Mobiliteit en Migratie t/m blz 53

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1385 woorden
  • 6 februari 2009
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 6
2 keer beoordeeld

Samenvatting Aardrijkskunde

Het wisselen van woning binnen een gemeente noem je verhuizen.
Verhuizen van het ene naar het andere administratieve gebied (gemeente en provincies) noem je migratie. Er is sprake van binnenlandse migratie als het vertrek en- vestigingsgebied in het zelfde land liggen. Migratie over de landgrenzen noem je buitenlandse migratie. Migreer je binnen een landsdeel of provincie dan noem je dat interregionale migratie. Het verschil tussen vestiging en vertrek noem je het migratiesaldo.
Absolute cijfers gaat om het totaal en relatief om het gemiddeld aantal per 1000 inw. Of een vergelijking met iets.

Vreemdelingen: De mensen die in Nederland wonen, maar niet de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Voorwaarde waaraan vreemdelingen moeten voldoen om een Nederlandse nationaliteit te krijgen:
- Meerderjarige aanvrager is gedurende een periode van vijf jaar gevestigd in Nederland, Nederlandse Antillen of Aruba.
- Er mogen geen bedenkingen bestaan tegen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland.
- De aanvrager moet ingeburgerd zijn.
- De aanvrager moet goed gedrag hebben vertoond.
- De aanvrager moet afstand doen van de huidige nationaliteit, indien hier geen uitzondering op van toepassing is.
Niet westerse allochtonen: Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië.
Etnische minderheden zijn: een groep personen
- van een bepaalde nationaliteit
- die binnen een gebied een minderheid vormt
- die zich in een sociaal- economische achterstandspositie bevind bij arbeid, onderwijs en huisvesting.


Volgens de interactietheorie van Ullman verplaatsten personen zich alleen andere gebieden als aan de drie voorwaarde is voldaan:
- Complementariteit
- Intervening opportunity
- Tranverability
Het besluit om te migreren hangt volgens het puch- pull model af van drie factoren:
- kenmerken van het vertrek en vestigingsgebied
- tussenliggende hindernissen
- persoonlijke kenmerken

In Nederland valt de binnenlandse migratie in de twintigste eeuw grofweg uiteen in vier periodes:
- Tot 1960 urbanisatie: de migratie van het platte land naar de stad.
- 1960-1975 suburbanisatie: de migratie van de stad naar het platte land rond de stad.
- 1975-1980 desurbanisatie: suburbanisatie steeds verder van de stad.
- Na 1980, maar vooral na 1990 re –urbanisatie: mensen uit de wijde omgeven migreren weer naar de steden.

Deelgebieden:
- Landsdeel Noord, was een sterk op landbouw gericht gebied. Het had ver tot in de twintigste eeuw te maken met binnenlandse vertrekoverschot. (Drenthe, Friesland, Groningen).
- Landsdeel Zuid: (Zeeland, Brabant en Limburg) In het begin vooral een flink vestigingsoverschot.
- Landsdeel Oost, binnenlands vestigingsoverschot.
- Landsdeel West,Er komen veel arbeidsmigranten, maar degene die vertrekken zijn vooral woonmigranten.
Migratie van platte land naar steden heeft gevolgen op nationaal niveau en regionaal.
Regionale gevolgen:
- Het arbeidsaanbod werd in de expulsiegebieden , zoals het noorden, minder groot: een economisch gevolg.
- Het vertrek van jonge mensen leidde soms tot vergrijzing.
- Sommige regio ’s kregen te maken met allerlei nadelige ruimtelijke en sociale effecten.
- Er was in de loop van de twintigste eeuw in toenemende mate sprake van congestieverschijnselen, zoals geluid- en stankoverlast en files.

- De druk op de woningmarkt nam toe.
Nationale gevolgen:
- mensen kwamen terecht in een woonomgeving met meer groen en ruimte, positief.
- Negatieve effecten voor het milieu.
- De selectieve migratie in wijken met een vertrekoverschot kan tot vergrijzing lijden.
- Sommige wijkvoorzieningen in e steden verdwenen.
Re-urbanisatie had vooral gevolg op lokaal en regionaal niveau:
- combinatie werken en wonen in de stad verminderde
- Er kwamen meer woningen, wijkvoorzieningen en winkels in de binnensteden.
- Het inwoneraantal in de steden nam toe.

1945-1960
Nederland kende tot de jaren 60 een emigratieoverschot.
In tegenstelling tot de emigratie kende de immigratie wel sterke schommelingen. Na de tweede wereld oorlog immigreerde er 200 000 immigranten uit het voormalig Nederlands –Indie.
1960-1973

Eind jaren 50 veranderde de situatie op de arbeidsmarkt. Er ontstond een tekort aan laaggeschoold personeel. Nederland trok naar de zuid Europese landen.
1973- midden jaren 80
twee immigratiegolven kenmerken die periode:
- de gezinshereniging
- de onafhankelijkheid in Suriname in 1975
midden jaren 80 tot nu
De migratie vanuit de Middellandse Zeegebieden veranderde langzaam van karakter.
Remigratie: het aantal migranten vanaf begin jaren 60 keren weer terug naar hun oude woongebied om daar hun oude dag door te brengen.
Het huidige toelatingsbeleid hangt vooral samen met internationale verdragen. Die staan boven de Nederlandse wet.
- verdragen i9n verband met de arbeidsmigratie
tot 1970 konden buitenlanders gewoon in Nederland komen werken, maar van af 1970 was dat afgelopen en mocht dat alleen nog maar als er geen Nederlandse arbeidskracht te vinden was. Verdrag van Maastricht, hebben de EU lidstaten inmiddels vastgelegd dat hun onderdanen zich in lidstaten mogen vestigen en in lidstaten mogen werken. akkoord van schengen, dit verdrag regelt met name de afschaffing van grenscontroles tussen de landen die het akkoord ondertekenen.

