Migratie en Vervoer (H1-4)

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1909 woorden
  • 4 februari 2009
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier

Migratie en Mobiliteit.

Hoofdstuk 1. Afrika, continent van migratiestromen.
Par.1 Migratie van en naar Afrika.
+ Waarom zijn er in Afrika zoveel politieke vluchtelingen en economische migranten?

 Migratie stromen tussen continenten:
- Europeanen in Afrika (vanaf ontdekkingsreizen)
- Afrikanen gedwongen als slaaf naar Noord- en Zuid- Amerika

 Uitbuiting door Europeanen:
- Afrika beroofd van waardevolle grondstoffen.
- Kunstmatig gecreëerde grenzen, door politieke bemoeienis van Europa.
- Etnische conflicten en burgeroorlogen
- Minst gewaardeerde positie wereldeconomie.
- Minimale zeggenschap internationale politiek.
- Slecht fysisch milieu.

Par. 2 Sudan, een mozaïek aan volken.
Meer dan 140 etnische groepen.
 Noorden; overwegend islamitisch.
Zuiden; christelijk en inheemse godsdienst.
Burgeroorlog
 Ontstaan situatie;
19e eeuw overheersing door Egyptenaren.
- uitbuiting bevolking Sudan.
Bestuur vanuit Noorden.  Centrum – Periferie tegenstelling

+Noord en Zuid Sudan,
Britse invloed  eenzijdige investering.
Noorden sterker; Zuiden zwakker
+onafhankelijkheid 1956
Toenemende noordelijke dominantie.
 Regionale ongelijkheid groter.

Gevolgen burgeroorlog Sudan;
1. Ontwikkeling Sudan wordt tegengehouden.
2. Grote stroom politieke vluchtelingen
3. Kindsoldaten.
4. Gevecht om de olievelden.

Par. 3 Zuid-Afrika, economisch de sterkste van het continent.

 Economische migranten; naar gebieden met hogere levensstandaard.
+ Gunstig klimaat en betere bodems.
Nomaden naar Zuid-Afrika.
+ Aanwezigheid delfstoffen
Vestiging Europeanen
Conflicten tussen;
- Lokale zwarte onderling.
- Blanken en zwarten.
- Blanken onderling. (boeren+britten)
+ Zwarte bevolking gedwongen in thuislanden
- Meer politieke controle door blanken
- Economisch slechtste gebieden, migratie van platteland naar de stad.

 Economische omstandigheden na afschaffing apartheid erg slecht.
Geen wederopbouw.
- Geen duidelijk beleid  kenniseconomie onvoldoende ontwikkeld. Veel hoogopgeleiden emigreren.
- Veel aidsslachtoffers, groot deel beroepsbevolking valt weg.


Hoofdstuk 2. Mensen in beweging.

Par. 4 Migratie factoren en begrippen.
 Migratie; permanente verandering van woongemeente.
Migratie kun je op drie manieren bekijken;
+ Reden voor migratie; vrijwillig of gedwongen
+ Schaal waarop migratie plaatsvindt.
- internationale en interne migratie
- Binnen en land, Inter en Intra regionaal
+ Soort gebied van waar uit en waar naar toe migratie plaatsvindt.
- Ruraal- urbane migratie  urbanisatie
- Suburbanisatie  desurbanisatie.

 Generalisaties en modellen voor migratie.
- Afstandsverval
- Migratie is selectief
- Getrapte migratie.

 Modellen.
Bekendste model in fig. 2.3
- Afstotings- of pushfactoren
Aantrekkings- of pull factoren.
Complementariteit
- Economische factoren
- Politieke factoren  Dimensies
- Sociaal culturele factoren
- Ecologische factoren
 Perceptie; het beeld dat iemand heeft van bijvoorbeeld Push- en Pull factoren.
- netwerk van migrant spelen een rol bij beslissing om wel op niet te migreren.
- Kettingmigratie; voortdurende stroom van mensen. (netwerken)
 Drie maatschappelijke ontwikkelingen die migreren vereenvoudigen;
- Betere communicatie mogelijkheden
- Betere transportmogelijkheden
- Erkenning mensenrechten.

