Samenvatting H2 - Landschap

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 1417 woorden
  • 3 februari 2019
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 8
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 2
Verweren= Het uit elkaar vallen van gesteente

Je hebt 2 soorten verwering:
– Mechanische verwering
Het gesteente in kleinere stukjes uit elkaar zonder dat de samenstelling van het gesteente veranderd. Dat kan op de volgende 3 manieren gebeuren;
1. In stenen zitten scheuren en spleten. Wanneer het regent komt er water in de scheuren en spleten. Als 's nachts de temperatuur dan onder het vriespunt daalt zet het water uit en word de scheur/ spleet steeds een beetje groter.
2. De steen kan verbrokkelen door dat het overdag erg warm is en 's nachts afkoelt tot onder het vriespunt en dan gaat een steen krimpen en uitzetten → uit eindelijk zal de steen in stukken breken
3. Ook groeien er soms plantenwortels tussen de spleten, zodra de wortel dikker wordt kan de steen later breken. (ook wel 'Biologische verwering' genoemd)

– Chemische verwering
Bij chemische verwering veranderd de samenstelling van de steen wel. Dit gebeurd wanneer gesteente reageert op zuurstof en vocht. 
– Grotten ontstaan ook door chemische verwering. Via scheuren en spleten in het gesteente gaat water door kalksteen naar beneden. (Het water is zuur geworden door platenwortels) Het zure water lost het kalksteen op waarbij grotten ontstaan.

Paragraaf 3
Nadat de bergtop langzaam uit elkaar valt door verwering rolt het verweerde materiaal via de helling naar beneden. Het naar beneden bewegen van het verweerde materiaal noem je 'massabewegingen'. 

Wanneer een steen bovenaan de berg tegenkomt is die heel hoekig en erg scherp terwijl als je in een rivier een steen tegenkomt is die meestal rond. 

– Dat komt door 'Erosie'. Het verweerde materiaal komt onder aan de helling in rivieren terecht. Door het snel stromende water van de rivieren in de bergen schuren de stenen tegen elkaar aan hier door breken ze in stukken en worden ze langzaam steeds ronder. Hierdoor ontstaat 'Grind'. Dat Grind schuurt over de bodem en zo wordt de rivier ook steeds dieper. De rivier maakt dan een diep dal in de bergen → die hebben de meestal de vorm van een V.

– Ook kan het komen door 'gletsjers'. Gletsjers zijn grote pakketten ijs van soms wel honderden meters dik. Ze ontstaan in bergen waar het houd genoeg is. Wanneer elk jaar een nieuwe laag sneeuw valt en deze sneeuw niet wegsmelt hoopt de sneeuw zich op. Door de druk van de nieuwe sneeuwlaag wordt de onderste laag sneeuw ijs. Door het gewicht van als dat ijs zal de gletsjer langzaam naar beneden stromen. Het ijs schuurt dan langs het gesteente en er ontstaan gladde vormen → een gletsjer-dal (heeft meestal de vorm van een U).

– Ook wind kan erosie veroorzaken in combinatie met zand. Wanneer het heel erg hard waait schuurt het zand.

 Het verweerde materiaal kan heel klein worden → eerst word het grind, daarna zand en dan klei (klei korrels kun je niet met het blote oog zien).

Paragraaf 4
 Een rivier begint in de bergen (hooggebergte)  en eindigt in de zee. 
– In het hooggebergte → bovenloop
– Bij heuvelland/middelhebergte → middenloop – Bij het laagland → 'laagvlakte' (vlakgebied met een hoogteligging van onder de 500 meter) → benedenloop.

Laagland → 0-200 meter
Heuvelland → 200-500 meter
Middelgebergte →500-1500meter
Hooggebergte → Hoger dan 1500 meter
Het rivierwater komt tot stilstand in de laagvlakte. Het materiaal wordt daardoor neergelegd → Sedimentatie (is het proces waarbij korrels blijven liggen). 

Ook bij de monding van de rivier komt het water
tot stilstand. Hier sedimenteert zand en klei en 
dan onstaat een 'Delta' (Nieuw land in de zee).

Delta herken je door:
– Een stuk land dat in zee uitsteekt.
– De rivier vertakt in meerdere geulen.
– Het heeft de vorm van een driehoek.

Een deel van al het zand en klei dat door de rivier wordt aangevoerd wordt door stromend zeewater meegenomen. Op de plaatsen voor de kust waar de stroming wordt afgeremd vallen de zandkorrels naar beneden → zo ontstaan 'zandbanken' (Ondiepe plaats in zee). 

Vanaf 'zandbanken' in zee wordt door 'golven' zand naar het 'strand' meegenomen. Na elke golf blijft een beetje zand liggen→ zo ontstaat een strand. 

De 'wind' neemt het zand mee totdat het een 'obstakel' tegenkomt. Dan vormt het een heuveltje → er ontstaat na een tijdje een 'duin'.

Schelpen worden → Kalksteen
Klei wordt → Schalie
Zand wordt → Zandsteen
Door de druk van de bovenliggende lagen wordt het sediment samengeperst en ontstaat 'sedimentgesteent'.

