Natuur en milieu

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 5377 woorden
  • 22 juni 2005
  • 49 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
49 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
HOOFDSTUK 3 KLIMAATVERANDERINGEN

WEER: toestand onderste laag atmosfeer op bepaalde plaats op bepaald tijdstip.
Dat is in de onderste laag ‘troposfeer’ –kenmerk: chaotisch, daarom zegt men ‘een weersverwachting in plaats van een weersvoorspelling’.

KLIMAAT: gemiddelde weertoestand over een langere tijd (minimaal 30 jaar) en over een groter gebied
--niet alleen naar het gemiddelde kijken maar ook naar de extremen—

verklaring klimaat
2 hoofdfactoren: energie (= stalings) balans (in / uit)
algemene luchtcirculatie
--moderne straalkachel, met warmte en ventilatortje—

- zonnestraling -> wordt warmte in onderste
deel atmosfeer (deel blijft daar)
inkomend
- warmtestraling -> uit de atmosfeer

STRALINGSBALANS:

- reflectie (spiegeleffect (denk aan sneeuw))
Uitgaand
- warmtestraling aarde (vooral bij stad)

LUCHTCIRCULATIE - de aarde draait om zijn as en om de zon
(2 draaibewegingen)

er is een algemene luchtcirulatie – namelijk transport warme lucht van de tropen richting de polen.
Bij de evenaar is de afstand zon aarde – het kleinst -> veel straling -> veel warme lucht

Als lucht verwarmt - zet lucht uit

Zelfde hoeveelheid lucht (moleculen)
Andere maat pakket

Situatie Evenaar situatie pool

Eigenlijk zou dat deel van het pakket naar de pool moeten
Mooi niet – want de draaiing van de aarde brengt dat in de war.

Lucht wordt (versneld) meegezogen door de draaiing van de aarde
Op Noordelijk halfrond – afwijking naar rechts
Op Zuidelijk halfrond – afwijking naar links (wind in de rug)

-> luchtpakketje komt op 30 graden breedte terecht (subtropen)

Corioliseffect: afwijking van winden in de algemene luchtcirculatie als gevolg van de draaiing van de aarde

Pakketje lucht bij de Tropen weg - dat wil zeggen minder moleculen (knikkers), dus de lucht is minder zwaar -> lage druk (weinig knikkers op de weegschaal) Er is te kort aan lucht – wordt weer aangevuld door luchtstroming = wind van twee kanten (N.&Z.)

DUS:
· Er is een luchtstroming vn de evenaar af doordat het pakket lucht te groot is (die zit hoog, ong. 15km)
· Er is een luchtstroming naar de evenaar toe doordat er te weinig lucht is (te weinig moleculen) van af N. en Z. Die wind zit laag

Het lage druk gebied in de Tropen wordt Intertropische convergentie zone genoemd.

Convergeren betekend: samenkomen
Intertropisch- tussen 2 tropische gebieden

Intertropische convergentiezone (ITC): lagedrukgebied in de tropen waar winden van zowel 30 graden zuiderbreedte als 30 graden noorderbreedte bij elkaar komen

Water erbij

Een pakket lucht uit de Tropen is licht en stijgt gemakkelijk op. Er is ook ruimte voor veel watermoleculen (warme lucht kan veel waterdamp bevatten)

Veel wolken -> veel regen -> tropisch regenklimaat
· tropisch regenwoud klimaat
· savanneklimaat

Subtropische gebieden: droge denkgebied
Dat wil zeggen relatief kleine pakketjes
met veel knikkers.

Weinig regen (geen wolken)
· steppeklimaat
· woestijnklimaat

steppeklimaat: in de steppe groeien nog grassoorten in pollen en enkele struiken
woestijnklimaat: groeit bijna niets meer (een paar cactussen)

DE POLEN

Tegengestelde situatie van de Tropen
Koude van de polenlaat de lucht krimpen dat wil zeggen klein pakketje

Er kan dus best een pakketje bij -> lucht wordt aangevoerd. Daarmee krijgt ze erg veel moleculen erbij -> hoge druk, veel ruimte voor waterdamp moleculen is er niet -> weinig neerslag – indien wel, dan wordt het sneeuw.
· toendraklimaat
· poolklimaat

toendraklimaat: daar zijn nog struiken en planten. Rond de zomer smelt hier het sneeuw en daardoor heb je nog struiken en planten.
poolklimaat: geen struiken en planten meer. De sneeuw smelt niet dus kunnen er geen planten en struiken groeien.

Gematigde zone

Overwegend lage drukgebied (depressies)
Dat lagedrukgebied onstaat door botsing van koude polaire lucht en warme subtropische lucht.

Zeeklimaat:
· gematigd zeeklimaat
· Middellandse-zeeklimaat
landklimaat

Het Middellandse Zeeklimaat heeft iets hogere temperaturen en een drogere zomer dan een gematigd zeeklimaat.

Landklimaat: warme of hete zomers en strenge winters met relatief weinig neerslag.
Doordat de gematigde zone niet zo’n uitgesproken klimaat heeft – gaan de andere factoren een grotere rol spelen, zoals de nabijheid van de zee.

Invloed zee:
· Zee verdampt water
Wind van zee af brengt dus waterdamp mee. De eersten die daar (in de vorm van regen) profijt van hebben zijn de kusten. Als je verder landinwaarts gaat is de regen op.
(wind naar zee -> juist droge lucht, oostenwind voor ons in NL)

· Zee heeft grote warmtecapaciteit.
Er kan veel warmte in opgeslagen worden
· Is het koud op het land, dan brengt zeewind altijd nog wat warmte van de zee mee.
· Is het land snikheet – dan werkt de zeewind verkoelend.

