, bijvoorbeeld door de kanalisatie van beken, daalt de grondwaterspiegel en droogt de bodem uit

- door de verwachte stijging van de gemiddelde zomertemperatuur zal de verdamping toenemen

- gedurende het drogere zomerseizoen zal de nuttige neerslag afnemen.

● Een toenemende neerslaghoeveelheid in de winter betekent dat de rivieren en sloten dan meer water te verwerken krijgen. Daardoor moet er meer gepompt gaan worden om overstromingen te voorkomen.

● Het beleid van de overheid is gericht op duurzaam waterbeheer: de waterproblemen, zoals een afname van de infiltratiecapaciteit door de bouw van een nieuwe woonwijk, mogen niet doorgeschoven worden naar een andere plaats of een later tijdstip. Er mag geen sprake zijn van afwenteling.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Drietrapsstrategie:

vasthouden, bergen (retentie), afvoeren

Drietrapsstrategie

► De overheid heeft wettelijk vastgelegd dat er nooit te veel water, maar ook nooit te weinig water mag zijn. Het water moet eerst (ter plekke) beter dan voorheen vastgehouden worden. Er wordt daarbij vooral gebruikgemaakt van de sponswerking van de bodem. Wanneer de bodem verzadigd is met water (en de spons ‘vol’ is), worden maatregelen genomen om water te bergen (op te slaan). Pas wanneer er geen mogelijkheid meer is om het water op te slaan omdat de aanwezige bekkens vol zijn, wordt het water afgevoerd. Dit wordt de drietrapsstrategie genoemd: vasthouden, bergen en afvoeren.

Vasthouden wil zeggen dat het overtollige water wordt bewaard op de plaats waar het valt in het oppervlaktewater en in de bodem. Vaak combineert men waterbeheer met andere functies.

● De tweede stap in de drietrapsstrategie is waterberging of retentie. Als het water niet voldoende ter plaatse kan worden vastgehouden, moet het worden opgeborgen in plassen, meren of kanalen. Een bijzonder retentiegebied is een ‘groene berging’.

● Wanneer er weken achtereen veel neerslag valt, zal de bodem verzadigd raken met water en zullen ook de bergingsgebieden overstromen. Dan vindt afvoeren plaats. Het water wordt naar een ander gebied gebracht. Via de rivieren en kanalen wordt zoveel mogelijk water op zee geloosd.

 

 

 

 

 

Watertoets bij nieuwe besluiten

Watertoets

► De watertoets is ingesteld om ervoor te zorgen dat er bij nieuwe bouwplannen voldoende rekening wordt gehouden met het water. Er moet worden beschreven wat de gevolgen zijn voor de veiligheid, de wateroverlast, de waterkwaliteit en de verdroging.

● Bij de beoordeling van de bouwplannen wordt er gelet op twee criteria:

1) de plaats die nodig is voor de uitvoering van de drietrapsstrategie mag niet gebruikt worden

2) waterproblemen mogen nooit worden afgewenteld in ruimte of in tijd.

 

 

2.2 Hoge dijken of brede rivieren

 

 

Deelvragen

4            Waardoor is de manier van denken over overstromingsgevaar veranderd?

5            Wat zijn de hoofdpunten in het huidige nationale rivierbeleid?

6            Op welke manieren kan de waterafvoer van de grote rivieren beheerst worden?

 

 

 

 

 

 

 

Kribben / strekdammen

 

 

 

 

 

 

 

Dijkverzwaring niet langer mogelijk

 

 

 

 

Minder waterbergend vermogen, meer economische schade

Hogere en bredere dijken

► In een natuurlijke rivier zal de buitenbocht uitslijpen en de binnenbocht verzanden, waardoor de loop van de rivier verandert. Om de rivieren op dezelfde plaats te houden, een snelle afvoer van het water mogelijk te maken en ze beter bevaarbaar te maken, zijn ze in het verleden genormaliseerd. De bochten zijn uit de rivier gehaald en er werden kribben en strekdammen aangelegd. De kribben hebben twee voordelen:

- de rivier blijft voldoende diep voor de scheepvaart

- het water kan snel worden afgevoerd.

Strekdammen liggen evenwijdig aan de rivier en zijn bedoeld om de erosie van de oever tegen te gaan.

 

► Er heeft eeuwenlang dijkverzwaring plaatsgevonden, maar men kan niet doorgaan met het verhogen of verbreden van een dijk, omdat die uiteindelijk onder zijn eigen gewicht zal wegzakken in de slappe ondergrond.

● De (buitendijkse) uiterwaarden worden steeds hoger door opslibbing en de binnendijkse gebieden worden steeds lager door inklinking.

● De uiterwaarden van de rivieren waren vanouds onbebouwde veeteelt- en natuurgebieden, maar er heeft een intensivering van het ruimtegebruik plaatsgevonden. Het waterbergend vermogen in de uiterwaard is daardoor afgenomen, terwijl de economische schade bij een overstroming toeneemt.

● Naar aanleiding van de overstromingen in 1993 en 1995 is het Deltaplan voor de Grote Rivieren bedacht. Het plan moest garanderen dat de meest kwetsbare dijkvakken eind 1996 al veilig waren. De Wet op de waterkering uit 2000 voorzag in het verbeteren van nog eens 450 km rivierdijk.

 

 

 

Ruimte voor de rivier

Ruimte voor de rivier

► Steeds hogere dijken bleek geen oplossing. Het plan Ruimte voor de Rivier bestaat uit maatregelen om het Nederlandse rivierengebied veiliger en aantrekkelijker te maken. Het plan moet in 2015 uitgevoerd zijn. Er is een aantal nevendoelen, zoals de aanleg van nieuwe natuur, het versterken van de landbouw en het ontwikkelen van nieuwe recreatiemogelijkheden en betere verbindingen. Langs de grote rivieren (en de kust) moet alle ruimte die al beschikbaar is voor water, worden behouden. Waar dat nodig is, wordt extra ruimte gemaakt.

● Elke rivier heeft zijn eigen kenmerken. Daarom kan een maatregel die op de ene plek goed werkt, elders voor problemen zorgen. Wanneer de gevolgen én de kosten van de plannen bekend zijn, wordt voor ieder stuk van de rivier beoordeeld wat het effectiefst en het goedkoopst is en wat het beste past bij de omgeving.

 

 

 

 

Rivierbedverruiming

 

Verdieping (uiterwaardvergraving)

 

Nevengeul

 

Hoogwatergeul

 

 

 

 

Verdiepen zomerbed

 

 

Kribverlaging

 

Verbreding (dijkverlegging)

 

 

 

 

 

Retentiebekken

 

 

 

 

Noodoverloopgebied

 

 

 

 

 

Ontpoldering

De toekomst veilig stellen

► De volgende (combinaties van) maatregelen worden in het kader van Ruimte voor de rivier uitgevoerd.

Rivierbedverruiming is een combinatie van technische ingrepen in het winterbed van de rivier om een hoge waterafvoer van die rivier op te vangen, bijvoorbeeld door verdieping (uiterwaardvergraving).

● Een (neven)geul in de uiterwaard vergroot de doorstroom van het winterbed, zonder dat de hele uiterwaard vergraven hoeft te worden. Een hoogwatergeul ligt in het binnendijkse land tussen twee, speciaal voor dit doel gebouwde, hoge dijken of hogere gronden en maakt alleen bij hoogwater deel uit van de rivier.

Het vergraven van een uiterwaard is te combineren met het aanleggen van nieuwe natuur.

● Het verdiepen van het zomerbed is nogal duur en doordat de rivier steeds nieuw slib aanvoert, helpt het maar voor korte tijd.

● De kribben in het zomerbed van een rivier veroorzaken bij hoogwater opstuwing. Kribverlaging kost weinig moeite en geld. Het rivierwater stroomt dan gemakkelijker weg, terwijl de functie van de kribben toch behouden blijft.

● Bij verbreding wordt de winterdijk landinwaarts verlegd en kan de rivier meer water afvoeren (dijkverlegging).

● Door de verwijdering van obstakels uit het winterbed kan het water gelijkmatiger en sneller afstromen en daalt het (hoog)waterpeil. De maatregel kost weinig, is eenvoudig uit te voeren en heeft veel effect op de verlaging van de waterstand.

● Een retentiebekken is een binnendijks omdijkt gebied waarin bij hoogwater tijdelijk water opgeslagen kan worden. Het overtollige water wordt dan gecontroleerd in het gebied gelaten en vastgehouden. Dat heeft als voordeel dat de waterstand stroomafwaarts lager wordt.

● In het uiterste geval neemt men zijn toevlucht tot een noodoverloopgebied: een noodoverloopgebied wordt ingezet wanneer de rivieren een grotere hoeveelheid water dan de maatgevende afvoer te verwerken krijgen en er een noodsituatie is ontstaan.

● Verschillende polders zullen de komende jaren zo worden ingericht dat ze tijdelijk onder water kunnen lopen. Het opnieuw onder water zetten van polders wordt ontpoldering genoemd. Delen van dijken worden afgegraven, waardoor in- en uitstroomopeningen ontstaan.

 

 

Maaswerken

Maaswerken

► Het project de Maaswerken heeft drie belangrijke doelstellingen.

● Minder overstromingen.

● Betere bevaarbaarheid voor grotere binnenvaartschepen.

● Een natuurlijkere Maas.

Dit project wordt mede gefinancierd door de winning van zand en grind.

