Politiek en ruimte

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1185 woorden
  • 9 november 2006
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
25 keer beoordeeld

Aardrijkskunde politiek en ruimte H1 Ruimtelijk gedrag en politiek (Theorie) 1 Het afbakenen van de gedragsruimte 1.1 Waaruit bestaat de gedragsruimte? Gedragsruimte -> Ruimte waar gebruik word gemaakt van dagelijkse activiteiten en hun leefsfeer te onderscheiden in Functionele en mentale -> Functionele: - Woon- werkverplaatsingen - Verplaatsingen voor het gebruik van commerciële diensten (bv. Winkels, pretpark) - Verplaatsingen voor het gebruik van niet-commerciële diensten (bv. Scholen, gemeentehuis, ziekenhuis) -> Mentale: - Binding van het gebied met de mensen staat centraal. - kan komen door: •Gemeenschappelijke gewoontes en tradities. •verbondenheid met het woongebied. - Kan sprake zijn van exclusiefteit. Dan is een gebied voor alleen hun eigen groep. 1.2 De woon-werkruimte Door stijging welvaart is het mogelijk om buiten je woonplaats te gaan werken. -> Tot ind. Revolutie (1880) weinig verhuizingen gebonden aan mentale gedragsruimte -> Vanaf 1880 -> Urbanisatie -> men verhuisd naar de steden om te weken -> Vanaf 1950 maar vooral in jaren ’60 suburbanisatie door ↑ wekvaart gaat men vlak buiten de steden wonen, ↑woon-werkverkeer door forensisme -> Overheid wilt niet dat het hele platteland volstroomt en maakt groeikern (1970) (Vlak bij de grote steden worden grote woonwijken gemaakt bijv. Zoetermeer, Almere, Lelystad) -> Nadeel suburbanisatie: Selectieve migratie -> Vanaf 1985 -> Overheid maakt stad aantrekkelijker door straatvernieuwing en de “Compacte stad”.
1.3 De gedragsruimte van commerciële diensten Wat bepaald de gedragsruimte van commerciële diensten? ->Het verzorgingsgebied van een dienstverlener. -> Drempelwaarde (min. Klanten voor geen failliet) -> Draagvlak (Omzet uitdrukken in klanten) -> Verzorgingsgebied (Gebied waar klanten vandaan komen) ->Spreidingspatroon van centrale plaatsen -> Centrale plaatsen (Gebieden rond nederzettingen) ->De reikwijdte van commerciële diensten ->Reikwijdte (=max. afstand die de klant wil afleggen voor een product) 1.4 De gedragsruimte van niet-commerciële diensten -> Bij niet-commercieel is winst maken niet het hoofddoel. -> Prijs beïnvloed door de overheid
Gemeentelijke herindeling -> verandering Reyongrens-> verandering gedragsruimte 2 De politiekruimtelijke organisatie 2.1 Op zoek naar de juiste politiek-ruimtelijke maat 1848-> Thorbecke formeert gedecentraliseerde eenheidsstaat (=provincies en gemeentes kregen hun eigen taken en bevoegdheden) 2.2 Nieuwe gemeentegrenzen nog maatje groter? Gemeentelijke herindeling -> Minder maar grotere gemeentes en ontwikkeling stadsprovincies 2.3 Motieven voor gemeentelijke herindeling Motieven die gebruikt worden: •Hoe meer mensen, hoe groter het ambtelijk apparaat en de bestuurskracht •Draagvlak van kostbare voorzieningen word groter (bijv. ziekenhuis, brandweer en politie) •Kostenbesparing is mogelijk bij samenvoeging (minder burgemeesters, wethouders enz.) •Steden krijgen extra en goedkope ruimte voor uitbreidingsplannen door inlijving kleine gemeenten •Grote steden hebben relatief veel mensen met een minimum inkomen en uitkering.
2.4 De stadsprovincie: een provincie met de juiste maat? Grote steden hebben deze problemen: ->Te weinig macht en mogelijkheden om bovengemeentelijke problemen aan te pakken ->Ze concurreren in het nieuwe EU met andere grote steden ->Het geldprobleem kan verkleind worden door behalve de lusten ook de lasten te delen met de gemeente in de regio 3 Wanneer is gemeentelijk herindeling een succes? 3.1 toename van de bestuurskracht Met “Heeft de nieuwe gemeente meer bestuurs- en daadkracht?” Kan je je afvragen of de gemeentelijke herindeling een succes is. 3.2 Samenvallen van de gemeentegrens en gedragsruimte ook met “Is een gemeentelijke herindeling meer succesvol als deze meer samenvalt met de primaire functionele gedragsruimte dan de inwoners?” Meestal: JA! “leidt de herindeling tot een kwaliteit verbetering van de diensten?” -> Beter fietspaden -> Nieuw stadion met optredens van popconcerten “Valt de gemeentegrens samen met de mentale gedragsruimte van mensen?” ->Dialecten ->Families wonen al generaties lang in bepaalde dorpen ->Hun emotionele gedragsruimte kan aangetast worden Clips Clip 1: • Functionele gedragsruimte kan je in kaart brengen (zie bron 2. voor voorbeeld) • Je kan het in kaart brengen d.m.v een enquête. Clip 2: • de gedragsruimte kan per mens verschillen •bv.voor het winkelen naar de stad gaan •Een familie woont al generaties lang in Almen. Dochter trek er toch op uit. Komt alleen nog terug in Almen om haar ouders op te zoeken. Clip 3: • Politiek beïnvloed in een bepaalde mate de bestemming en inrichting van ruimte • De benodigde spelregels om de belangentegenstellingen te kunnen beheersen, zijn