De temperatuur extremen zijn op land in principe groter dan van de zee.

In oceanen komen golfstromen voor
-waterbeweging onder invloed van luchtstromen
golfstromen kunnen warmte transporteren (warmer klimaat)

Hooggebergteklimaat

Bedenk de zon zendt alleen maar straling uit. (beetje van die straling is maar warmtestraling)

Wit licht (heeft veel kleuren) = U.V.
Roodlicht = warmte straling

In iedergeval straling van de zon wordt in de atmosfeer omgezet in warmte straling van onder af aan. Dus hoe hoger in de atmosfeer des te minder warmtestraling

-> koud hoogebergte
er zit daar wel veel U.V. want er is weinig stof die de U.V. straling tegen houdt en reflectie U.V. op sneeuw

Bij een hooggebergte klimaat is de lucht ijl. Je kunt daar niet goed ademen. Er zijn grote pakketjes maar weinig zuurstofmoleculen. Er is daardoor wel veel plaats voor watermoleculen. Daardoor is er veel sneeuw, omdat het water bevriest.
Richting gebergte -> invloed op klimaat O -> W. bescherming
N. -> Z. waai waai

“we gaan dat gebots in de gematigde zone uitpluizen”
zoals gezegd: polaire koude lucht en subtropische warme lucht botsen.

Lucht stijgt op
Koelt af
Geen plaats voor waterdamp -> water -> regen

Doordat lucht naar boven gaat komt er een DEPRESSIE
Kernen van lage druk ontstaande op scheidingsvlak polaire/subtropische lucht.

Dus over Quirine gaat eerst het warmtefront, dan een warme wig, dan een koude front en de rest van de polaire lucht (en ook regen)

Het koude front loopt harder dan het warmte front -> wigje wordt steeds kleiner.

Wigje weg = occlusie = koude en warmte front dekken elkaar -> weg depressie

!! Depressie hoort bij gematigde zone = een eenheid !!

Aan het verdwijnen van de depressie – gebiedje van lage drukgebied werkt ook toestromende lucht mee.
Oorzaak van die stroming: draaiing aarde
Noordelijk halfrond anti klok richting
Zuidelijk halfrond klokrichting

OCCLUSIE: proces in frontale depressies waarbij het warmtefront wordt ingehaald door het koufront.

Regionale klimaten

De volgende zaken zijn belangrijk

-> Scheve stand aardas
-> Verdeling zee/ land
-> Hoogte ligging
-> Ligging gebergten ten aanzien van 4 windstreken (N. O. Z. W.)

Scheve stand aardas.
“Voorbeeld van de zelfgemaakte aarde met de dierenriem”

· op 21 juni staat de zon op het noordelijk halfrond op zijn hoogste punt.
· Op 21 december staat de zon op het zuidelijk halfrond op het hoogste punt en voor ons noorden op het laagste punt

Gevolgen-> poolnachten van een half jaar
Pooldagen van een half jaar

-> verschuiving ITC (rond 21 wat noordelijk, rond 21 wat zuidelijker daar valt de zon het eerst in.

-> Winden verschuiven ook daar (passaten, moessons)

-> Er treden seizoenen op (invalshoek zonnestralen)

INVLOED MENS OP KLIMAAT

Versterkt broeikaseffect

Broeikaseffect: verhoging van de temperatuur van de atmosfeer als gevolg van de natuurlijke aanwezigheid van voornamelijk de gassen H2O, CO2 en CH4 in de atmosfeer

Natuurlijk broeikaseffect: hoe komt dat…
In de lucht (atmosfeer) wordt de warmte straling geabsorbeerd – dat wil zeggen de uitgaande straling. Die pendelt dussen ‘broeikas dak’ en aarde.
Dat is maar goed ook anders was de temperatuur op aarde –18 graden.
Absorbtie gebeurd door “C” moleculen – zoals CO2, CH4 en ook waterdampmoleculen.

Versterkt broeikaseffect: versterkte toename van de temperatuur in de dampkring als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen (onder meer stikstof- en koolstofdioxiden) door de mens.

Verbranding van fossiele brandstoffen= “C” moleculen toegenomen -> komt als C)2 in de lucht (uit grond “C” koolstof -in lucht CO2 koolstof) ß koolstofbalans

Meer CO2 en methaan (CH4) in de lucht
Gevolgen:

· Meer warmte vastgehouden
· Temperatuur op aarde stijgt (regionale verschillen) 2 a 6 graden
· Warme lucht - bevat meer waterdamp
· Minder regen – gevolg landbouw\
· Stijging zeespiegel – afsmelten gletsers
Volgende eeuw 0,5m – 1,5m stijging

Ozonlaag (O3)

Hoofdzakelijk in stratosfeer
Door drijfgassen en freon wordt ozon afgebroken
O3 absorbeert (ozon) U.V. licht
Teveel U.V. licht ->
· Kans op huidkanker groter
· Oogaandoening
· Infecties
· Landbouwgewassen vinden het niet prettig

Tropisch regenwoud afbreken

Effecten voor waterhuishouding

Warmte wordt boven een tropisch regenwoud vooral gebruikt voor verdamping van water uit de bladeren van de bomen. (transpiratie)
Die warmte die nodig is voor verdamping (-> verkoeling) zou anders op de aarde terecht komen -> brandende woestijn

Aangezien er geen bomen met bladeren zijn die kunnen verdampen – ook geen waterdamp in de lucht = gebrek aan regen
Aangrenzende gebieden hebben er ook last van.