 

 

2.3 Internationaal rivierbeleid

 

 

Deelvragen

7            Wat zijn de hoofdpunten van het (recente) internationale rivierbeleid?

8            Op welke manier vullen het Nederlandse en het internationale rivierbeleid     elkaar aan?

 

 

 

Nationaal en internationaal beleid

 

 

Waterschap

Samen staan we sterk(er)

► Het water uit een groot deel van West-Europa stroomt via Nederland naar de Noordzee. Problemen als te veel, te weinig of vervuild water kunnen alleen opgelost worden door samen te werken met de andere landen in het stroomgebied.

● In Nederland houden het rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen zich bezig met het water. Een waterschap heeft slechts één taak: overal en altijd zorgen voor voldoende schoon water.

 

 

 

Vervuiling van de Rijn

 

 

 

 

Ophoping van vervuild slib door lage stroomsnelheid

 

Rijnconferentie

 

 

Intergouvernementele samenwerking

 

Rijnchemieverdrag

 

Rijnzoutverdrag

De Rijn moet schoner

► Lange tijd had Nederland grote hinder van de ernstige verontreiniging (door fenol en zout) van de Rijn. Vissen, waterplanten en insecten stierven omdat het zuurstofgehalte bijna tot het nulpunt was gedaald. Chemische fabrieken, zware staalindustrie, de kalizoutmijnen en de Duitse kolenmijnen dumpten hun afvalstoffen rechtstreeks in de Rijn.

● Vanwege de lage stroomsnelheid van de Rijn in Nederland hoopte het vuil uit het stroomgebied zich hier op. Drinkwaterbedrijven en de tuinders in het Westland hadden last van het zoute rivierwater.

► De Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) werd opgericht onder de naam Rijnconferentie. De vijf Rijnoeverstaten werken samen om de problemen die samenhangen met de Rijn, aan te pakken.

● De ICBR werkt samen met landen die behoren tot het stroomgebied van de Rijn en er vindt intergouvernementele samenwerking plaats. Ook wordt er samengewerkt met allerlei verenigingen en verbanden.

● Het Rijnchemieverdrag is bedoeld om de Rijn te beschermen tegen chemische vervuiling. De twee andere verdragen met betrekking tot de Rijn zijn het Rijnzoutverdrag en het Verdrag inzake thermische vervuiling van de Rijn. Bij veel fabricageprocessen wordt (Rijn)water gebruikt om te koelen, waardoor het teruggestorte water veel warmer is dan het omringende ecosysteem en het leven in het oppervlaktewater aantast. Sinds de vijftiger jaren van de vorige eeuw is de watertemperatuur van de Rijn door koelwaterlozingen van elektriciteitscentrales en de industrie met bijna een halve graad Celsius per tien jaar gestegen.

● Hoewel in 2007 bleek dat de waterkwaliteit van de Rijn was verbeterd, bleek microverontreiniging (verontreiniging door stoffen afkomstig uit geneesmiddelen, cosmetica en huishoudelijke chemicaliën) steeds meer problemen op te leveren voor de kwaliteit van het water.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Doelen Actieplan Hoogwater Rijn

Actieplan Hoogwater

► In eerste instantie was de vervuiling van de Rijn het grootste probleem. Maar na 1993 en 1995 werden ook de hoogwaterproblemen gemeenschappelijk aangepakt. In 1998 werd daarom tijdens de Rijnconferentie het Actieplan Hoogwater opgesteld. Het plan bestaat uit een aantal algemene doelen die daarna voor ieder land afzonderlijk zijn uitgewerkt:

- vermindering van de risico’s op schade

- vermindering van de extreme hoogwaterstanden

- zorgen voor een grotere bewustwording van hoogwater bij burgers

- verbetering van het voorspellings- en waarschuwingssysteem met betrekking tot hoogwater.

 

 

 

 

Actieplan Hoogwater Maas

Bescherming van de Maas

► De doelen van het Maasplan komen overeen met die van de Rijn, maar het waterbeheer in het stroomgebied van de Maas vertoont nog altijd weinig samenhang. De concretisering in plannen (wat gaan we echt doen?) en financiering (hoe gaan we de plannen betalen?) van het Actieplan Hoogwater Maas ontbreekt.

 

 

Samenvatting Wonen in Nederland

 

 

3 De wereld van de stad

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Wat zijn de belangrijke functies van de Nederlandse stad en hoe kunnen de steden die functies blijven uitoefenen?

 

 

3.1 Stad en ommeland

 

 

Deelvragen

1            Waarin verschillen stad en dorp van elkaar?

2            Wat zijn de kenmerkende eigenschappen van een stad?

3          Wat betekent de Centrale-Plaatsentheorie voor de stad?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onderscheid stad en dorp berust op een combinatie van kenmerken

 

 

 

 

Grootte en dichtheid

 

Stedelijkheid

Adressendichtheid

Agglomeratie

 

 

 

 

 

 

Sociale verscheidenheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Face-to-facecontacten

 

Een sterk ontwikkelde dienstensector

 

Non-profitsector

Stad of dorp?

► Wat maakt het verschil tussen stad en dorp?

- Stadsrechten en vestingwerken.

- Zijn toch geen geldige maatstaf (Bijvoorbeeld Den Haag geen stadsrechten).

● Verschil stad en dorp is minder scherp dan vroeger, want:

- dorpen zijn soms sterk uitgegroeid

- in dorpen heerst ook een stedelijke leefwijze.

► Juist de combinatie van kenmerken kenmerkt het verschil dorp-stad.

Let voor het verschil op drie eigenschappen van een plaats:

A het zichtbare uiterlijk / de vorm

B de bewonerskenmerken

C de functie.

 

A Vormkenmerken

● De grootte van de stad, gemeten naar:

- inwoneraantal: verschilt sterk per land

- stedelijkheid = adressendichtheid è ook een maat voor activiteit

- aaneengesloten bebouwd gebied / agglomeratie

● Andere vormkenmerken:

- bebouwingshoogte

- bebouwingsdichtheid

- dichtheid infrastructuur

 

B Bewonerskenmerken

● De stad kent een grotere sociale verscheidenheid als gevolg van:

1 minder sociale controle / anoniemer

è de acceptatie/ tolerantie van afwijkende culturen en groepen is groter

2 variatie in woningvoorraad

è woonruimte voor o.a. de lagere inkomensgroepen

 

C Functiekenmerken

● De beroepsstructuur weerspiegelt de typisch stedelijke functies.

De landbouw is afwezig.

De dienstensector is naar verhouding groot dankzij:

- belangenorganisaties die zich graag bij een beslissingscentrum vestigen, o.a. dankzij de face-to-facecontacten

- het feit dat een knooppunt van goederenstromen financiële en zakelijke diensten aantrekt

- de bevolkingsconcentratie als afzetmarkt, zowel voor commerciële diensten als de non-profitsector.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Complementariteit van de grote vier

Functionele specialisatie van de grote vier

● De grote vier zijn:

- het centrum van economie, politiek en cultuur

- grote afzetmarkt.

● Onderlinge taakverdeling:

- Amsterdam: financieel centrum en cultuur, onderwijs en onderzoek.

- Den Haag: centrum van regering, politiek en rechtspraak.

- Rotterdam: haven, transport en industrie. Zoekt naar diversificatie in onderwijs en medische sector.

- Utrecht: verkeersknooppunt dankzij de centrale ligging versterkt de vergader- en winkelfunctie.

 

 

 

Centrale plaats

 

 

 

 

Verzorgingsgebied

 

 

 

 

 

 

Reikwijdte

 

Draagvlak

 

Drempelwaarde

 

Voorzieningenniveau

Centrale diensten en verzorgingsgebieden

► Stad en dorp hebben een verschillende betekenis voor de omgeving, de zogenaamde centrale functie. Een centrale plaats levert ook diensten aan de omgeving; het verzorgingsgebied.

Naarmate een plaats meer inwoners heeft, is er sprake van:

- meer voorzieningen

- meer soorten voorzieningen

- een groter verzorgingsgebied.

● Voorzieningen zijn schaars.

- Het voorbeeld van een bakker: hij kan alleen bestaan als er genoeg klanten zijn in de plaats zelf en de omgeving.

● De reikwijdte geeft aan van hoe ver de klanten willen komen.

- De reikwijdte van een goed hangt o.a. af van prijs, kwaliteit, service en vervoersmiddel.

● Het draagvlak bestaat uit het aantal mogelijke klanten van een centrale dienst.

● Om voldoende winst te kunnen maken moet de drempelwaarde worden gehaald, een minimum aantal klanten. Lukt dit niet, dan zal het voorzieningenniveau in een plaats dalen.

 

 

 

CP-theorie geeft inzicht in geografie van voorzieningen en hiërarchie van kernen

Christaller en de rangorde van centrale plaatsen

► De Centrale Plaatsentheorie geeft inzicht in het verband tussen de omvang van nederzettingen en het voorzieningenniveau.

● Een goede vestigingsplaats van een centrale voorziening is daar waar er veel mensen in de buurt wonen.

● Centrale voorzieningen liggen op voldoende afstand van elkaar in een honingraatpatroon.

● Elke groep voorzieningen heeft een eigen reikwijdte, zodat er een rangorde ontstaat van netwerken met een eigen maaswijdte.

Een plaats die hoger in de rangorde staat, heeft een grotere centraliteit.

 

 

 

Clustering

 

Concurrentie en clustering

► De hiërarchie van voorzieningen bestaat ook binnen plaatsen.

● Vooral in hoofdwinkelcentra kruipen bepaalde gelijke voorzieningen bij elkaar: clustering, om vergelijkend winkelen mogelijk te maken.

 

 

 

De reikwijdten nemen toe

Autoshoppen en teleshoppen

► De reikwijdte van veel voorzieningen is in de loop der tijd groter geworden door:

● massamotorisering, groei welvaart en meer vrije tijd

Tegengestelde ontwikkeling: door digitalisering van de goederendistributie neemt het winkelverkeer af.

