Paragraaf 13 t/m 16

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 2387 woorden
  • 8 juni 2013
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
5 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

                Aardrijkskunde samenvatting

                                  Paragraaf 13

Sendangarum ligt op het Indonesische eiland Java. De natuur is erg gunstig voor de rijstbouw: het klimaat is warm en vochtig, en de vulkanische bodems zijn vruchtbaar.

  • De rijst wordt verbouwd op sawa’s: akkers die onder water staan. Dat heet natte rijstbouw.  In Sendangarum bestaat  60 % van de grond uit sawa’s. Boeren oogsten 3 keer per jaar. Dit kan alleen als de grond arbeidsintensief wordt bewerkt. Dat betekend dat er op een stukje grond veel mensen werken.

 Sinds 1970 is de rijstproductie in Azie verdubbeld. Dit komt omdat omdat westerse onderzoeksinstituten rijstsoorten ontwikkelden die sneller groeiden. Dit zorgde voor een ‘revolutie’. Vandaar de naar Groene Revolutie.  Twee gevolgen van de revolutie zijn : 

  • Tot 1970 waren de boeren zelfverzorgend. Nu gaat meer dan de helft naar de markt. Met dit geld kunnen de boeren zaden, kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen kopen. Het zijn commerciele boeren geworden. Deze verandering noem je commercialisering.
  • Een sawa berwerken is altijd veel werk. dit gebeurt ook vaak met de kand. Maar de laatsten jaren komen er steeds meer machines. Die vervangen de arbeid van mens en dier. Dit noem je mechanisering. 

 In Oost- en zuidoost-Azie wonen meer dan 2 miljard mensen, elk jaar komen daar 20 miljoen mensen bij. Het is er drukbevolkt. 

  • De regering doet er alles aan om de bevolkingsgroei af te remmen. Er zijn bureaus voor family-planning opgezet.  De voorlichting heeft succes. 90 % van de inwoners gebruikt voorbehoedsmiddelen. Het aantal kinderen is ook van 4-5 naar 2-3 gedaald. 
  • Vroeger hielpen kinderen nog op het land. Nu gaan bijna alle kinderen naar school. Ook gaan veel jongens verder leren. Dat onderwijs kost geld. Gezinnen met twee kinderen kunnen dat nog wel betalen, maar gezinnen met 4-5 kinderen niet. 

           B 51 Klimaatsysteem van Köppen.

De Duitse klimatoloog onderscheidt vijf klimaatzones, aangeduid met de letters A-B-C-D-E. Elke klimaatzone is aangeduid met een vorm van plantengroei. 

Zone A: tropische vegetatie met als meest kenmerkende boom de kokospalm.

Zone B: Woestijnvegetatie

Zone C: gebied met loofbomen.

Zone D: gebied met naaldbomen.

Zone E: gebied met toendra’s of eeuwig ijs.

  • Vier van de gebieden worden onderscheiden op grond van de temperatuur. A is het warmste klimaat E is het koudste klimaat. Het B-klimaat is een zone waar het zo droog is dat er nauwelijks iet wil groeien.
  • Het B-klimaat is droog. Door het toevoegen van een hoofdletter wordt het verdeeld in twee groepen. BW is een droog woestijnklimaat en BS is een iets minder droog steppeklimaat.
  • Aan de klimaten A, C en D worden kleine letters toegevoegd.

f = fehlt. Een droge tijd ontbreekt, er valt neerslag in alle jaargetijden.

s = sommer. De droge tijd valt in de zomer

w = winter. De droge tijd valt in de winter.

Een Cs klimaar is dus een gematigd maritiem klimaat met een droge zomer. Dat wordt ook wel een middelland-zeeklimaat of een mediterraan klimaat genoemd. Een Aw-klimaat is dus een tropisch klimaat met een droge winter. Dat wordt ook wel het savanneklimaat genoemd. 

          B 96 Aantal, spreiding en dichtheid.

Het maakt voor de inrichting niet veel uit hoeveel mensen er wonen. Hoe meer mensen hoe meer inrichting. Het is daarom belangrijk dat je iets van de bevolkingsdichtheid weet. Maar je moet ook rits weten over spreiding en dichtheid. 