Effecten CO2 / O2 kringloop

Er wordt minder CO2 opgenomen kooldioxide
en minder O2 geproduceerd (= fotosynthese stopt)

Hiermee zijn we weer terug bij af.
Er blijft veel meer CO2 in de lucht – extra versterking broeikaseffect

Zwavelgassen brengen we in de lucht

Wat dat voor effect heeft zien we op kleine schaal bij een vulkaanuitbarsting.
Zwavelgassen vormen met water zwavelzuur – ‘zwavelig zuur’
Je krijgt een nevel hoog in de atmosfeer die invloed heeft op doorlaten van zonlicht. (welke is nog niet zo duidelijk)
Mens brengt meer SO2 (Swaveldioxide gas) in de lucht dan alle vulkanen van de aarde bij elkaar. 15x meer! Dat is zorgelijk…

Klimaatveranderingen kunnen op verschillende tijdschalen bekeken worden:

· Op de tijdschaal van miljoenen tot miljarden jaren spelen vooral de verschuivende continenten een rol
· Op de tijdschaal van enkele honderdduizenden jaren spelen vooral de veranderingen van de baan van de aarde om de zon een rol.
· Op de tijdschaal van enkele honderden jaren is vooral de activiteit van de zon belangrijk voor klimaatveranderingen.
· Op tijdschalen korter dan 10 jaar zijn vulkaanuitbarstingen van invloed op het klimaat.
(zie bron schema)

Je kunt op verschillende manieren onderzoek doen.
· Door geologisch onderzoek, metingen in de bodem (met een grondboor door het ijs)
· Door stuifmeelonderzoek (Door de samenstelling van het stuifmeelmengsel in een grondmonster geeft aan welke dieren en planten er in het verleden voorkwamen)

Ecologie

Bestudeert ecosystemen – dat wil zeggen wisselwerking (relaties) tussen levende wezens onderling en hun omgeving

De verzameling levende wezens van een ecosysteem noem e biotische factoren.
De levenloze omgeving, wind, temperatuur, bodem, enz. water noem je tezamen abiotische factoren

Een systeem streeft naar evenwicht. Dat zit in de benaming opgesloten.

Ecosysteem: Al dan niet tot evenwicht gekomen geheel van biotische elementen (planten, dieren en mensen) en abiotische elementen (zoals water, bodem, atmosfeer) met hun onderlinge relaties (kringlopen van materie en GEEN energie, dat is een keten) en met externe invloeden vanuit de omgeving.

Ecosystemen zijn er in soorten en maten
De tuin is een ecosysteem
De vijver in de tuin is een ecosysteem
Een plasje water in een karrespoor dat een tijdje blijft staan is een ecosysteem
Een wei met paarden is een ecosysteem

De ruimte die zo’n ecosysteem in beslag neemt heet ECOTOOP

Een enorm groot ecosysteem is de gehele aarde.
Abiotisch gedeelte:
· lithosfeer
· hydrosfeer
· atmosfeer (troposfeer onderste gedeelte)

Biotisch gedeelte:
- biosfeer - planten
- dieren

noosfeer = mensen

systeem kan 2 dingen betekenen:
a. netjes geordend “ik kan alles snel terugvinden, mijn spullen, want ik heb een goed ordenigssysteem”
· regelsysteem Streeft naar dynamisch evenwicht. Schommelt steeds om een waarde, bijvoorbeeld termostaat – verwarming of recht fietsen, moet je steeds bijsturen.

Begrippen om eigenschappen van een ecosysteem te benoemen:

BIODIVERSITEIT: soortenrijkdom aan planten en dieren

COMPLEXITEIT: ingewikkeldheid van relaties en mate van onderlinge uitwisselingen (interacties) tussen abiotische en biotische elementen.

NATUURLIJKHEID: mate waarin de mens het ecosysteem al dan niet heeft beinvloed.

INTERNE STABILITEIT (in evenwicht): mate waarin een ecosysteem bestand is tegen veranderingen binnen het ecosysteem om het natuurlijk evenwicht te kunnen behouden.

DYNAMISCH EVENWICHT (eigenschap systeem algemeen): ecosystemen passen zich voortdurend aan veranderende omstandigheden. Het is steeds in beweging.

INTERNE DYNMIEK: kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen van elementen en hun onderlinge relaties binnen een ecosysteem.

SUCCESSIE: ontwikkeling van een ecosysteem van pioniers- naar climaxstadium door een opeenvolging van planten- en diersoorten met steeds complexere onderlinge relaties

PIONIERSSTADIUM: een eenvoudig ecosysteem dat later kan uitgroeien tot een groter ecosysteem.

CLIMAXSTADIUM: een complex ecosysteem met een grotere interne stabiliteit, ontstaan uit een pioniersstadium.

Voorbeeldje van een dynamisch evenwicht in ecosysteempje is vos/konijn:

Vos eet konijn -> vos eet veel konijnen -> afname konijn -> geen eten voor de vos -> afname vos -> toename konijn -> toename vos -> veel vos -> veel vos eet veel konijn -> afname konijn …enz.

Dit noem je dynamisch evenwicht, het schommelt.