verankerd in de wet op de ruimtelijke ordening. • Streekplan -> Hier werkt de provincie de nationale beleidslijnen verder uit -> Gebeurt in een structuurplan (deze geeft in hoofdlijnen de ontwikkeling van de gemeente weer) -> Bestemmingsplan brengt het structuurplan beter in kaart. Clip 4: • Fase 1: De stad • Fase 2: De stad breid uit. Daardoor groeien aangrenzende gemeentes aan de stad vast. Dit heet een Agglomeratie • Fase 3: Suburbaniseren de stadbewoners. Hierbij behoort de kernstad tot de
gedragsruimte voor de kleinere plaatsen. Dit is dan een stadsgewest. • Fase 4: Als verschillende steden en stadsgewesten een functioneel geheel gaan
vormen spreek je over een Stedelijke zone. Clip 5: • Steden breiden zich steeds verder uit. • Er is vaker spraken van een stedelijke zone. Clip 6: • Arnhem en Nijmegen willen beide uitbreiden. • Maar er is tussen het gebied Rijn-Waal alleen nog ruimte voor woon en werken. Clip 7: • Er zijn veel mensen die niet willen dat hun dorp zijn eigen karakter verliest doordat
ze op gaan in de stadskern. Economie en politiekruimtelijke organisatie: 1. Intergratie -> Gebieden en landen krijgen steeds meer relaties (verbindingen) met elkaar en gaan daardoor met elkaar samenhangen. • Economie -> gaat het om de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten. Samen zijn de landen economische sterk (door vervlechting) • Politiek -> Samen een steeds sterkere Europese Unie. Vervlechting -> als ze een eenheid gaan vormen
Europese Unie • Werd opgericht in 1958 met het doel van gemeenschappelijke markt met vrij verkeer van goederen, personen, kapitaal en diensten. • Uitbreiding van het samenwerkingsverband •Door toetreding in 1995 van Oostenrijk Finland en Zweden 15 lidstaten. •Associatieverdragen gesloten, ( beloofd de EU steun voor economische en
financiële hervormingen. • De intensivering v/d intergratie •Versterking handelsrelaties en investeringen. •Handelsrelaties -> In Eu sterker •Investeringsrelaties -> De eu-landen investeren in elkaar (banken enz.) Comparatiet voordeel -> verhoudingsgewijs

Regionale specialisatie -> Land benut zijn beste mogelijkheden
Nederland gespecialiseerd in de tuinbouw 2.1 GLB -> Gemeenschappelijk landbouwbeleid
Doelstellingen: • Productiviteitsverhoging v/d landbouw •Productiefactoren zo goed mogelijk benut •Schaalvergroting • Het verzekeren van een redelijks levenspeil voor de agrarische bevolking •Inkomenspariteit (iedere gelijke levensstandaard) • Evenwicht tussen vraag&aanbod van landbouw producten • stabiele prijzen • Voldoende voedsel van goede kwaliteit tegen redelijke prijs 2.2 Markt en prijsbeleid -> Maatregelen waardoor de markt en de prijsvorming van landbouwproducten beïnvloed worden •Basisrichtprijs -> streefprijs •Interventieprijs -> vastgesteld en 5 tot 10% lager dan de basisrichtprijs
Nadelen markt- en prijsbeleid: •Noodzaak van protectie •Drempelprijs (invoerheffingen) •Restitutie (verschil tussen de prijs voor de landbouwers en de wereldmarktprijs die door de EU wordt vergoed) •Ontstaan van productieoverschotten
Liberalisering van de wereldhandel-> Vrijmaken van de wereldhandel

Wordt geregeld door: • GATT (general agreement on tariffs and trade) • WTO (World trade organistion) Lome-akkoorden -> Wordt de toegang tot de EU’se markt geregeld voor producten uit ontwikkelingslanden. 3.1 Regionale ongelijkheid -> Ongelijkheid in de regio’s
Europees fonds voor regionale ontwikkeling: • Ontwikkeling en verbetering van de economische structuur in de achtergebleven gebieden • Economische omschakeling in zonen met afnemende industriële activiteit •Bestrijding langdurige werkloosheid •Aanpassing van werknemers naar nieuwe productiesysteem • Ontwikkeling van landelijke gebieden •Aanpassing van gebieden met een zeer geringe bevolkingsdichtheid
Of gelijkheid verdwijnt? • Er is een sterke economische groei nodig • Om de concurrentie aan te kunnen doet de EU de vestigingen in de welvarende gebieden zetten • Herstructureringsgebieden

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.