  • De bevolkingsdichtheid is het gemiddelde aantal inwoners per km2 je berekend de dichtheid door door het aantal inwoners te delen door de oppervlakte. 
  • Als je naar de bevolkingsdichtheid van een gebied kijkt zie je grote verschillen. Op bepaalde plekken leven heel veel mensen bij elkaar. Dit noem je een bevolkingsconcentratie. 

                             Paragraaf 14

Tot 1980 was China een fanatiek communistisch land. Aan het hoofd stond dictator Mao Ze Dong. Hij duldde geen vrijheid voor mensen en bedrijven. 

  • Zijn opvolger, Deng Xiaoping , pakte het heel anders aan. In 1980 besloot hij om China te combineren met de economie van het kapitalisme, de vrijemarkteconomie. Om dat te bereiken opende hij de deuren voor westerse bedrijven. De economische vrijheid werd maar in 5 gebieden toegestaan. 
  • De westerse bedrijven kregen een droompakket aangeboden: hardwerkende arbeiders, goedkope grond, lage belastingen en veel vrijheid om mensen aan te nemen of te ontslaan.
  • China heeft nog geen politieke vrijheid. De Chinezen mogen niet zeggen wat ze willen. Daar is de regering hard en duidelijk in.

Lange tijd was er in Azië een groot industrieland: Japan. Maar er zijn nieuwe industrielanden bijgekomen: Zuid-Korea, Taiwan, Singapore en Hongkong. Die vier noem je nieuwe tijgers, vanwege hun snelle economische groei. Het blijft niet bij die vier, want er komen nog meer tijgers aan, waaronder China. 

  • Bij deze tijgerlanden ligt de nadruk op export. Daarbij moet je denken aan kleding, auto’s elektronica. 
  • De export richt zich niet alleen op de rijke landen. Een deel van de productie gaat naar het land zelf. Er ontstaan een koopkrachtige middenklasse. 

 De opkomst van Azië heeft grote gevolgen op mondiale schaal. Vroeger was Europa het middelpunt van de wereld. Nu schuift het centrum een beetje op: naar landen rond de Grote Oceaan. In deze landen woont ongeveer de helft van de wereldbevolking. Het verschuiven van het economische zwaartepunt noem je global shift.

  B 161 Ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden

Landen met een laag ontwikkelingspeil heten onwikkelingslanden. Landen met een hoog ontwikkelingspeil heten ontwikkelde landen. 

  • Er zijn maar tientallen rijke, ontwikkelde landen en ruim honderd arme, minder ontwikkelde landen. Tussen die landen zijn enorme verschillen: er zijn hele rijke landen en hele arme landen. 
  • Je kunt in die groep ontwikkelingslanden bepaalde types onderscheiden. Het meest bekende type is Nil( = nieuw industrieland) ook wel nic (Newly industrialized country) genoemd. Tot de nils horen bijvoorbeeld Z-K, Taiwan, en Singapore. Maar ook Brazilië en delen van China horen tot het type nil.

             B184 Multinationale ondernemingen

De McDonald's is een voorbeeld van een multinationale onderneming (MNO; multi=veel) of kortweg multinational. Multinationals zijn bedrijven met vestigingen in verschillende landen. 

  • Multinationals houden zich vooral bezig met de productie van goederen. Maar het zijn niet alleen industriële ondernemingen. Er zijn ook MNO in de dienstverlening. 
  • Wereldwijd zijn er ongeveer 37.000 multinationals. De keuze voor vestiging hangt af van economische en politieke factoren. 
  1. Bij economische factoren moet je aan denken aan de hoogt van de lonen en de opleiding van het personeel
  2. Bij politieke factoren moet je denken aan wetten, regels en medewerking van de overheid in het land van vestiging

                           B185 Globalisering

Het steeds doorgaande proces van internationale uitwisseling van geld, goederen en ideeën heet globalisering of mondialisering. 