Stel: het ecotoopje waar die vos en konijn in zitten is keurig in evenwicht, goed voer konijntjes, mooie temperatur (abiotische factor)
Nu komt er van buiten het ecotoop een ziek (besmettelijk) konijn binnen. Alle konijnen gaan dood (RIP) weg evenwicht. Het zieke konijn is een externe factor

KRINGLOPEN

In ecosystemen kringlopen en ketens.

Waterkringloop: (van oppervlaktewater maar ook van planten)

Water verdampt (onder invloed van warmte (=motor) -> waterdamp -> atmosfeer, vochtige lucht stijgt op (o.i.v. warmte) -> opgestegen warme lucht koelt af -> wterdamp -> water (wolken) -> regen

Water -> verdamping -> atmosfeer -> opstijgen -> afkoeling -> condensatie -> regen

Kringloop 02 en CO2:
In de lucht zit zuurstofgas en kooldioxide (CO2) gas (naast andere gassen)

Ademhaling: over het algemeen kun je stellen: levende wezens halen adem. Dat wil zeggen ze nemen O2 uit de lucht op en geven CO2 af. Ook planten.
Fotosynthese: met behulp van zonlicht kunnen planten CO2 uit de lucht opnemen. Ze geven dan O2 af. Van C02 + water maken ze suiker (in eerste instantie) zetmeel, vetten, eiwitten in bomen)

Kringloop:
ß CO2
Plant Dier
O2 ->

Kringloop mineralen (=zouten):

Paardenmest bijvoorbeeld is organische mest. Stro – bacterien

Vb. Kunstmest is anorganische mest. Er zit geen spoortje of restje van leven in. het is puur: fosforkorrels
Puur mineralen => Stikstofkorrels
Kaliumkorrels

Alle levende wezens hebben mineralen nodig (kalk voor gebit bijv.)
Ze zitten ingebouwd in levende wezens.

Dode levende wezens
Poep verteerd door bacterien
Afgevallen bladeren en schimmels

Die eten alles op en de mineralen blijven over. De planten nemen ze op met grondwater.

Dieren, mens -> sterven (bacterien) -> mineralen in de bodem -> planten -> dieren, mens -> sterven (bacterien) -> enz.

ENERGIE KETEN:

Is energie = mogelijkheid te verrichten. Dus met die energie kan de koe bijv. Lopen maar ook een kar trekken.

Uiteindelijk wordt alle energie omgezet in warmte. Dan is het weg. Hoogstens kan je er nog iets een beetje mee verwarmen.
Welke (kwalijke) invloed heeft de mens op ecosysteem?

· Uitputting bodem

Boskappen – ecosysteem bos verdwijnt (bedenk afvallende bladeren en omgevallen bomen zorgen dt er weer voedingsstoffen in de grond komen)

Gewassen verbouwen – Die haal je van het veld af (die ploeg je niet onder om de voedingsstoffen in de grond te houden!) -> uitputting bodem indien geen bemesting.

Je laat de grond maar weer liggen – Er groeit weer van alles, maar het is een veel mindere kwaliteit dan bos. (primair).
Dat is degradatie

Als er dan nog bodem erosie optreedt (humus weg) dan heb je echt roofbouw gepleegd.
(erosie door water (tropisch regenwoud). Er is ook erosie door wind.

· Verontreiniging

· overbemesting
· afvalgasten / roet in de lucht
· afvalstoffen in water
· rampen olietanken

· Aantasting

· zure regen SO2 uitstoot (aantasting natuur kalksteen, zandsteen)
· landschapsverandering door ruilverkaveling (egaliseren, heggen weg)
· winnen oppervlakte delfstoffen (grind, zand, bruinkool in DDR [zijn hele dorpen mee wegggevaagd])
· horizonvervuiling (flats, hoge gebouwen)
· versnipperen landschap (ecosystemen worden doorgesneden door een weg bijv.)

verstoring ecologisch evenwicht
Ecosysteem is gevoelig voor externe invloeden (factoren)
Er is wel een zekere mogelijkheid om verstorende externe invloeden op te vangen en het evenwicht te bewaren. Maar op een gegeven moment is die draagkracht overschreden.

Bedenk nogmaals een ecosysteem is een dynamisch systeem. D.w.z. het schommelt tussen twee toestanden heen en weer. (teveel / te weinig)
Datzelfde dynamische systeem vind je ook bij paardrijden. Teveel -> links ->-> teveel naar rechts.
Resultaat een recht lijn bij benadering.
Gerbeurt er iets onverwachts dan schrikt het pard – gaat bijvoorbeeld teveel naar rechts, maar je kunt dat opvangen. Schiet je een kanon langs de kant af -> dan is het mis. Draagkracht systeem van het paardrijden is overschreden.

Verstoring van ecosysteem op een schaal hebben gevolgen voor ecosystemen op andere schaal. (soort domino-effect)

· verstoring ecosysteem op lokaal niveau kan gevolgen hebben voor volgend schaalniveau.
· Verstoring ecosysteem op mondiaal niveau (bijv. Broeikaseffect) kan op lokaal niveau gevolgen hebben.
· Hoe hoger het schaalniveau waarop verstoring op treedt, des te ernstiger is het probleem, want
· Ze worden laat ontdekt
· Ecosysteem hoger schaal is complexer en je kunt er moeilijk iets aan doen.
· En als je er al iets aan kan doen kost dat veel tijd.

Soms kun je als het op lager schaalniveau zit er wat aan doen.
Voorbeeld: het verdwijnen van grensmilieus. (-> afname diversiteit)
Of herstellen = renaturatie (= soort reparatie van de natuur) bijvoorbeeld beeklopen.