● digitalisering en uitschuiven van voorzieningen. Hierdoor staat de middenstand in de hoofdwinkelcentra onder druk.

 

 

Interactie

 

Stadsgewest

 

Stedelijke zone of stedelijk netwerk

Stadsgewest en stedelijke zone

► De interactie tussen de centrale stad en de omgeving is groter naarmate plaatsen dichterbij elkaar liggen.

● Een stadsgewest is een netwerk tussen een centrale plaats en de nabije omgeving. Een stedelijke zone is een superstadsgewest, zoals BrabantStad, Twente.

De centrale functie zorgt voor problemen met de mobiliteit en verstopte vervoersknooppunten.

 

 

3.2 Verstopte steden

 

 

Deelvragen

4            Waardoor is de mobiliteitscrisis in en rond de steden ontstaan?

5            Hoe kan de bereikbaarheid van de steden in Nederland worden vergroot?

6          Hoe kunnen de mobiliteitsproblemen binnen de steden worden         verminderd?

 

 

Bereikbaarheid

 

Suburbanisatie

 

 

Concentratieproces als verstedelijking

Suburbanisatie en mobiliteit

► Een stad kan alleen bestaan dankzij een goede bereikbaarheid. Door de auto en de suburbanisatie nam de bereikbaarheid af.

● De 19e eeuw: urbanisatie door:

- schaalvergroting en mechanisering in de landbouw

- groei van de werkgelegenheid in de steden.

è urbanisatie = concentratieproces mede dankzij de aanleg van kanalen en spoorwegen, industrie en mijnbouw.

 

 

 

 

Deconcentratie van werken lukt minder goed

Wonen in het groen

● Vertrek van welgestelden uit de stad naar omringende platteland.

Proces van deconcentratie bereikt een hoogtepunt na de jaren zestig dankzij:

- de groei van de welvaart: toename van koopkracht

- toename van de vrije tijd

- toename van het autobezit en de uitbreiding van het wegennet.

● Ruimtelijke nadelen van de suburbanisatiegolf:

- grote verkeersstromen verlagen de bereikbaarheid en versterken de milieuproblemen

- verlies van de open ruimte.

 

 

 

 

 

Gebundelde deconcentratie spaarde Groene Hart, maar leverde nieuwe problemen op

Groeikernen en bereikbaarheid

► De overheid probeert de nadelen van de suburbanisatie te verminderen met de Tweede Nota van de Ruimtelijke Ordening:

- nieuwe steden moeten de overloop vanuit de steden opvangen

è bouw van groeikernen aan de buitenrand van de Randstad

- vrije vestiging op het platteland wordt beperkt.

Dit beleid van het samenvoegen van de verspreide migratie in groeikernen heet gebundelde deconcentratie.

● Het idee dat dankzij werkgelegenheid in de groeikernen de mobiliteit zou afnemen werkt niet, want de deconcentratie van het werken blijft achter bij de deconcentratie van het wonen: men werkt dus in de stad en woont op het platteland.

 

 

 

 

 

Compacte verstedelijking beperkt de mobiliteit

Vinex-wijken tegen files

► De grote nadelen van het beleid van de Tweede Nota RO leiden tot nieuw beleid in de Vierde Nota RO en Vierde Nota Extra:

● Dit beleid is gericht op compacte verstedelijking:

- de suburbs tegen de bestaande steden aanplakken = uitleglocaties

- open stedelijke gebieden volbouwen = inbreidingslocaties.

● Aaneengesloten bouwen en hoogbouw bieden grote voordelen:

- dure, schaarse ruimte wordt gespaard

- reisafstand tot voorzieningen is gemiddeld kleiner

- openbaar stadsvervoer meer rendabel

- draagvlak van stedelijke voorzieningen wordt versterkt en houdt stadsbewoners beter vast in de stad.

● Vinexbeleid beperkt de mobiliteit het meest bij de inbreidingslocaties, maar die zijn schaars en duur te realiseren.

 

 

Van A naar Beter

► Het vergroten van de bereikbaarheid betekent keuzes maken.

● De afweging tussen de (brede maatschappelijke) kosten en baten van een maatregel, zoals economie en milieu.

- Stroomlijnen van het woon-werkverkeer is moeilijker geworden: nu kruisforensisme i.p.v. alleen tussen kernstad en suburb è openbaar vervoer moeilijker te realiseren.

- Draagvlak voor het openbaar vervoer is groot in grootstedelijke gebieden è goed middel om de automobiliteit terug te dringen.

 

 

 

Stedelijke distributie in de knel door congestie

 

 

 

 

 

 

 

Concurrentie om de ruimte

 

Ruimtebehoefte

 

 

 

 

 

Met locatiebeleid wil de overheid het uitschuiven van kantoren ontmoedigen

Binnen de stad staat het stil

► Door congestieproblemen binnen de stad komt de stedelijke distributie in de problemen. Oorzaken zijn:

● de concentratie van voorzieningen op centrale locaties

● de compacte historische binnensteden.

Aantrekkelijkheid van de historische binnenstad leidt tot:

- het aanwijzen van voetgangersgebieden

- de ontwikkeling van verkeerscirculatieplannen / éénrichtingverkeersroutes

- de instelling van venstertijden.

● Verhuizing van activiteiten naar de buitenrand van (binnen)steden door:

- slechte bereikbaarheid

- de sterke concurrentie om de ruimte die leidt tot hoge grondprijzen

è vooral bedrijven met een grote ruimtebehoefte schuiven uit naar de rand.

● Voordelen van vestiging in de stedelijke periferie zijn:

- betere bereikbaarheid per auto

- lagere grondprijzen

- meer ruimte voor uitbreiding

- de goede zichtbaarheid vanaf de autoweg: zichtlocaties.

● De trek naar de stadsrand versterkt het autogebruik, met voorbeeld ziekenhuis Utrecht.

- Het locatiebeleid is een middel om vestiging in openbaar-vervoerlocaties te bevorderen. Met een vergunningenbeleid kunnen perifere detailhandelsvestigingen worden afgeremd.

 

 

 

 

Hoe lok je de mensen uit de auto?

 

 

 

 

Hoe dwing je de mensen uit de auto?

De drukte opgelost?

► Twee soorten maatregelen tegen de toename van het autogebruik:

● De lokmiddelen:

- verbetering van het openbaar vervoer (frequentie, tarieven, informatie)

- overheidsfuncties bij OV-knooppunten vestigen

- het aantrekkelijk maken van gebruik van de fiets (routes, stalling, premies)

- de aanleg van carpoolplaatsen en de bouw van transferia.

● De dwangmiddelen:

- een streng carpoolsysteem

- verkeerscirculatiesysteem / boetes / parkeerbeleid

- locatiebeleid met vestigingsverboden.

 

 

3.3 De stad als brandpunt

 

 

Deelvragen

7            Wat is er veranderd in de beeldvorming van de Nederlandse stad?

8            Wat betekent de ontwikkeling van de kenniseconomie voor de steden?

9          Welke rol spelen creativiteit en zakelijke dienstverlening in de stedelijke ontwikkeling?

 

 

De kenniseconomie past in een informatiemaatschappij.

De stad wordt nu gezien als een groeipool in de samenleving.

Innovaties.

Netwerksteden functioneren dankzij contacten met de omgeving en de wereld.

Beeldvorming van de stad

► Het kenmerk van de tegenwoordige informatiemaatschappij is kennisontwikkeling en kennisoverdracht. Deze kenniseconomie is afhankelijk van onderwijs en onderzoek.

● Toepassing van kennis leidt tot ideeën en innovaties, die de vraag naar producten en diensten vergroten. Dit vergroot de welvaart.

● Steden worden nu meer gezien als centra van kennis en vernieuwing in plaats van probleemgebieden. De stad kan alleen maar goed functioneren als netwerkstad.

● Steden doen aan image building om bedrijven en bewoners aan te trekken.

- De woonaantrekkelijkheidsindex van Amsterdam en Utrecht is hoog. Dit trekt bewoners aan die dit imago weer versterken.

 

 

 

 

Bepaalde groepen en gebieden kunnen achterblijven in de kenniseconomie.

 

 

 

 

Duale arbeidsmarkt

 

Ruimtelijke segregatie

 

Getto

 

Polarisatie

Tegenstellingen door kenniseconomie

► Ook de EU maakt van kennis, creativiteit en innovatie een speerpunt, met name op exact gebied. Dit vergroot de concurrentiekracht.

● De grootste steden zullen het meest profiteren van de kenniseconomie, mede dankzij hun netwerken. Andere groepen kunnen sterk achterblijven, zoals:

- krimpgebieden

- ouderen

- laaggeschoolden è waardoor een scherpe tweedeling in de arbeidsmarkt kan ontstaan. Voorbeeld: Randstad en Brabantse Stedenrij hebben een duale arbeidsmarkt, met o.a. een grote jeugdwerkloosheid.

● Scholingsgraad, inkomen en woonsituatie zijn etnisch gebonden en komen vaak voor in de vorm van ruimtelijke segregatie. Daarbij komt soms gettovorming voor.

● De tolerantie vermindert als de welvaart afneemt en de sociaal-economische tegenstellingen toenemen. De samenleving raakt dan snel gepolariseerd. Problemen leiden dan eerder tot moeilijk oplosbare conflicten.