  • De belangrijkste kracht bij globalisering is de economie. Door het afbreken van tariefmuren gaan bedrijven steeds meer concurreren. Ze moeten dus zo goedkoop mogelijk produceren. Ze plaatsen daarom een deel van de producering naar ontwikkelingslanden, omdat daar de lonen lager zijn. 
  • De mondialisering zorgt voor een sterke groei van goederenvervoer. In bijna elk product zitten onderdelen uit alle delen van de wereld. 
  • Door technologische ontwikkelingen is een snellen transport over de wereld mogelijk. 

             B186 Internationale arbeidsverdeling

Door globalisering ontstaan internationale arbeidsverdeling. Multinationale ondernemingen hebben vaak drie afdelingen: het hoofdkantoor, de onderzoeksafdeling en de fabrieken.  Het hoofdkantoor en de onderzoeksafdeling staan vaak in een rijk land(centrum). Maar de fabriek is overgeplaatst naar ontwikkelingslanden(periferie). 

  • De lage arbeidskosten zijn hier meestal de belangrijkste oorzaak voor. Zo ontwikkelde Z-K zich tot de wereldschoenmaker. Ruin 70% van alle schoenen komen hier vandaan. De multinationals hebben dus gezorgd voor een regionale specialisatie. 

                           Paragraaf 15

 Japan is de tweede economische macht in de wereld, hoewel de natuur niet heeft meegeholpen aan dit succes.

  • Japan is een eilandenrijk. Het bestaat uit vier grote eilanden en 39.000 kleine eilanden. Voor het verkeer zijn deze eilanden heel lastig.
  • In Japan is veel reliëf. De bevolking woont in het laagland aan de kust. Daar liggen alle rijstvelden, industriegebieden en grote steden
  • Japan heeft weinig delfstoffen. Er is een gebrek aan delfstoffen voor de industrie. Japan heeft ook geen energiebronnen
  • Verder wordt het land vaak getroffen door aardbevingen, taifoens en tsunami’s.

 Het succes van Japan is te verklaren met twee factoren:

  • Japan had tot 1945 een strenge, dictatoriale regering. Die zorgde voor een vrije markt en hield de lonen laag. Zo kon Japan producten naar Europa en Amerika exporteren. De regering zorgde voor lage belastingen zodat de bevolking kon sparen. Dit geld werd gebruikt voor nieuwe investeringen voor bedrijven.
  • In de cultuur van Japan is de groep belangrijker dan de enkeling. Je hebt je succes te danken aan de groep waartoe je behoort: je familie, je schoolklas of je collega’s op het werk. Het is belangrijk dat je hard werkt en goed je best doet. 

De tijgerlanden hebben het succes van Japan afgekeken. Deze succesformule werkt daar ook. Dat is niet toevallig, want ook daar hebben ze een mentaliteit van hard werken. 

  • Japanse bedrijven bouwen actief mee aan de economie van de tijgerlanden. Ze verplaatsen onderdelen van de productie naar andere landen in de buurt, waar de lonen lager zijn(lagelonen-landen).
  • Bij het ‘uitschuiven’ van de industrie ging het eerst om eenvoudige producten. Dat zijn arbeidsintensieve producten. Later zijn ook technische producten uitbesteed. Om die producten te maken is veel kennis voor nodig. Het zijn kennisintensieve producten. 

             B6 Natuurlijke en menselijke factoren

Verklaren doe je met factoren. Die kan je verdelen in twee groepen: natuurlijke en menselijke factoren. Soms heb je natuurlijke factoren nodig, soms menselijke factoren en soms allebei. 

Hieronder vind je van alledrie een voorbeeld:

  • Japan heeft veel last van aardbevingen, dan moet je de verklaring vinden bij de natuur. Japan ligt in een breukgebied. Je kunt de aardbevingen verklaren met een natuurlijke factor.
  • Als je wilt verklaren waarom de verzorgingsfactor hoger in steden dan in dorpen zijn, moet je de verklaring zoeken bij de mensen. In een stad zijn er genoeg mensen voor een schouwburg, ziekenhuis of een scholengemeenschap. In een dorp heb je dat niet. Je kunt het verschil in verzorgingsniveau bepalen met een menselijke factor. 
  • Als je wilt verklaren waarom bepaalde gebieden midre ontwikkeld zijn dan andere, dan heb je te maken met zowel natuurlijke als menselijke factoren. 
  1. Natuurlijke factoren die een rol spelen, zijn klimaat en bodem.
  2. Een menselijke factor is de snelle bevolkingsgroei.