MILIEUGEBRUIKSRUIMTE (m.g.r.)

Als je nog eens naar de definitie van milieu kijkt uit het overheidsrapport:
Milieu: systeem van reservoirs (voorraden) en natuurlijke kringlopen die in de reservoirs en er tussen stromen.
{Dan valt op dat milieu niet gedefineerd word als bijtjes, bloempjes, en bossen om ons heen, maar als een soort voorraadkamer (een soort supermarkt). De definitie is sterk gericht op gebruik door de mensen. Hier wordt milieu echt van uit nuttigheids aspect bekeken}

Milieuvoorraad = op aarde beschikbare hoeveelheid natuurlijke
hulpbronnen (grondstof, water, energie) Daarmee functioneert en ontwikkeld zich de
maatschappij.

Voorraden zijn niet onbeperkt –
dus de kwestie is hoe springen we
ermee om. Wat voor ruimte hebben
we in deze ->
Milieugebruiksruimte

Milieugebruiksruimte: hoeveelheid energie, vernieuwbare en niet-vernieuwbare grondstoffen, water en landbouwgrond die we op een duurzame manier kunnen gebruiken, zodat de gebruiksmogelijkheden voor onze nakomelingen zijn gewaarborgd.

Niet vernieuwbare voorraden, bijvoorbeeld kolen (hulpbron)
Wel vernieuwbare voorraden. (er kan wel kwaliteitsverlies optreden) bijv. Watercyclus.

Het begrip m.g.r. is in 1987 “uitgevonden” door Verschoor.

Het op peil houden van de m.g.r. door:
Voorwaarden:
a. niet vernieuwbare bronnen niet opmaken alvorens duurzame hulpbronnen ontwikkeld zijn.
b. Vernieuwbare en bodems niet sneller opmaken of aantastendan dat ze kunnen herstellen of aangevuld worden.
c. Ophoping vervuilende stoffen tegen gaan

Dat doen we allemaal niet! Dat wil zeggen het verbruik is een te hoog tempo en er is teveel afvalproductie.
De Club van Rome heeft daar al voor gewaarschuwd in 1971.

Oorzaken afnemen m.g.r.:
a. Groei wereldbevolking
b. Welvaartstijging - verandering leefstijl
c. Toenemende vervuiling

Sedert Club van Rome rapport en oliecrisis 1773 / 1978 zijn er ontwikkelingen in gang gekomen om de m.g.r. te vergroten en er beter mee om te springen.

a. Ontwikkeling kennis en techniek – alternatieve hulpbronnen – in plaats van kolen voor elektriciteit.
Energie met stroomkarakter gebruiken, (bijvoorbeeld wind, water, eb en vloed) en energie zuinige apparaten ontwikkelen.

a. Door ontwikkeling kennis en techniek zijn we in staat hulpbronnen met voorraad karakter (= niet vernieuwbaar)
b. extra te ontdekken en worden de mogelijkhedenom ze te exploiteren groter. (oliewinning op zee vroeger ontdenkbaar)

Inventarisatie

Wetenschappers proberen een inventarisatie te maken van de omvang van de natuurlijke hulpbronnen.

Die inventarisatie betreft 5 aspecten:
· water
· vruchtbare bodem
· energiebronnen
· grondstoffen
· oppervlakte voor menselijke activiteiten (recreatie)

met die gegevens kun je een beetje gaan zitten rekenen
sommeren -> gegevens hele wereld
per land berekenen
per individu
Als een land over te weinig natuurlijke hulpbronnen (in een of meerdere aspecten) beschikt, kun je dat natuurlik importeren, maar dat is duur.

Verdeling m.g.r. is ongelijk. Het hangt samen met probleem rijke – arme landen. De oorzaak ervan ligt in het verleden.
De kolonisch werden productielanden en Europa werd consumptiegebied. (de VS kwam er ook bij)
Nu bestaat die gegroeide situatie nog steeds min of meer.

Wat nu:
Moeten de arme landen op economische ontwikkelingsniveau komen van de welvarende landen?
Kan onmogelijk – daarvoor is de m.g.r. te klein.

Andere oplossing:
Rijke landen minder consumeren
Rijke landen moeten geen tariefmuren optrekken
Rijke landen moeten schoner en duurzamer produceren.

Wat zijn de problemen die arme landen arm houden?
Er wordt veel verbouwd dat geexporteerd wordt naar rijke landen.
Daar verdien je wel aan, maar er zijn tariefmuren (wil goedkoop inkopen)
De verdiensten gebruikt een arm land om schulden af te betalen (nodig = schulden last verlichting) Ze verbouwen zoveel voor exprot dat er niet zovel grond overblijft voor verbouw voor eigen consumptie.

DUURZAME ONTWIKKELING

1988 VN – commissie Voor Milieu en Ontwikkeling = Brundtland commissie.
-> rapport Our Common Future

Onderwerp: relatie armoede en milieuproblematiek

Oorzaak gevolg
Armoede -> milieuproblematiek
Milieuproblematiek -> armoede

In rapport term:
Duurzame ontwikkeling: op een zodanige manier gebruikmaken van natuur en landschap dat deze behouden blijven als bestaansbasis voor toekomstige generaties; ook wel ‘sustainable development’ genoemd.

Armoede oplossen door economische groei in de geindustrialiseerde wereld.