 

 

 

Bestuurlijk netwerk

 

Regionale samenwerking

 

Specialisatie van steden op technologische vernieuwing

Brainports in de kenniseconomie

► Een aantal steden onderscheidt zich in technologie:

● Eindhoven in de Brabantse Stedenrij: hightech, elektronica, biomedische apparatuur. Deze regio trekt veel DBI aan.

In een bestuurlijk netwerk (BrabantStad) vindt regionale samenwerking plaats.

● Andere universiteitssteden doen ook veel aan vernieuwend onderzoek. Ze gebruiken de term Valley in combinatie met hun specialisme, zoals Wageningen: Food Valley.

Groningen wil draaischijf van de Europese energievoorziening zijn.

 

 

 

 

 

Verband tussen creatieve bedrijfstakken en groei van de werkgelegenheid

 

Creatieve stad

Concurreren op creativiteit

► Creativiteit is nodig om met nieuwe producten te komen.

● Vroeger bespaarden bedrijven vooral op kosten door middel van schaalvergroting, specialisatie, standaardisatie en verplaatsing.

● Nu ligt de nadruk meer op creativiteit en innovatie om mee te komen in de internationale concurrentiestrijd. De tegenwoordige city marketing speelt hier (soms te sterk) op in.

● Creativiteit komt vooral uit de verf in de creatieve stad: een stimulerende omgeving van:

- etnische verscheidenheid

- culturele invloeden

- wetenschap, onderzoek en informatie

- een jonge, hooggeschoolde beroepsbevolking.

Bijvoorbeeld Westergasfabriek: na bodemsanering nu een Rijksmonument waarin tal van creatieve diensten zijn ondergebracht.

Een vereniging bestaat uit deelnemende bedrijven en organiseert ook bijzondere evenementen.

● De ontwikkeling van de creatieve sector past goed bij de versterking van een kenniseconomie.

 

 

 

 

Zakelijke dienstverlening

Zakelijke diensten en creativiteit

► De stad is de beste vestigingsplaats voor zakelijke en financiële diensten.

● Zakelijke diensten zoeken hun klanten in het bedrijfsleven en zijn oververtegenwoordigd in de steden.

● Zakelijke diensten hebben drie gemeenschappelijke kenmerken:

- gemiddeld klein tot zeer klein, met minder dan 10 werknemers

- veel starters o.a. vanwege de weinige investeringen

- veel in de creatieve sfeer, passend in de kenniseconomie.

Hoe groter de stad, hoe hoger het aandeel zakelijke diensten.

 

 

Samenvatting Wonen in Nederland

 

 

4 Een leefbare stad

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Hoe kunnen de leefbaarheid en de stedelijke kwaliteit van wijken en buurten in Nederlandse steden worden versterkt?

 

 

4.1 Stadsbewoners in beweging

 

 

Deelvragen

1          Met welke grote immigratiegolven hebben de steden de afgelopen eeuw    te maken gehad?

2          Waar zijn de nieuwe stedelingen gaan wonen en welke sociaal-ruimtelijke        processen spelen een rol bij vestiging en vertrek?

3          Wat zijn de gevolgen van de stedelijke migratie voor de samenstelling van de bevolking en de stedelijke economie?

 

 

 

Urbanisatie rond 1900

 

Suburbanisatie na 1960

 

 

 

Re-urbanisatie en herwaardering

Migratiegolven teisteren de stad

► Rond 1900 trokken veel mensen naar de stad vanaf het platteland: de urbanisatie.

► Rond 1960 begon de grote trek vanuit de stad naar het platteland: de suburbanisatie.

De lege plaatsen werden deels opgevuld door niet-westerse allochtonen.

● De stedelijke economie veranderde ook:

- veel industrie stopte of verhuisde naar landen met lage loonkosten

- de dienstensector groeide, maar kon niet alle nieuwkomers opvangen.

Vooral de laaggeschoolde stadsbewoners werden getroffen door de economische terugval. Dit was te zien in wijken met een grote concentratie laagopgeleide mensen met lage inkomens.

● Na 1990 herstelde de economie zich en ontstond een beweging van re-urbanisatie en een herwaardering van de stad als leefomgeving. Via het Grote Stedenbeleid is er ook aandacht voor arme wijken.

 

 

Suburbanisatie is slecht voor de centrale stadsgemeente

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Immigrantenstromen

 

 

 

 

 

 

 

Na verloop van tijd verhuizen veel migranten naar een betere buurt

 

 

Clustering van etnische minderheden

 

 

 

 

 

Gated communities

Nieuwe Nederlanders

► De suburbanisatiegolf pakte heel slecht uit voor de grote steden.

● Dit had de volgende oorzaken:

1 De jonge welvarende gezinnen kochten veel spullen in hun nieuwe woonplaats

2 De vertrekkers bleven wel gebruik maken van veel dure stedelijke voorzieningen

3 De bijdrage van de immigranten aan de stedelijke economie was beperkt door hun gemiddeld lage inkomen

4 De overblijvende stedelingen (bejaarden, sociaal zwakkeren, immigranten), leggen veel beslag op stedelijke hulpprogramma’s.

De nieuwkomers in de steden bestonden tussen 1960 en 1990 vooral uit arbeidsmigranten uit het Middellandse Zeegebied en Noord-Afrika. Door gezinshereniging nam hun aantal snel toe.

Een andere groep nieuwkomers was afkomstig uit de Rijksdelen.

Later voegden zich daar politieke (en economische) vluchtelingen bij, waaronder illegalen.

Na 2004 neemt ook het aantal immigranten uit Oost-Europa toe.

● Een gemeenschappelijk kenmerk van immigranten is dat ze:

- zich graag bij elkaar vestigen

- hun wooncarrière beginnen in buurten met een lage sociaal-economische status.

Voorbeelden van clustering / oververtegenwoordiging van immigranten zijn:

- Surinamers in de Bijlmer

- Ghanezen in Amsterdam Z.O.

- Turken in de Schildersbuurt

- Polen in bepaalde buurten in Den Haag.

● Naarmate migranten langer in de stad wonen, neemt de clustering af. Dit is een gevolg van inburgering en van integratieprocessen.

● Niet alleen studenten vestigen zich in (een aantal) grotere steden, maar ook jonge, hoogopgeleide mensen (yuppen) en (welgestelde) senioren.

Door deze gentrificatie vindt een zekere upgrading in de stedelijke kwaliteit plaats, soms afgezonderd in gated communities.

 

 

 

Gentrificatie leidt tot verbetering van de stedelijke kwaliteit, upgrading genoemd

 

Processen van opvolging en verdringing

 

 

 

 

 

 

Sociale gevolgen van gentrificatie

Upgrading door gentrificatie

► Wanneer mensen met een hogere sociaal-economische status zich vestigen in een vervallen buurt, is er sprake van gentrificatie. Hierdoor verbetert de stedelijke kwaliteit: upgrading.

● Gentrificatie vindt alleen plaats waar een buurt een bepaald potentiëel heeft qua ligging.

● De starters in het gentrificatieproces zijn vaak mensen uit de creatieve sector, met weinig inkomen. Opvolging vindt plaats door yuppies of dinks.

● Gentrificatie gaat vaak samen met verdringing: hogere inkomensgroepen kunnen meer betalen voor de duurder wordende grond en hogere huizenprijzen. De armere bewoners moeten dan wijken.

Tegelijkertijd verschuift het woningbestand van huurwoningen naar koopwoningen.

Sociale gevolgen van gentrificatie zijn:

- de woongelegenheid voor sociaal zwakkeren neemt af

- lagere inkomensgroepen moeten woonruimte buiten de dure stad zoeken

- de demografische samenstelling van een buurt kan verschuiven

- de etnische samenstelling verandert

- de polarisatie kan toenemen binnen de buurt.

 

 

 

Multiculturele stad

 

 

 

Integratie

 

 

 

 

Kans of bedreiging?

De multiculturele stad

► Het uitgangspunt van de multiculturele samenleving is dat alle culturen gelijk zijn voor de overheid.

● Van groot belang voor een goede integratie van etnische minderheden is het leren van de taal. Inburgering kan via twee uitersten:

1 Streven naar assimilatie = volledig opgaan

2 Streven naar multiculturalisme = geaccepteerde verscheidenheid.

● Multiculturalisme belemmert volgens sommigen de integratie.

Een zeer grote etnische verscheidenheid kan

- enerzijds de samenhang / cohesie in de samenleving schaden

- anderzijds de creatieve en intellectuele rijkdom in de samenleving versterken.

 

 

4.2 Woonomgeving als leefomgeving

 

 

Deelvragen

4            Wat is kenmerkend voor een doorsnee probleembuurt in het mozaïek van          stedelijke wijken?

5            Hoe kan een buurtprofiel helpen om een goed stedelijk beleid uit te           voeren?

6          Wat betekenen sociale samenhang en sociale netwerken voor de         leefbaarheid in buurten?

 

 

 

Steden zijn opgebouwd volgens een bepaald patroon

 

 

 

 

De ligging van een buurt is van groot belang

 

 

 

Buurtstatus

Een mozaïek van buurten

► De verschillende buurten zeggen iets over hun bewoners.

● Een stad is opgebouwd volgens een bepaald patroon, met over het algemeen het oudste deel, het stadscentrum, in het midden. Wijken verschillen sterk naar:

- bebouwingsdichtheid

- type woning

- menging van wonen en werken.

De combinatie van deze drie kenmerken verschilt per periode.

● De huurprijs / koopprijs hangt mede af van:

- het aanzien van de buurt en de wijk

- nabijheid tot groenvoorzieningen, vervoersknooppunten (openbaar vervoer of snelweg), stadscentrum en winkelvoorzieningen.

● De woonkwaliteit en de bevolkingssamenstelling hangen sterk samen met de status van de woonlocatie / de huizenprijzen.