                    B7 menselijke factoren

 Menselijke factoren kun je verdelen in vier groepen.

  • Bij economische factoren kijk je naar de bestaansmiddelen. Rijkdom en armoede kun je voor een groot deel verklaren met economische factoren. Een voorbeeld voor armoede is de slechte toestand van het bestaansmiddel landbouw.
  • Cultuur heeft te maken met taal, godsdienst, geschiedenis en de gewoonten van een groep. In Japan is de cultuur het wij-gevoel erg belangrijk. Dit wij gevoel is een erg belangrijke succes van Japan. Culturele factoren spelen ook een rol bij het onstaan van etnische wijken in grote steden.
  • Demografie gaat over omvang en samenstelling van de bevolking. Met de demografische factoren immigratie, emigratie, geboorte en sterfte verklaar je bijvoorbeeld de bevolkingsgroei van een land.
  • Politiek heeft te maken met de manier waarop een land wordt bestuurd. In West-Europa is welvaart en vrede. Dat kun voor een deel verklaren door politieke verklaren.

             B187  Handels- en betalingsbalans

Als Nederland iets verkoopt aan het buitenland krijgen we geld, als het buitenland iets verkoopt aan Nederland moeten we iets geld uitgeven. Dat inkomende en uitgaande kun je tegen elkaar afwegen. Omdat het om handel gaat noem je het de handelsbalans. 

  • Behalve handel gaat er ook ander geld over en weer, bijvoorbeeld toerisme. Als je alle betalingen     bij elkaar optelt kun je die totalen tegen elkaar afwegen op de betalingsbalans. 

               B189 Economische machtsblokken

In Europa werken landen samen in een Europese Unie. Die unie wil in Europa de vrede handhaven. Dat is een politiek doel. Een economisch doel is dat de EU meer welvaart wilt. 

Om dat doel te bereiken, zijn de tariefmuren afgebroken. Tussen de meeste landen van de EU is handel vrij. Maar om de Euromarkt staat nog steeds een forse beschermende tariefmuur: het buitentarief.

  • De EU is economisch heel sterk. Je noemt daarom de EU een economisch machtsblok. 
  • De economische machtsblokken zijn gunstig voor het eigen land. Maar niet voor landen erbuiten.  Vooral ontwikkelinglanden krijgen weinig kans om hun producten op grote markten te verkopen.

                               Paragraaf 16

De makers van producten krijgen lang niet goed betaald. Om orders van westerse bedrijven binnen te halen, stunten Aziatische fabrikanten met lage prijzen en korte levertijden. Werknemers moeten lange werkuren maken tegen lage lonen. Met verplichte overuren lopen de werkuren soms op tot 70-80 per week. 

  • De opdrachtgevers uit het westen voelden zich eerst niet verantwoordelijk voor de arbeidsomstadigheden. Maar dat is nu veranderd. Ze willen bijvoorbeeld alleen maar samenwerken als ze geen kinderen in dienst hebben en een wettelijk minimumloon uitbetalen.
  • Westerse bedrijven vinden het belangrijk dat ze ‘schone’ producten hebben. Ze willen hun goede naam niet verliezen. 

In lokale bedrijfjes heersen nog steeds wantoestanden: lage lonen, lange werkdagen, onbetaald, onveilige machines etc.. Ook komt vaak nog kinderarbeid voor. Kinderen werken niet alleen in fabrieken, maar ook in de huidhouding of op het platteland. 

  • Over de hele wereld doen kinderen wel een klusjes of hebben ze wel een vakantie werk gedaan.  Maar als kinderen iet naar school gaan en als goedkope arbeidskrachten de plaats innemen van volwassenen, spreek je van kinderarbeid. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.