Rare oplossing: viezer maken om schoner te worden

Sedertdien denkt met dat economische groei nooit kan samengaan met een schoner milieu.
Of liever gezegd
Het economisch denken kan daar niet mee samen gaan. Economie hanteert het begrip schaarste, dt zijn allerlei goederen waarvoor je moet betalen. Dat schone lucht, goed water en opgeruimde vuilnisbelten, daar ook wel eens onder zouden kunnen vallen kwam in niemands hoofd op. Maar de milieu degradatie opent wel de ogen van de mensen.

In een duurzame samenleving streeft men naar kwalitatieve verbetering boven materiele groei. Die groei zou naar de lieden dienen te gaan die daar behoefte aan hebben.

Mens en landschap

Functies natuur landschap

Productiefunctie
A. levert materiaal (constructie) en gewassen (voedsel)
B. bekijken ervan levert kennis o.a va je gebruiksmogelijkheid en beperkingen ervan –

Esthetische beleving en Educatief
· geeft aangename leefomgeving
(allemaal beetje esthetisch/ emotioneel vlak)
· schilders van mooie landschappen

Herstel milieu en bescherming mens
· Natuur en landschap hebben een herstellend vermogen
(binnen zekere grenzen) t.a.v. aantasting en vervuiling (het vlakt de rotzooi van de mens uit)
· Ecosystemen zorgen daarvoor – uit zich in:
- zelfreinigend vermogen
- zuurstof in lucht op peil houden (maar ook in water, vis bijvoorbeeld)
- vangt schadelijke invloeden op – bijvoorbeeld teveel U.V. en geluid (bossen)

Draagfunctie
· Geeft mensen ruimte voor wonen, werken, recreatie

Historisch- geografische processen:
Menselijke processen uit het heden en verleden die van invloed zijn (geweest) op de ruimtelijke inrichting van het landschap

De volgende historisch – geografische worden in
Processen, lanschapsvormen en behandeling
Landschapselementen genomen

a. agrarisch grondgebruik
b. bossen, heiden, stuifzand
c. plassen, meren
d. winning van oppervlakte delfstoffen
e. droogmakerijen en polders
f. nederzettingen
g. kavelvorming
h. infrastructuur en kavel- en perceelafscheidingen
i. ruilverkaveling / landinrichting

· Ontginnen

Ontginnen is in gebruik nemen van ‘woeste’ gronden (bos bijv.) voor bijv. Agrarische bestemming. In de Middel Eeuwen bevolkingsaanwas-> toename ontginning -> variatie in grondgebruik -> landschappelijke variatie
In de tweede helft van de 20e eeuw juist afname van variatie door:
- intensivering
- specialisatie
- schaalvergroting

Overigens kende Holland (Z + N) + Friesland al heel vroeg (ong. 16e eeuw) intensieve veeteelt. Dat was uniek in Europa -> rijkdom
Graan verbouwden ze niet. (graslanden) graan importeerde men uit Pruisen. (stukje van Polen)

· Bossen

In verleden bossen in Nederland.
Het vee liep vroeger in het bos en at er ook bladeren van bomen (koeien)
Bevolkingsdruk -> afname bosareaal (hout was ook brandstof) -> in de Middel Eeuwen – bescherming bos (bosmaatschappen)
Toen turf en steenkool in de 17e eeuw brandstof werden zag men kennelijk het nut van bosbescherming niet meer in -> verwaarlozing
Resulaat: 1813 nog maar 5% oppervlakte van Nederland is bos.

· Heide

Groeide op open plekken in het bos die ontstaan waren door begrazing. (in O en Z nederland denk ik, niet in Holland, Zeeland en Friesland)
Heide in gebruik voor:
- begrazing (heideschaap)
- afplagging -> potstal mest = mix (heide plaggen met mest uit de stal)

Vanaf 1800 heide ontginningen. Ik denk met agrarische bestemming, maar die grond wasa zo arm (er was nog geen kunstmest) Ging dus niet zo best en de bovenste laag van de bodem waaide weg -> stuifzandgebieden
Dat dus ook maar niet -> dus herbebossing met naaldbomen (groeit lekker snel op arme grond) ± 1900
Kootwijkerzand probeert met in stand te houden vanwege de landschappelijke diversiteit (stuifzandreservaat)

20e eeuw bosbouw – nog meer naaldbomen -> lekkere, lange stammen = hout om de mijngangen in Limburg mee te stutten.
Weer ellende – het werd een naaldbomen monocultuur -> plagen Momenteel dus meer variatie in boomsoorten, is ook recreatief gezien aantrekkelijker.

· Plassen en meren

Turf is een veenproduct
- Hoogveen: turf weghalen (steken of afgraven) -> ondiepe gaten -> vaak weer begroeiing -> hooi/weiland
Of -> dalgrond voor akkerbouw
Dalgrond = het voedselarme dekzand dat onder het veel
ligt, vermengen met de niet bruikbare bovenste laag veen (= bonk) + aarde -> mix

Laagveen: eerst ontwateren -> oxidatie -> veenafgraven ->
door slotenstelsels -> inklinking drogen=turf

Bij al die nattigheid moest je op een bijzondere manier te werk gaan:

Hier graaf je Hier (bij de stippeltjes)
veen weg leg je veen te drogen

PETGATEN LEGAKKERS

Smalle legakkers brokkelden af ->grote plassen bijvoorbeeld veel Friese Meren (dat zijn dus eigenlijk plassen) en de Loosdrechtse Plassen

Remedie: Legakkers van aanvang af breder maken
En/of aanplant van hout gewassen -> verlanding en dichtgroeien Petgaten. (successie)