- verdragen in verband met gezinsvorming:
Nederland ondertekende in 1950 het Europees Verdrag voor rechten van de Mens.
Vluchtelingen verdrag van Geneve, hierin staat grondig omschreven wat een vluchteling is: iemand die gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging vanwege een godsdienstige of politieke overtuiging, nationaliteit, ras of het behoren tot een bepaalde groep.
Asielzoeker: een vreemdeling die op grond van een vluchtelingen verdrag van Geneve toelating vraagt tot een land.
Als toegelaten vluchteling kun je een van de volgende verblijfstitels krijgen:
- A-status
- C-status
- Voorwaardelijke vergunning tot verblijf
- Alleenstaande minderjarige asielzoekers
Spreiding van immigranten over Nederland:
- spreiding van verblijfstakken
- aanwezigheid van landgenoten
- spreidingsbeleid van de overheid
- ligging ten opzichte van de buurlanden
ruimtelijke segregatie: wanneer een sociaal-economische groep zich sterk in bepaalde stadsdelen concentreren.
De lokale spreiding kun je met de volgende oorzaken verklaren:
- de beschikbaarheid van goedkope huisvesting

- het beleid van de woningbouwverenigingen en de lokale overheid
- de kettingmigratie
- de aanwezigheid voor voorzieningen van allochtonen
Europa van vertrek naar vestigingsgebied
Tweede wereldoorlog tot begin jaren 60, veel Europeanen waren hun land uitgevlucht in de tweede wereldoorlog en keerde terug na de totstandkoming van de nieuwe staatsgrenzen. Daarnaast namen de spanningen toe tussen Oost-en West-Europa, met grote verschillen in politieke en economische systemen.
Jaren 60 tot 1973, tegen de eind jaren 50 werden de economische omstandigheden steeds gunstiger.er ontstond cirkelmigratie op internationaal schaalniveau.
Na1973, de economie verslechterde in de eerste helft van de jaren 70. hoewel de werving van arbeidskrachten was gestopt, bleven er nog migratie mogelijkheden naar Europese landen:
- gezinshereniging

- migratie als asielzoeker of vluchteling
- illegale migratie
De verdeling over de Europese landen werd dus sterk beïnvloed door vier factoren:
- de verdeling van industrie en diensten ten tijden van arbeidsmigratie
- de oude koloniale banden
- de aanwezigheid van groepen allochtone landgenoten in de latere migratie fase
- De relatieve ligging van Unielanden ten opzichte van herkomstlanden
Decompartimentering: de ruimte werd steeds minder verdeeld in afzonderlijke gebieden en dat vergrootte de bewegingsvrijheid van de arbeidskrachten.
Compartimentering: binnen de EER is vrije arbeidsmigratie mogelijk. Arbeidsmigratie van buiten de EER is alleen toegestaan als buiten de EER geen passend arbeidsaanbod is.
Turkije en Marokko grenzen beide aan de EER. Arbeid migratie vanuit deze landen is nauwelijks mogelijk en daarom trekken er veel op een illegale manier het continent binnen. Dit kun je toelichten aan de hand van drie pushfactoren:

- demografische factoren
- economische factoren
- politieke factoren
Je kunt de volgende immigratie patronen herkennen:
- traditionele attractiegebieden
- het oude afstotingsgebied
- oud aantrekkingsgebied
- afstotingsgebied
- een gemengd beeld
de kans op zuid-noordmigratie is groot. Naast de verschillen in rijkdom speeld een demografische factor een rol: de vestigingsgebieden hebben een veel lagere natuurlijke bevolkingsgroei en een verdergaande vergrijzing van de bevolking.
Arbeidsmigratie is vanaf de oliecrisis vrijwel onmogelijk.
Ruraal urbaan migratie: de meeste mensen migreerde eerst van platteland naar kleinere steden. De push factoren van het platteland zijn hiervan de oorzaak: nioet genoeg bestaansmogelijkheden, een tekort aan voorzieningen en de bevolking groeit hard.de migratie tussen steden noem je urbaan urbane migratie. Urbanisatiegraad: het aantal mensen in ontwikkelingslanden die in steden zijn gaan wonen is toegenomen.

Gevolgen voor het vertrek gebied:
- migratie betekent in veel gevallen het vertrek van de meest ondernemende mannen en vrouwen.
- Migranten maken vaak veel geld over naar hun moederland.
Gevolgen voor het vestigingsgebied bij getrapte migratie:
- door getrapte migratie uit ontwikkelingslanden gaan veel mensen in de steden wonen.
- De ontwikkelingslanden kunnen niet genoeg woningen bouwen om de migratiestromen op te vangen.
- De migranten uit het platteland maken kennis met moderne opvattingen en andere levenswijze in de stad.
Gevolgen voor het vestigingsgebied bij internationale migratie:
- de verhouding tussen opbrengst en kosten veranderde.
- Migratie heeft effect op de collectieve sector.

- In de landen van vertrek wordt de omvang van de bevolking kleiner en in de vestigingslanden groter.
- De samenstelling van de bevolking verandert vooral in het vestigingsgebied.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.