 

 

 

 

 

 

Door ingrijpen van overheid en woningbouwverenigingen is de leefkwaliteit van de Tarwebuurt sterk verbeterd

De Rotterdamse Tarwewijk

► Kenmerken van de Tarwewijk:

- dateert van de jaren ’30

- gebouwd voor havenwerkers

- gunstig gelegen t.o.v. het stadscentrum en winkels

- veel woonblokken van vijf hoog (zonder lift), met portiekwoningen

- is een aandachtswijk, bekend van het ‘stalen deurenbeleid’ van de gemeente Rotterdam.

● Ca. tien jaar geleden aangewezen als hot spot: voorrang bij het oplossen van leefbaarheidsproblemen.

● Het woningbestand is deels gerenoveerd, tweederde is particulier woningbezit.

● Vanwege suburbanisatie ontstond leegstand. De woningen raakten in handen van beleggers en huisjesmelkers. De nieuwe huurders vormden een probleemgroep en de wijk ging sterk achteruit in kwaliteit.

- Problemen in de Millinxbuurt leidden tot doelgericht ingrijpen van de overheid.

- Samen met woningbouwverenigingen werd de wijk opgeknapt en er wordt een strikt handhavingsbeleid gehanteerd.

 

 

 

 

Buurtprofiel en buurtmonitor

Buurtprofiel en buurtmonitor

► Het opstellen van een buurtprofiel helpt de overheid passende maatregelen te nemen in een buurt. Daarvoor is/was subsidie van de rijksoverheid beschikbaar.

Een buurtprofiel wordt opgesteld met behulp van een buurtmonitor.

Wat kun je doen met zo’n buurtmonitor?

● Wijken kunnen met elkaar worden vergeleken zodat kan worden beslist welke wijk het eerst moet worden geholpen. Sterke en zwakke punten worden per buurt geregistreerd.

● Ontwikkelingen in de buurt worden gevolgd. De gemeente kan daardoor:

- tijdig ingrijpen

- het gebiedsgerichte beleid evalueren.

Een belangrijk onderdeel van een buurtmonitor is de beleving van de bewoners: bewonersenquêtes meten bijvoorbeeld de sociale samenhang.

 

 

 

 

 

Woningkenmerken

 

 

 

 

 

 

 

 

Bewonerskenmerken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Woonomgeving

 

Sociale veiligheid

Objectieve veiligheid

Subjectieve veiligheid

Buurt- en wijkvoorzieningen

Overlast en verloedering

 

Openbare ruimte moet voldoen aan toegankelijkheid, onderhoud, overzichtelijkheid en toezicht

De ene buurt is de andere niet

► Een buurtprofiel bevat meetbare gegevens over drie eigenschappen van de buurt:

1 De woningkenmerken, met vijf criteria:

- de ouderdom: wanneer is het huis gebouwd?

- het eigendom: is het particulier bezit of van een woningcorporatie? Is het een koopwoning is het sociale huur of huur in de particuliere sector?

- het woningtype: is het hoogbouw, laagbouw, met lift, portiekwoning, bungalow, vrijstaand, etc.?

- de waarde: voor hoeveel OZB wordt de woning aangeslagen?

- de onderhoudstoestand: verfwerk, rottend houtwerk, is het (ingrijpend) gerenoveerd en wanneer dan?

2 De bewonerskenmerken, met als criteria:

- samenstelling en grootte van het huishouden

- de etnische herkomst

- het inkomen

- de gezinsfase.

Per wijk en buurt kunnen op basis van deze gegevens gemiddelden worden uitgerekend, zoals het gemiddeld inkomen, het aandeel bijstandsuitkeringen, werkloosheidspercentage, gemiddelde leeftijd en leeftijdsopbouw.

3 De kwaliteit van de woonomgeving, op basis van:

- de gemeentelijke statistiek, bijvoorbeeld de objectieve veiligheid, de gemiddelde gemeten afstand tot de voorzieningen, e.d.

- het oordeel van de bewoners, bijvoorbeeld de subjectieve veiligheid, de ervaren afstand tot de voorzieningen, de kijk op overlast en verloedering.

Hoe iemand de buurtkenmerken ervaart, hangt samen met persoonskenmerken zoals opleiding, leeftijd en sekse.

► De woonomgeving bestaat voor een deel uit openbare ruimte. De leefbaarheid van de openbare ruimte heeft te maken met:

- de toegankelijkheid, bijvoorbeeld voor rolstoelgebruikers

- het onderhoud van groen, hekwerken en bestrating

- de overzichtelijkheid, d.w.z. voor kinderen

- het toezicht.

 

 

 

 

Sociale cohesie

 

 

 

 

 

 

Sociaal netwerk

 

 

 

Gemengd bouwen vergroot de sociale ontmoetingskans. Wordt hierdoor ook altijd de sociale cohesie groter?

Cement van de samenleving

► Er is een bindmiddel nodig om de buurtsamenleving bijeen te houden. Dit verbetert de leefbaarheid van de buurt.

● In veel wijken kan de sociale cohesie beter. Het ontbreken ervan heeft te maken met:

- individualisering

- grote verschillen in inkomen en opleiding

- scheiding in wonen van bijvoorbeeld arm en rijk

- polarisatie.

● Een goed sociaal netwerk in de buurt versterkt de sociale cohesie.

Hoger opgeleiden hebben vaak ook een sociaal netwerk buiten de eigen wijk.

● Naarmate er meer verschillende sociale groepen zijn in een wijk

- zal de binding binnen die groepen hechter zijn

- zal de binding met de wijk geringer zijn.

Het gemeentebestuur probeert door gemengd te bouwen de ontmoetingskans te vergroten. Dit zou helpen om de sociale cohesie te versterken.

 

 

4.3 Bouwen voor de toekomst

 

 

Deelvragen

7            Wat houdt het Grote Stedenbeleid in en welke accentverschuivingen       vonden hierin plaats?

8            Welke verschillen zijn er tussen de wijken in Den Haag op economisch,         sociaal en cultureel gebied?

9          Hoe vond herstructurering plaats van de voorbeeldwijk Holtenbroek        Zwolle en wat was het effect daarvan?

 

 

 

 

 

 

 

Cityvorming

 

 

 

 

 

Stadsvernieuwing

Breken en opbouwen

► Na 1945 stond stedelijk beleid gelijk aan wederopbouw.

● Dus stonden de werkfunctie en de verkeersfunctie centraal. Kaalslag van verkrotte stadsdelen ging samen met nieuwe zakelijkheid en steeds meer ruimte voor de auto als vervoersmiddel voor de massa. Het wonen in de binnenstad maakt steeds meer plaats voor winkels en kantoren: cityvorming.

De redenen voor dit stadsbeleid waren:

1 de wens om een centraal zakendistrict te bouwen, zoals in Amerika

2 de toenemende automobilisering.

● De tegenstand groeide omdat men de historische waarde van de oude stad ging beseffen. Er kwam nieuw beleid: stadsvernieuwing, plus sociale vernieuwing: woningverbetering en bouwen voor de buurt.

 

 

 

Het stadsbeleid was te eenzijdig gericht op de lagere inkomensgroepen

Kritiek op de stadsvernieuwing

● De stadsvernieuwing werkte niet zoals men had gehoopt: stadsvernieuwingswijken bleven achterstandswijken. Redenen daarvoor waren:

- teveel kleine projecten, alleen gericht op mensen met lage inkomens

- te weinig aandacht voor openbare ruimte en gebouwde omgeving

- veel maatschappelijke problemen in de buurten bleven bestaan.

 

 

 

 

 

 

Grote Steden Beleid

G4 starten met GSB

► Stedelijke problemen zijn voor een groot deel economische problemen. Men gaat inzien dat de stad steeds verder wegzakt omdat steeds meer mensen met een hogere sociaal-economische status vertrekken. Deze vicieuze cirkel moet doorbroken worden.

De vier grote steden zetten in 1994 samen het GSB op. Bij ‘de krachtige stad’ sluiten later nog veel meer steden aan, met drie uitgangspunten:

- er moet gebouwd worden

- er moet werk komen en er moet verdiend worden

- onderwijs, leefbaarheid, veiligheid en zorg krijgen voorrang.

 

 

 

Krachtwijken = aandachtswijken = probleemwijken = Vogelaarwijken

 

 

Onaantrekkelijke woonbuurten

Krachtwijken

► In 2007 worden Vogelaarwijken aangewezen. Het zijn krachtwijken ofwel aandachtswijken.

● In zo’n aandachtswijk doet zich een combinatie van veel problemen tegelijkertijd voor.

- De grote aandacht versterkt soms het toch al negatieve beeld van de achterstandswijk; de leegloop neemt dan juist toe.

- Veel probleemwijken zijn de onaantrekkelijke arbeiderswijken van rond 1900, met weinig groen en smalle straten.

- Andere probleemwijken zijn de eentonige steenmassa’s van vlak na de Tweede Wereldoorlog, met veel meer groen overigens en bredere straten.

 

 

 

 

Herstructurering is het nieuwe medicijn

Bouwen aan leefbaarheid

► De krachtwijken hebben een ingrijpende herstructurering nodig om toekomst te bieden. Herstructurering betekent dat de samenstelling van groepen mensen en van de bebouwing moet veranderen.

● Veel aandacht en geld lijken van de herstructurering een succes te maken, zoals in het Zwolse Holtenbroek.

● De voorzieningen in Holtenbroek zijn samengevoegd in één winkelcentrum; bovendien zijn belangrijke dienstverlenende activiteiten in de wijk gebracht (mbo-school, politiebureau).