MEREN:
Zijn op natuurlijke wijze ontstaan. Het laagveengebied stond nogal eens onder water (hoge grondwaterstand/ regen / storm) -> dan vergroting = veen slaat weg -> meer

Meren en plassen: tegenwoordig een functie
- drinkwatervoorziening = productiefunctie
- recreatie = draagfunctie

· Oppervlakte delfstoffen

- steenkool - Zuidlimburg sedert begin 20e eeuw
nu mijnen dicht. Vanaf ± 1950 aardolie (import) en gas (winnen in Nederland, bijv. Slochteren, Drenthe)
- Turf (waarvoor??, wordt dat misschien verkocht in tuincentra? Ik weet dat Ierland als maar turf kwijtraakt, bijv. Aan Engelse tuinfreaken)
- Grind – midden Limburg langs de Maas. Wegen aanleg en opritten bij huizen
- Mergel – mix kalk en klei voor cement. -> alle gangen in St Pietersberg; leuk voor vleermuizen

Nu plateau van Margraten
- Rivierklei voor baksteen (in de buurt van Arnhem) langs grote rivieren.
- Zand – langs rivieren (rivierzand is voor bepaalde doeleinden beter dan zeezand)

Verstevigen drassige grond
Zand stadsuitbreiding en infrastructurele werken (zand opspuiten)
Mix maken van zand vruchtbare
Klei tuin-
Humus grond

· Droogmakerijen en Polders

In de 17e eeuw -> droogmakerijen beginnen bij de Beemster (leeghwater) windmolens – molengang
Bedoeling: - extra akkerbouwgrond
- verdedigingen tegen overstromingen (ijsselmeerpolder met name)

Polder beneden zeespiegel -> blijven ontwateren
Vanaf 19e eeuw met stoomgemalen
Vooral in Noord- en Zuidholland uitgebreid stelsel van dammen (geen scheepsdoorgang) – sluizen (wel schepen erdoor) – en dijken. Al vanaf het jaar 1000 (plaatsnamen met ‘dam’ .
“Overtoom”
later -> zuiderzeewerken en deltawerken

· Nederzetting

- met verspreide bebouwing in zand en riviergebieden (in Z en O Flevoland is het gepland)

- met geconcentreerde bebouwing
-> lint bebouwing (bijv. Graft)

Vaak langs oude wegen, dijken of kanalen. Het hangt ook wel samen met stroomrug of oeverwal.

In veengebied - waar grootschalinge ontginningen waren deden kanalen en wegen dienst voor afvoer turf in Oost Groningen.
Verwaarloost – maar nu is er actie om het recratief in te zetten bij watersport.

concentrische nederzetting
- terpdorpen (zeekleigebieden)
- esdorpen (= brinkdorpen) (rond weilandjes)
- kransakkerdorpen (rond akkers)
- kerkdorpen (rond een kerk)

· kavelvormen
Een kavel is jouw stuk grond – dat omgeven is door grond die niet van jou is.
Vormen ervan beinvloed door:
- de natuurlijke kenmerkenmerken van een landschap; bijv. Relief, sloten (=water) bodemvruchtbaarheid
- door traditie en erfrecht enz. = menselijke factoren

classificatie schema

Blok
Zonder bewoning
Strook
Met bewoning
Modern

· Infrastructuur en kavel-/perceelafscheiding

- verkeersinfrastructuur = verzameling wegen, kanalen, sloten, dijken.
Bepalend voor uiterlijk van het landschap.
Vaak aangepast aan natuurlijke omstandigheden
(een weg maak je bijv. over een dijk, over stroomruggen of oeverwallen (= lekker stevig)
- scheidingen tussen kavels en percelen
kavel = accent op de eigenaar
perceel = accent op gebruik van de grond

perceel is: stuk grond dat zich qua agrarisch grondgebruik onderscheidt van omliggende stukken grond. (een perceel bos kan meerdere eigenaren hebben)

Vroeger waren de scheidingen natuurlijk – beek/heuvel.
Later: prikkeldraad, hekken, hagen, houtwallen, boomrijen en infrastructurele elementen; sloten en wegen.

Met de loop van de tijd zijn ze door ruilverkavelingen steeds rechtlijniger geworden.
In de Beemster. 1e inpoldering is alles rechthoekig – daarom ook werelderfgoed. Later inpolderingen bijv. Purmer. Die hebben niet die rechthoekigheid.

· Ruilverkaveling en landschapsinzicht

In midden 20e eeuw groeiende versnippering.
Dus ruilverkaveling. Motor was toename mechanisatie
En rationalisatie
(kostenfactor)

Daarbij wegen aanleggen (beschikbaarheid) (zandwegen bijvoorbeeld)
Waterwegen aanleggen (waterhuishoudens)
Kavels vergroten en regelmatige vorm geven.
Grond egaliseren (een terp is maar een sta in de weg voor een tractor)
Soms boerderijen verplaatsen

WEG: gaan bomenrijen, hagen (lastig voor tractor), houtwallen (waar nu juist de beestjes inzitten die de insecten op het gewas opeten)

Resultaat: landschappelijke en biologische diversiteit weg

In 1985 had men er de buik van vol.
Ruilverkavelingenswet (1954) -> landsinrichtingswet

Dat wil zeggen men keek nu ook meer naar haar andere belangen dan landbouwbelangen (landschap, natuur, ecologie) zelfs de natuurbeschermingsorganisatie mogen hun mond open doen!
“weg hier bouwers, hier zijn dassenburchten”

Van prioriteit naar meer ecologisch denken

Prioriteit economie gaat ten koste van de natuurlijke omgeving: onder andere landschappelijke en biologische diversiteit neemt af.

