Systeem Aarde Hoofdstuk 2

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 471 woorden
  • 13 april 2009
  • 49 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
49 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
2.1

Gesteenten = alle vaste stoffen in de aardkorst + bovenste laag van de aardmantel
Gesteentekringloop
• vulkanische uitbarsting
• stof + as in de atmosfeer
• afzetten van sedimenten
• afdekking door andere lagen
• sedimentengesteente
• op grote diepte verandert vast gesteente in magma
• magma naar aardoppervlak

3 soorten gesteenten
• stollingsgesteenten – gevormd door afkoeling van magma
• sedimentgesteenten – door neerslaan van materiaal dat wordt aangevoerd door lucht, ijs of water.
• metamorfe gesteenten – doordat andere 2 gesteenten onder invloed een metamorfose ondergaan.

Elke soort kan worden gevormd uit de andere 2 gesteentesoorten.

Verwering = Het uiteenvallen van hard gesteente onder invloed van het weer en planten.
Mechanische verwering = Het gesteente valt uiteen zonder dat de scheikundige samenstelling van het gesteente verandert.
Chemische verwering = Scheikundige samenstelling verandert bij verwering wel.
Organogene verwering = Verwering als het gevolg van de werking van planten en dieren.

Afbraak van landschap door
• Verwering
• Erosie
• Massabewegingen

Massabeweging = Verweringmateriaal dat onder invloed van de zwaartekracht van hellingen glijdt.

3 factoren beïnvloeden massabewegingen
• Aard van het materiaal
• Steilheid van de helling
• Mate waarin het materiaal is verzadigd met water.

Voorbeelden Massabewegingen
• Lawines
• Modderstromen
• Stukken steen die naar beneden vallen
• Aardverschuiving

Puinhelling = Helling opgebouwd uit het puin dat naar beneden is geschoven.

Kringloop van het water
• Neerslag valt
• Water infiltreert, verdampt of stroomt af
• Water komt in de wolken door evaporatie (verdamping van open water) of transpiratie (verdamping uit de huidmondjes van platen)

2.2

Verweringsmateriaal wordt getransporteerd door
• Rivieren
• Gletsjers
• Zeeën
• Wind

Erosie = uitschurende werking van met puin beladen water, ijs en wind.
Sedimentatie = Landschap wordt weer opgebouwd door de materialen die meegenomen worden door water, ijs of wind.

Stroomgebied = het gebied dat boven- en ondergronds afwatert op een rivier

3 zones van rivieren
• De bovenloop (erosie)
• Middenloop (transport)
• Benedenloop (sedimentatie)

Insnijding in het landschap is afhankelijk van
• Stroomsnelheid
• Hardheid gesteente
• Hoeveelheid puin

Puinwaaier = sedimentatiepakket dat zich opbouwt wanneer een rivier in een lager gebied terecht komt.
Meanderen = rivier met bochten. Het water stroomt sneller in de buitenbochten doordat de zwaardere deeltjes eerder sedimenteren.
Deltakust = Kust die ontstaat wanneer aan de monding van een rivier meer materiaal wordt afgezet dan de zee afvoert.

Gletsjers ontstaan doordat er in de winter meer sneeuw valt dan dat er in de zomer smelt.
Gletsjer = ijsmassa die op land is gevormd en onder invloed van de zwaartekracht in beweging is.

2 soorten gletsjers
• Dalgletsjer. Lengte kan variëren van minder dan 1 tot tientallen kilometers.
• Grote gletsjers. Worden gevormd door de uitlopers van het landijs aan de randen van een ijskap. Uitgestrekte gebieden (groenland en Antarctica)

Morenemateriaal = verweringsmateriaal dat op, in en onder het ijs wordt meegevoerd.
Glacialen = het landijs rukt op en de gletsjers groeien
Interglacialen = Het ijs trekt zich terug.

Klifkusten = kust met steile wanden die door golven zijn gevormd. Ook een vorm van erosie.
Aanslibbingkusten = Kust waarbij er meer sedimentatie plaatsvindt dan afbraak.

Deflatie = uitschurende werking van de wind.
Snelheid van de wind is van groot belang.
Duinen kunnen ontstaan door sedimentatie van de wind.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.