 

 

Sociale aanpak

► Er zijn projecten opgezet om de leefbaarheid te vergroten.

Voorbeelden:

- de inzet van probleemjongeren om toezicht te houden

- bewoners houden zelf toezicht

- een gebiedsbeheerteam, met wijkwerkers die coördineren.

 

 

PPS, waarbij vaak woningbouw-corporaties zijn betrokken (semi-overheid)

Een samenwerkende overheid

► In veel projecten werken overheid en bedrijfsleven samen.

● Zoals woningbouwverenigingen samen met de gemeentelijke instanties, publiek-private samenwerking (PPS) (of publiek-private partnerschap PPP).

 

 

 

 

 

 

 

Meer eigen woningen lijkt een positief effect te hebben op de leefbaarheid

Werkt het?

► De enorme investeringen in de steden zijn natuurlijk zichtbaar. Maar is de inzet doelmatig genoeg? Dat is moeilijk meetbaar: wat zou er gebeurd zijn zonder al die inzet?

● Bewonersenquêtes en stadsmonitoren laten zien dat er veel vooruitgang is geboekt. De volgende voorbeelden geven dit aan.

- Door de verkoop van sociale huurwoningen worden meer mensen woningeigenaar. Het zelf bewonen van een eigen huis heeft een positieve invloed op sociale cohesie en leefbaarheid, evenals het plegen van goed onderhoud van woningen en openbare ruimte.

- Een negatief gevolg van wijkverbetering is het waterbedeffect. Daarom is het belangrijk om de vertrekkende kansarme groepen zo goed mogelijk over de stad te verspreiden. Clustering zou al snel een nieuwe probleembuurt opleveren.

 

Samenvatting Systeem Aarde

 

 

1 Ons eiland in de ruimte

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Hoe en waarom verandert het uiterlijk van het aardoppervlak als gevolg van het verschuiven van aardplaten?

 

 

1.1 Planeet aarde

 

 

Deelvragen

1          Hoe wordt de ouderdom van de aarde gemeten?

2          Hoe is de aardbol opgebouwd?

 

 

In de Melkweg zijn miljarden zonnestelsels, in het heelal zijn ontelbare sterrenstelsels.

De derde planeet

► De aarde met acht andere planeten draaien rond de zon en vormen ons zonnestelsel. De zon is slechts één van de miljarden sterren van dit Melkwegstelsel. De zon zorgt voor het licht en de warmte.

● Mercurius, Venus, de Aarde en Mars vormen de binnenplaneten. Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus zijn de buitenplaneten. In tegenstelling tot de eerste vier die uit steen bestaan, zijn dit gasplaneten.

 

 

 

geologische tijdschaal

 

relatieve tijdschaal

 

 

absolute ouderdomsbepaling

Tijdschalen

► De aarde wordt geschat op 4,6 miljard jaar oud. Om deze lange periode te overzien, beschrijven geologen die met een geologische tijdschaal. Die is verdeeld in tijdperken, perioden en tijdvakken.

● Vroeger had men een relatieve tijdschaal waarin de volgorde van de tijdperken bekend was, maar de ouderdom in jaren niet.

● Nu komt men door onderzoek van radioactief gesteente in de bodem tot een absolute ouderdomsbepaling, waarbij jaartallen aan de tijdschaal zijn gekoppeld.

 

 

kern / mantel / korst

 

De bolschillen worden van binnen naar buiten steeds lichter en gaan vrij abrupt in elkaar over.

 

Onder gebergten kan de dikte oplopen tot 70 km.

 

Moho-laag

Opbouw van de aarde

► De aarde is opgebouwd uit bolschillen: de kern, de mantel, de korst.

● De kern is de binnenste schil en bestaat uit een mengsel van nikkel en ijzer. Het binnenste deel van de kern is vast, de buitenkern vloeibaar.

● De mantel bestaat uit siliciumverbindingen met veel ijzer en magnesium. De binnenmantel bestaat uit vaste stof en de buitenmantel is taai-vloeibaar.

● De korst is de buitenste schil. Hij bestaat uit verbindingen van zuurstof met ijzer, calcium, magnesium, natrium en aluminium. De dikte van de aardkorst varieert van 7 tot 10 kilometer onder de oceanen en van 30 tot 40 kilometer onder de continenten.

¡ De grens tussen de korst en de mantel is de Moho-laag.

 

 

1.2 Drijvende continenten

 

 

Deelvragen

3   Wat is het principe van het actualisme?

4          Welke bewijzen zijn er voor het bewegen van de aardplaten?

 

 

 

 

 

aardbevingen

 

 

 

 

 

 

principe van actualisme

Catastrofe of niet?

► Tot halverwege de negentiende eeuw ging men ervan uit dat de continenten en de oceanen op vaste plaatsen op de aarde lagen.

● Vanaf de zeventiende eeuw ontstaat het vermoeden dat de continenten ooit aan elkaar hebben gezeten en door aardbevingen van elkaar waren gebroken.

● Een verklaring hiervoor had men niet, want men ging uit van de catastrofetheorie. Volgens deze theorie komen ingrijpende veranderingen van het aardoppervlak plotseling tot stand.

► Later begrijpt men dat de aarde veel langer bestaat en dat veranderingen geleidelijk zijn gegaan. De catastrofetheorie wordt vervangen door het principe van actualisme. Dit stelt dat geologische krachten en processen nu hetzelfde zijn als vroeger. ‘Het heden is de sleutel tot het verleden.’

 

 

Alfred Wegener

► Alfred Wegener vond in 1912 bewijzen dat de continenten aan elkaar vast zaten.

● Hij zag overeenkomsten tussen fossielen in uiteenlopende delen van de wereld.

● Hij vond sporen van gelijktijdige vergletsjering in Australië, Zuid-Afrika, India en Zuid-Amerika.

● Hij merkte ook op dat rotsen op verschillende continenten op elkaar aansloten.

► Volgens Wegener bestaan continenten uit licht gesteente en drijven zij op iets dat min of meer vloeibaar is. Hij bedacht dat alle continenten ooit samen één oercontinent vormden, dat hij Pangea noemde.

● Zijn theorie staat bekend als de theorie van de continentverschuiving of ‘continental drift’. De meeste geologen vonden de theorie bespottelijk, omdat niemand er bewijzen voor kon vinden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

paleomagnetisme

 

IJzer richt zich naar de magnetische noord- en zuidpool. In vloeibaar gesteente kunnen ijzerdeeltjes zich vrij bewegen. Als lava stolt, komen deze deeltjes vast te liggen.

Bewijzen

► In de jaren zestig van de twintigste eeuw werd door dieptemetingen in de oceanen vastgesteld dat de oceaanbodem niet vlak is, maar bestaat uit ravijnen, greppels en spleten. Dwars door alle oceanen loopt een bergketen die een totale lengte heeft van ongeveer 19.000 kilometer. Hier en daar steken de bergtoppen boven het water uit, bijvoorbeeld de Azoren. Door het midden van deze Atlantische bergketen loopt een kloof. De aardkorst onder de oceanen is vrij jong, maar wordt ouder als je van de Midden-Atlantische Rug naar het oosten of westen gaat. Conclusie: aan beide kanten van de rug werd nieuwe oceaankorst gevormd. Deze werd vervolgens weer opzij gedrukt om plaats te maken voor nieuwe korst.

● Het bewijs vindt men in het paleomagnetisme, het aardmagnetisme uit het verre verleden. In de loop van de geologische geschiedenis verandert het aardmagnetisch veld. De enige verklaring kan zijn dat de continenten van positie zijn veranderd ten opzichte van de polen.

● De oceanische korst groeit vanuit het midden aan en de oceaan wordt naar twee kanten toe steeds breder. In het midden is de bodem jong en naarmate je verder van de rug komt, wordt deze ouder.

■ In de jaren tachtig lieten satellietmetingen zien dat continenten zich echt verplaatsen.

► Nu verklaren we de verschuiving zo: de oceaanbodem beweegt horizontaal en neemt daarbij de continenten mee.

 

 

1.3 Bewegingen van platen

 

 

Deelvragen

5   Waarom bewegen de platen?

6          Welke drie bewegingen maken de platen?

 

 

platen

asthenosfeer

 

Bij het uiteenvallen van radioactieve stoffen in de aarde komt veel energie in de vorm van hitte vrij.

 

convectiestromen

Asthenosfeer en convectiestromingen

► De lithosfeer bestaat uit zes grote en een stuk of tien kleinere platen. Deze drijven op de asthenosfeer: het deel van de buitenmantel dat taai-vloeibaar is.

● De asthenosfeer beweegt door de inwendige warmte van de aarde. Het hete materiaal komt omhoog, botst tegen de lithosfeer, stroomt horizontaal weg en zakt als het is afgekoeld weer naar beneden. Deze kringlopen heten convectiestromen.

● Door middel van satellietwaarnemingen weten we dat de platen hooguit enkele decimeters per jaar bewegen.

 

 

 

 

Soorten bewegingen

► De platen kunnen op drie manieren bewegen ten opzichte van elkaar: van elkaar af, naar elkaar toe en langs elkaar heen.

 

 

 

divergentie

mid-oceanische ruggen

 

IJsland is een goed voorbeeld van divergentie.

Divergentie

► Divergentie wil zeggen dat de platen van elkaar af bewegen. Dat gebeurt in de oceaan. Op de bodem van de oceaan komt nieuw materiaal naar boven en vormt mid-oceanische ruggen. In deze gebieden ontstaan ondiepe aardbevingen en rustig vulkanisme.

● Een andere vorm van divergentie is als platen scheuren. Langs de breuken kan magma naar boven komen en kunnen vulkanen ontstaan.