Ecologische overwegingen betrekken in beleid geschiedt onder motto: “Duurzaam is beter”
-> - verlies natuur en verlies van landschap uit het verleden afremmen.
- besef dat de mens rentmeester is van de natuur ook nog iets behoorlijks aan de volgende generatie moet nalaten.
Dat leidt tot een beleid van Duurzame ontwikkeling

In 1990 daarvcoor plan (natuur beleids plan NBP)

Dat plan is een toegesplits/specificatie van de meer vage term Duurzame ontwikkeling.

Wat moeten we duurzaam in stand houden en herstellen?

Antwoord in plan =
a. Ecologische waarden (= natuurwaarden)
behoud diversiteit en complexiteit fauna/ flora

b. Aardkundig of fysische waarden
Behoud natuurlijke vormen van aardoppervlak
Bijv. stuwwallen, duinen (allemaal producten uit geologisch verleden)

c. Cultuurhistorische waarden
(relicten vanhistorisch/geografisch processen = dat wil zeggen door de mens in het landschap gebracht.
Bijv. terpen, landgoederen, specifieke nederzettingsvormen, en aparte wegaanleg (Beemster) oude stoomgemalen.

d. behoudt van landschappen
die emotioneel,
esthetisch,
of toeristisch interessant zijn

b + c worden ook wel samen gevoegd onder de term ‘landschapswaarden’
Nader bekeken wordt a + b

a. Ecologische waarden van landschap worden ernstig bedreigd in toenemende mate. (verontreiniging, aantasting, vervuiling, verdroging, enz.) = verslechtering kwaliteit milieu
Remedie -> Bufferbeleid

- ook versnippering landschap is ecologisch gezien slecht omdat het leefgebied van flora en fauna te veel wordt opgedeeld.
Remedie -> ecologische hoofdstructuur

Spitsen we de zaak nog meer toe in richting actie dan zien we dat de overheid vooral aandcht wil geven aan:
- bufferbeleid
- behoud grensmilieus
- ontwikkeling ecologische hoofdstructuur (m.b.v. eilandtheorie)
- internationaal natuurlijk landschapsbeleid

Bufferbeleid

Gedachte erachter is: een ecosysteem kan behoordlijk met ontregelende invloeden van buitenaf opvangen (dynamisch systeem) Maar als de ontregelende invloeden te groot worden is de draagkracht overschreden. Weet je wat, we gaan een handje helpen. We gaan de externe factoren aanpakken.
Dat doen we op gebied van water =
- hydrologische aspect

in de praktijk: water vasthouden tegen verdroging
(oppervlakte water en rondwater)
: vies water uit gebied houden
van lucht =
- atmosfeer aspect
We leggen bufferzones om gebieden die gevoelig zijn voor luchtverontreiniging en zure regen. Bosgebieden, hoofvenen, voedselarm grasland, heide (niet veel bouwen en auto wegen daar)

Licht en geluid =
- Fysieke aspecten
Bijv. licht verstoord dag/nacht ritme van dieren.
Dus bufferzone tussen stedelijk/industriele en agrarisch gebied.

Grensmilieus

Grensmilieus zijn ecologisch gezien super
Daar is diversiteit landschap en flora/fauna top.

Dieren en planten houden zich niet aan grenzen, dus is afstemming van het natuur- en landschapsbeleid tussen Nederland en de buurlanden noodzakelijk.

Een grensmilieu is het gebied dat twee duidelijke ecotopen scheidt met scherpe of vage grenzen.
Vijver / land
Gebied droog / nat
Gebied voedselrijk / voedselarm
Dat wil de overheid dus beschermen

Ontwikkeling ecologische hoofdstructuren

Dat werkt op gebied van natuurgebieden
(nationaal of internationaal)
in de praktijk:

· Je wijst gebieden aan die nationaal en internationaal belangrijke ecosystemen vormen. Dat is het kerngebied. Bijv. Waddenzee, biesbosch
Die moet je veilig stellen.

· Natuur ontwikkelingsgebieden.
Gebieden om het kerngebied heen. Misschien kun je daarmee je kerngebied in de toekomst vergroten.
In ieder geval beetje zuiniger zijn met al te gretige woningbouw en infrastructuur enz.

· Verbindingszone.
Verbindingen aanbrengen tussen kerngebied en natuurontwikkelingsgebied, zodat er een netwerk ontstaat.

In de jaren ’90 wordt onder de naam ‘Natura 2000’ gestreefd naar een samenhangend netwerk van de meest belangrijke leefgebieden.

Basis voor beleid t.a.v. ecologische hoofdstructuur is:
Eilandtheorie
(mac Arthur en Wilson stellen eilandtheorie op)

biodiversiteit eiland groter naarmate het dichter bij het vaste land ligt.
men ziet
Biodiversiteit is recht evenredig met oppervlakte eiland.
Eiland 10x groter -> 2x mate diversiteit flora/ fauna.

De onderzoekers kwamen op grond van verder onderzoek tot conclusie:
Dat een ecosysteem met grote diversiteit en complexiteit stabieler is (beter in evenwicht) en meer draagdracht heeft dat een eiland met minder diversiteit en complexiteit (de grootte van het eiland is daarbij een factor)
Dus zegt men: geen versnippering – dat geeft maar eilandjes -> minder draagkracht ecosysteem

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.