Paragraaf 5
Bergtoppen brokkelen af door verwering en erosie. Zo slijt een berg dus steeds meer tot een vlakte maar dat duurt wel honderden tot miljoenen jaren. 
– De Alpen zijn een voorbeeld van hooggebergte die door hun hoge scherpe toppen en diepe dalen aan geeft dat de slijtage bezig is en dat het dus nog miljoenen jaren zal duren. De Alpen zijn een 'Jong gebergte'.
– De Ardennen (België) zijn een voorbeeld van hooggebergte waar het grootste deel van is weggesleten. Dat zie je aan de hoogte en aan de bergtoppen → de hoogte komt niet boven de 700 meter en er zijn amper nog scherpe en hoge toppen. De Ardennen noemen we een 'oud gebergte'.

Hoe ontstaan gebergten? Bijv. De Alpen
→ Tussen Italië en de rest van Europa ligt een zee. In
deze zee komen rivieren uit die zand en klei neerleggen, 
langzaam ontstaat sedimentgesteente op de bodem van de
zee. Afrika en Italië bewegen noordwaarts. Het 
sedimentgesteente wordt samengeperst en omhoog 
geduwd.

→ je kunt zien dat sedimentgesteente in verdrukking is 
gekomen wanneer het gesteente niet meer horizontaal 
gelaagd is maar geplooid.

Kenmerken Jong gebergte:
– Scherpe bergtoppen
– Grote hoogte verschillen
– Steile hellingen
Kenmerken Oud gebergte:
– Afgeronde bergtoppen
– Weinig hoogte verschillen
– Flauwe hellingen
In gebergten komen ook stollingsgesteenten voor zoals graniet. Dat ontstaat door vloeibaar materiaal (Magma) onder de grond stolt.

Paragraaf 8
Via Nederland stromen grote rivieren naar zee Dat komt doordat Nederland laag ligt (een rivier stroomt altijd van hoog naar laag). Nederland zakt langzaam maar door dat de rivieren  grind, zand en klei meenemen blijft Nederland voor het grootste gedeelte toch boven de zeespiegel.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Kenmerken Jong gebergte:
– Scherpe bergtoppen
– Grote hoogte verschillen
– Steile hellingen
Kenmerken Oud gebergte:
– Afgeronde bergtoppen
– Weinig hoogte verschillen
– Flauwe hellingen
In gebergten komen ook stollingsgesteenten voor zoals graniet. Dat ontstaat door vloeibaar materiaal (Magma) onder de grond stolt.

Paragraaf 8
Via Nederland stromen grote rivieren naar zee Dat komt doordat Nederland laag ligt (een rivier stroomt altijd van hoog naar laag). Nederland zakt langzaam maar door dat de rivieren  grind, zand en klei meenemen blijft Nederland voor het grootste gedeelte toch boven de zeespiegel.

Het Nederlandse landschap is in vergelijking met Europa erg jong. 

 – Stuwwallenlandschap
Door de vele stroomgebieden (de gebieden die afwateren op een rivier en haar zijrivieren) van de Rijn en de Maas zijn er overal lagen zand en grind. In het Oosten van Nederland hebben we stuwwallen (Heuvels die ontstaan door de werking van ijstongen op het land). 
De enorme hoeveelheden smeltwater dat ontstond toen het warmer werd (na de ijstijd) hebben grote delen van de stuwwallen weggespoeld. Hier door ontstaan smeltwaterdalen.

 Het westen van Nederland heeft altijd lager gelegen. Sinds de laatste ijstijd (10 000 jaar geleden) is de zeespiegel met meters gestegen. Daardoor zijn veel grondsoorten ontstaan. Er zijn stranden en duinen gevormd door de zee en achter de duinen ontstond een waddengebied (daar werd klei afgezet) waar het water met vloed instroomt en met eb er weer uitstroomt. Hierdoor stond het zeewater vaak stil en dwarrelden klei-deeltjes naar beneden en zo werden dikke lagen zeeklei gevormd. Op het moment dat het water wegtrekt veranderden de waddenzeeën in moerassen. In die moerassen hoopten zich onder water dode platen resten op en doordat ze geen zuurstof kregen konden de platen resten niet verteren en ontstond de grondsoort veen (Grondsoort die ontstaat van ophoping van dode platenresten). 

Paragraaf 9
Het landschap in laag Nederland heeft een veel regelmatiger verkaveling (De verdeling van de grond in aparte akkers en weilanden) dan in hoog Nederland, dat komt door ontginning. In laag Nederland woonden de eerste bewoners op terpen ( door mensen opgeworpen heuvels ter bescherming tegen overstroming) .

Rond 1100 na chr. begon met dit gebied met behulp van dijken te beschermen. Alleen aan de buitendijkse kant (gebied buiten de dijk die niet beschermd wordt tegen water) van de dijk ging de sedimentatie door. Door aanleg van dijken zijn zeepolders (een gebied omringd door dijken waarbinnen het waterpeil geregeld wordt) ontstaan waarin de waterstand tegenwoordig geregeld wordt met gemalen (elektrische pompen waarmee polders worden doorgepompt).

Je hebt 2 soorten polders:
– Zeepolders
– Droogmakerijen (zorgt voor het droog maken van meren)

Het landschap in het hoog Nederland is veel afwisselender (veen/heide) dan in laag Nederland. Door de hoge ligging was het veel veiliger maar door het zand was de grond niet erg vruchtbaar. Dat losten ze op met mest (uitwerpselen van dieren die gebruikt worden om akkers vruchtbaar te maken) en later met kunstmest (mest uit de fabriek).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.