 

 

 

 

subductiezone

diepzeetrog

 

Sedimenten en magma vormen een gasrijk magma. Daardoor is dit soort vulkanisme explosiever dan dat bij de mid-oceanische ruggen.

 

schilden

plooiingsgebergten

Convergentie

► Bij convergentie bewegen twee platen naar elkaar toe. Dat kan op drie manieren:

● Ten eerste kan een oceanische plaat tegen een continentale plaat botsen. De oceanische plaat duikt onder de continentale en zinkt in de mantel. De plek waar dit gebeurt, heet subductiezone en is te herkennen aan de diepzeetrog. Daarnaast zie je altijd een gebergte en heftige vulkanen.

■ Ook komen er door de grote spanningen zware aardbevingen voor.

● Ten tweede kunnen twee oceanische platen botsen. De oudste, zwaardere plaat duikt dan onder de jongere plaat en er ontstaat een vulkanische eilandenboog.

● Ten derde kunnen twee stukken continentale korst botsen. Op deze platen liggen uitgestrekte stabiele delen, die we schilden noemen. Daartussen ontstaan door een botsing plooiingsgebergten. Er zijn vaak aardbevingen.

 

 

transforme beweging

breuk

horst

slenk

breukgebergten

Transforme beweging

► Bij een transforme beweging schuiven platen langs elkaar.

● Bij een breuk zijn door spanningen in de aardkorst gesteenten langs breukvlakken gebroken. Naast horizontale verschuiving kan ook opschuiving en afschuiving plaatsvinden. Dat leidt tot horsten (hoge zones) en slenken (laag). De gebergten die hier ontstaan, worden breukgebergten genoemd.

 

 

1.4 De aarde brandt en beeft

 

 

Deelvragen

7   Welk verband is er tussen de bewegingen van de platen en vulkanisme,   aardbevingen en gebergtevorming?

8   Welke verschijnselen hangen samen met vulkanisme?

9          Wat zijn de kenmerken van een aardbeving?

 

eruptie

magma

haard

lava

hot spot

Hoe dieper de haard ligt en hoe groter de druk is, des te heftiger de uitbarsting kan zijn.

Onder IJsland ligt ook een hotspot.

 

Vulkanisme

► Een eruptie is een vulkaanuitbarsting. Daarbij komt magma naar buiten. Het herkomstgebied van het gesmolten gesteente heet de haard. Zodra magma aan het aardoppervlak komt, heet het lava.

● Het meeste vulkanisme komt voor bij de randen van de platen. Een uitzondering is de hot spot. Hier komen hete pluimen (meestal basaltisch) materiaal uit het onderste deel van de mantel naar boven. Uiteindelijk smelt het materiaal dwars door de lithosfeer heen. De top van de gesmolten pluim is de hot spot, ze liggen vast in de mantel en bewegen niet met de platen mee. Op het aardoppervlak ontstaat een rij vulkanen.

 

 

 

 

 

schildvulkanen

 

effusieve uitbarsting

 

spleeterupties

 

samengestelde vulkanen

stratovulkanen

explosieve uitbarstingen

 

 

caldeiras

Soorten vulkanen

► De vulkanen onderscheiden we op basis van de vloeibaarheid van het magma.

● Bij schildvulkanen kent de lava een grote vloeibaarheid. Het stroomt ver weg en de vulkaan krijgt een brede basis en zeer flauwe hellingen. Dat heet een effusieve uitbarsting.

● Ook de spleeterupties zijn een voorbeeld van een effusieve eruptie. Het lava komt uit kilometers lange scheuren naar buiten.

● Samengestelde of stratovulkanen hebben vaak explosieve uitbarstingen. Hun lava is taai-vloeibaar. Zij hebben daardoor kegels met een kleine doorsnede en steile wanden.

● Caldeiras ontstaan als het dak van de magmakamer door een grote explosie instort. In de diepte die ontstaat, vormt zich vaak een kratermeer.

 

 

hypocentrum

epicentrum

Aardbevingen

► De plaats waar de aardbeving ontstaat, heet hypocentrum. Het epicentrum is de plaats van aardbeving aan het aardoppervlak.

● De logaritmische schaal van de Amerikaanse seismoloog Richter is gebaseerd op de hoeveelheid energie die bij een aardbeving vrijkomt. Een voorbeeld van een grote aardbeving met veel slachtoffers was die in Pakistan in 2005.

● Het merendeel van de aardbevingen vindt plaats aan de randen van de platen. Ongeveer de helft komt voor bij botsende platen. Ook langs kleine breukvlakken zijn bevingen mogelijk (voorbeeld: Limburg in 1992).

 

 

Tsunami’s

► Tsunami’s zijn schokgolven die ontstaan door aardbevingen in oceanen.

 

 

Samenvatting Systeem Aarde

 

 

2 Afbraak en opbouw van het landschap

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Op welke wijze bepalen exogene krachten het uiterlijk van het aardoppervlak?

 

 

2.1 Systeem aarde

 

 

Deelvragen

1   Welke groepen gesteenten zijn er en op welke manier ontstaan deze?

2   Hoe werken de hydrologische kringloop en de koolstofkringloop?

 

 

De grote motor achter alles is de energie van de zon.

Systeem aarde

► De aarde is opgebouwd uit vier aparte ‘sferen’: de atmosfeer (de lucht), de lithosfeer (het vaste gesteente), de hydrosfeer (het water) en de biosfeer (het leven). Tussen deze sferen bestaat een wisselwerking.

 

 

 

 

gesteenten

gesteentekringloop

 

stollingsgesteenten, vb: graniet en basalt

sedimentgesteenten, vb: kalk- en zandsteen

metamorfe gesteenten, vb: marmer, gneiss en leisteen

 

hydrologische kringloop

 

evaporatie

transpiratie

evapotranspiratie

 

koolstofkringloop

Kringlopen

► Er zijn drie belangrijke kringlopen.

► Alle vaste stoffen die in de aardkorst en het bovenste gedeelte van de aardmantel voorkomen, noemen we gesteenten. Ze maken deel uit van een cyclus waarin ze telkens worden afgebroken en omgevormd. Dit heet de gesteentekringloop. Er zijn drie soorten gesteente, die elk in een van de andere kunnen overgaan. Dit zijn:

● stollingsgesteenten (afgekoeld magma)

● sedimentgesteenten (afzettingen)

● metamorfe gesteenten (verandering door druk en/of verhoogde temperatuur).

► Water maakt deel uit van de hydrologische kringloop: een nooit eindigende cyclus van neerslag, verdamping, condensatie en transport van water.

● De neerslag infiltreert in de grond, of verdampt, of stroomt af. Verdamping vanaf open water heet evaporatie, verdamping vanuit de huidmondjes van planten noem je transpiratie. Samengevoegd: de evapotranspiratie.

► De koolstofkringloop is de laatste jaren veel in het nieuws vanwege de opwarming van de aarde. Koolstof kan, net als water, in vaste, vloeibare en gasvormige toestand voorkomen.

 

 

2.2 Exogene processen aan het aardoppervlak

 

 

Deelvraag

3          Door welke processen wordt het aardoppervlak afgevlakt?

 

 

verwering

 

 

mechanische verwering

 

chemische verwering

kalksteen

 

organogene verwering

Verwering

► Verwering is het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van het weer en planten. We onderscheiden drie soorten verwering.

● Bij mechanische verwering (fysische verwering) valt het gesteente uiteen, maar blijft de scheikundige samenstelling intact.

● Er is sprake van chemische verwering als de scheikundige samenstelling verandert, bijvoorbeeld het oplossen van kalksteen door zuur grond- of regenwater.

● Organogene verwering (biologische verwering) is het gevolg van de werking van planten en dieren.

► Het type verwering en de mate waarin verwering optreedt, zijn afhankelijk van het klimaat.

● Ook een bepalende factor is de hardheid van het gesteente.

● Ten slotte speelt de factor tijd een rol.

 

 

 

massabeweging

 

 

 

 

 

 

aardverschuivingen

 

puinhelling

Zwaartekracht

► Wanneer op hellingen verweringsmateriaal ontstaat, kan dit door de zwaartekracht naar beneden glijden. Deze zogenaamde massabeweging wordt beïnvloed door drie factoren:

● de aard van het materiaal

● de steilheid van de helling

● de mate waarin het verweringsmateriaal verzadigd is met water.

► Meestal maken geologen een indeling van massabeweging op basis van de snelheid waarmee verweringsmateriaal zich verplaatst. Aardverschuivingen ontstaan door een trilling van de aarde, en vallen qua snelheid in de middenmoot. Het resultaat is een puinhelling. Die bestaat uit los verweringsmateriaal. Deze helling is vaak onstabiel door de grote hellingshoek.

 

 

 

erosie

 

sedimentatie

Erosie en sedimentatie

► De uitschurende werking van met puin beladen water, ijs en wind op het verweringsmateriaal noemen we erosie. Water, ijs en wind kunnen ook het landschap juist opbouwen met verweringsmateriaal dat ze meenemen. Dat heet sedimentatie.

 

 

2.3 Water, ijs en wind

 

 

Deelvraag

4          Wat is de invloed van erosie, massabewegingen en sedimentatie op de             vorming van het aardoppervlak?

 

 

stroomgebied

waterscheiding

 

transport

Het proces wordt bepaald door de stroomsnelheid.

puinwaaiers

 

Zwaarder materiaal rolt over de bodem, lichter wordt in suspensie meegenomen.

meanderen

Deltakust, genoemd naar de Griekse letter D.

Afbraak en opbouw door rivieren

► Het gebied dat boven- en ondergronds afwatert op een rivier noem je het stroomgebied. De grens tussen stroomgebieden heet waterscheiding.

► Rivieren bestaan uit drie zones:

- de bovenloop, waarin erosie plaatsvindt

- de middenloop, waarin transport de overhand heeft

- de benedenloop, waarin het materiaal vooral sedimenteert.

● Als de rivier uit de nauwe bergvalleien in de bredere dalen komt, vindt meestal een afzetting van het erosiemateriaal plaats: de puinwaaiers.

● In de vlakke benedenloop daalt de stroomsnelheid. Meegevoerd materiaal sedimenteert. De rivier gaat meanderen omdat buitenbochten uitslijten en het slib wordt afgezet in de binnenbochten.

● Bij zee wordt het resterende slib afgezet. Bij een deltakust verdeelt het water zich over meerdere rivierarmen en vindt sedimentatie plaats in uiteenwaaierend gebied.

 

 

gletsjer

 

morenemateriaal

glacialen

landijs

interglacialen

We leven nu in een interglaciaal.

 

Afbraak en opbouw door ijs

► Een gletsjer is een ijsmassa die op land is gevormd en onder invloed van de zwaartekracht in beweging is. Er zijn twee soorten gletsjers, namelijk alpiene of dalgletsjers en landijs.

● Morenemateriaal is het verweringsmateriaal dat wordt meegevoerd op, in en onder het ijs.

► De periode van het Kwartair kent een afwisseling van glacialen waarin de gletsjers en het landijs groeien en interglacialen, waarin deze juist afnemen.

 

 

 

klifkusten

aanslibbingskusten

De zee geeft en de zee neemt

► Erosie en afbraak door de golven van de zee vindt vooral plaats bij klifkusten. Opbouw door de zee komt voor bij aanslibbingskusten. Het meegebrachte materiaal vormt daar een zandstrand.

 

 

 

deflatie

 

 

duinen

Afbraak en opbouw door de wind

► De uitschurende werking van de wind heet deflatie. Hoe groter de windkracht, hoe groter de afbrekende kracht. Het zwaardere materiaal wordt over het oppervlak geblazen. Het lichtste materiaal wordt op grote hoogte vervoerd. Bij sedimentatie door de wind kunnen duinen ontstaan.

 

 

Samenvatting Systeem Aarde

 

 

2 Afbraak en opbouw van het landschap

 

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Op welke wijze bepalen exogene krachten het uiterlijk van het aardoppervlak?

 

 

2.1 Systeem aarde

 

 

Deelvragen

1   Welke groepen gesteenten zijn er en op welke manier ontstaan deze?

2   Hoe werken de hydrologische kringloop en de koolstofkringloop?

 

 

De grote motor achter alles is de energie van de zon.

Systeem aarde

► De aarde is opgebouwd uit vier aparte ‘sferen’: de atmosfeer (de lucht), de lithosfeer (het vaste gesteente), de hydrosfeer (het water) en de biosfeer (het leven). Tussen deze sferen bestaat een wisselwerking.

 

 

 

 

gesteenten

gesteentekringloop

 

stollingsgesteenten, vb: graniet en basalt

sedimentgesteenten, vb: kalk- en zandsteen

metamorfe gesteenten, vb: marmer, gneiss en leisteen

 

hydrologische kringloop

 

evaporatie

transpiratie

evapotranspiratie

 

koolstofkringloop

Kringlopen

► Er zijn drie belangrijke kringlopen.

► Alle vaste stoffen die in de aardkorst en het bovenste gedeelte van de aardmantel voorkomen, noemen we gesteenten. Ze maken deel uit van een cyclus waarin ze telkens worden afgebroken en omgevormd. Dit heet de gesteentekringloop. Er zijn drie soorten gesteente, die elk in een van de andere kunnen overgaan. Dit zijn:

● stollingsgesteenten (afgekoeld magma)

● sedimentgesteenten (afzettingen)

● metamorfe gesteenten (verandering door druk en/of verhoogde temperatuur).

► Water maakt deel uit van de hydrologische kringloop: een nooit eindigende cyclus van neerslag, verdamping, condensatie en transport van water.

● De neerslag infiltreert in de grond, of verdampt, of stroomt af. Verdamping vanaf open water heet evaporatie, verdamping vanuit de huidmondjes van planten noem je transpiratie. Samengevoegd: de evapotranspiratie.

► De koolstofkringloop is de laatste jaren veel in het nieuws vanwege de opwarming van de aarde. Koolstof kan, net als water, in vaste, vloeibare en gasvormige toestand voorkomen.

 

 

2.2 Exogene processen aan het aardoppervlak

 

 

Deelvraag

3          Door welke processen wordt het aardoppervlak afgevlakt?

 

 

verwering

 

 

mechanische verwering

 

chemische verwering

kalksteen

 

organogene verwering

Verwering

► Verwering is het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van het weer en planten. We onderscheiden drie soorten verwering.

● Bij mechanische verwering (fysische verwering) valt het gesteente uiteen, maar blijft de scheikundige samenstelling intact.

● Er is sprake van chemische verwering als de scheikundige samenstelling verandert, bijvoorbeeld het oplossen van kalksteen door zuur grond- of regenwater.

● Organogene verwering (biologische verwering) is het gevolg van de werking van planten en dieren.

► Het type verwering en de mate waarin verwering optreedt, zijn afhankelijk van het klimaat.

● Ook een bepalende factor is de hardheid van het gesteente.

● Ten slotte speelt de factor tijd een rol.

 

 

 

massabeweging

 

 

 

 

 

 

aardverschuivingen

 

puinhelling

Zwaartekracht

► Wanneer op hellingen verweringsmateriaal ontstaat, kan dit door de zwaartekracht naar beneden glijden. Deze zogenaamde massabeweging wordt beïnvloed door drie factoren:

● de aard van het materiaal

● de steilheid van de helling

● de mate waarin het verweringsmateriaal verzadigd is met water.

► Meestal maken geologen een indeling van massabeweging op basis van de snelheid waarmee verweringsmateriaal zich verplaatst. Aardverschuivingen ontstaan door een trilling van de aarde, en vallen qua snelheid in de middenmoot. Het resultaat is een puinhelling. Die bestaat uit los verweringsmateriaal. Deze helling is vaak onstabiel door de grote hellingshoek.

 

 

 

erosie

 

sedimentatie

Erosie en sedimentatie

► De uitschurende werking van met puin beladen water, ijs en wind op het verweringsmateriaal noemen we erosie. Water, ijs en wind kunnen ook het landschap juist opbouwen met verweringsmateriaal dat ze meenemen. Dat heet sedimentatie.

 

 

2.3 Water, ijs en wind

 

 

Deelvraag

4          Wat is de invloed van erosie, massabewegingen en sedimentatie op de             vorming van het aardoppervlak?

 

 

stroomgebied

waterscheiding

 

transport

Het proces wordt bepaald door de stroomsnelheid.

puinwaaiers

 

Zwaarder materiaal rolt over de bodem, lichter wordt in suspensie meegenomen.

meanderen

Deltakust, genoemd naar de Griekse letter D.

Afbraak en opbouw door rivieren

► Het gebied dat boven- en ondergronds afwatert op een rivier noem je het stroomgebied. De grens tussen stroomgebieden heet waterscheiding.

► Rivieren bestaan uit drie zones:

- de bovenloop, waarin erosie plaatsvindt

- de middenloop, waarin transport de overhand heeft

- de benedenloop, waarin het materiaal vooral sedimenteert.

● Als de rivier uit de nauwe bergvalleien in de bredere dalen komt, vindt meestal een afzetting van het erosiemateriaal plaats: de puinwaaiers.

● In de vlakke benedenloop daalt de stroomsnelheid. Meegevoerd materiaal sedimenteert. De rivier gaat meanderen omdat buitenbochten uitslijten en het slib wordt afgezet in de binnenbochten.

● Bij zee wordt het resterende slib afgezet. Bij een deltakust verdeelt het water zich over meerdere rivierarmen en vindt sedimentatie plaats in uiteenwaaierend gebied.

 

 

gletsjer

 

morenemateriaal

glacialen

landijs

interglacialen

We leven nu in een interglaciaal.

 

Afbraak en opbouw door ijs

► Een gletsjer is een ijsmassa die op land is gevormd en onder invloed van de zwaartekracht in beweging is. Er zijn twee soorten gletsjers, namelijk alpiene of dalgletsjers en landijs.

● Morenemateriaal is het verweringsmateriaal dat wordt meegevoerd op, in en onder het ijs.

► De periode van het Kwartair kent een afwisseling van glacialen waarin de gletsjers en het landijs groeien en interglacialen, waarin deze juist afnemen.

 

 

 

klifkusten

aanslibbingskusten

De zee geeft en de zee neemt

► Erosie en afbraak door de golven van de zee vindt vooral plaats bij klifkusten. Opbouw door de zee komt voor bij aanslibbingskusten. Het meegebrachte materiaal vormt daar een zandstrand.

► Erosie en afbraak door de golven van de zee vindt vooral plaats bij klifkusten. Opbouw door de zee komt voor bij aanslibbingskusten. Het meegebrachte materiaal vormt daar een zandstrand.

 

 

 

deflatie

 

 

duinen

Afbraak en opbouw door de wind

► De uitschurende werking van de wind heet deflatie. Hoe groter de windkracht, hoe groter de afbrekende kracht. Het zwaardere materiaal wordt over het oppervlak geblazen. Het lichtste materiaal wordt op grote hoogte vervoerd. Bij sedimentatie door de wind kunnen duinen ontstaan.

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.