 Hindernissen en mogelijkheden
Tussenliggende hindernissen en tussenliggende mogelijkheden.

Par. 5 De trek naar de stad in ontwikkelingslanden.
 Steeds meer wereldburgers gaan in steden wonen.
+ Urbanisatiegraad; het % mensen dat in de stad woont.
+ Urbanisatietempo; snelheid waarmee de stedelijke bevolking groeit.
Tempo  hoog in derde wereld.
Graad  Hoog in westerse landen.

Primate Cities.
 In het zuiden; overurbanisatie.
- Er wonen teveel mensen in de stad, en steden zijn te groot.
 Sterkste groei van het aantal steden met meer dan 1 miljoen inwoners treedt op in Azie en Afrika  Megasteden
- Primate cities; een stad die in inwoneraantal en omvang van het verzorgingsgebied alle overige steden in dat land veruit overtreft.
- Landvlucht; door het slechte leven op het platteland trek naar de stad.

Oorzaken, migratie van platteland naar stad;
 Natuurlijke bevolkingsgroei.
 Stad trekt aan door;
- Het vooruitzicht op een beter betaalde baan en betere bijverdienste
- Bazaareconomie/ informele sector; zwakke delen van de tertiaire sector of ambachtelijk werk.
- Betere voorzieningen in de stad.
- Toename van de Ruraal- urbane migratie, ook door verbetering vervoer en wegennet.

Selectieve migratie.
 Selectief; meer (vooral jonge) mannen dan vrouwen trekken naar de stad.
- het aantal vrouwen dat naar de stad trekt wordt wel groter.
Migratie van platteland naar stad; problemen op het platteland.
 Jong volwassenen verdwijnen.

Problemen in de stad;
 Squatterwijken.
- Spontane nederzettingen.
- Schrijnend gebrek aan openbare voorzieningen.
- Afval speelt een grote rol bij de huizenbouw.
- Visie op de Bidonvilles is in de loop der tijd positiever geworden.

Oplossingen; Migratie stad naar platteland.
 Op twee manieren.
+ Oorzaakgericht.
- Verminderen ruraal- urbane migratie.
+ Oplossingsgericht.
- Het beste van de situatie maken.
Site-and-service projecten. Dat wil zeggen de overheid zorgt voor de plek en de voorzieningen en de mensen zorgen voor woning en woonomgeving.

Par. 6 Arbeidsmigratie en vluchtelingen.

 Armoede vaak oorzaak gedwongen migratie.
- Arbeidsmigratie van de ontwikkelingslanden naar de rijke landen.

Braindrain.
 Beter opgeleide mensen van de beroepsbevolking weg naar een ander land.

Stadia van arbeidsmigratie;
- Arbeidsmigranten uit geürbaniseerde geïndustrialiseerde gebieden.
- Vaak kortlopende arbeidscontracten.
- Leeftijd van de migranten wordt hoger en er komen ook getrouwde mannen.
Ook retour migratie; Mannen terug naar huis
Ook primaire gezinshereniging of volgmigratie, vrouwen en kinderen komen over.
- Gezinshereniging zet door. Secundaire gezinshereniging of gezinsvormende migratie.

Vluchtelingen.
 Stroom van vluchtelingen in met name Derde Wereld.
+ Asielzoeker; iemand die in een ander land dan het zijne een verzoek indient om erkent te worden als vluchteling.

Hoofdstuk 3. Migratie naar en in Europa na 1960.
Par. 7 Een typering van de migratie naar Europa.
Na 1960.
Migratie vanuit voormalige koloniën.
 Na de tweede wereldoorlog dekolonisatie en repatriëring.

Arbeidsmigranten uit het Middellandse Zeegebied.
 Door steun VS en samenwerking tussen West- Europese landen een geweldige toename van de industriële productie.
+ In de arbeidsintensieve industrieën, tekort aan arbeidskrachten.
Gevolg arbeidsmigratie;
- eerst uit landen die liggen aan de mediterrane noordkust.
- Later Turken, Marokkanen, Algerijnen en Joegoslaven.
Elk West- Europees land heeft eigen arbeidsmigranten.

Recente Arbeidsmigratie;
 In EU grote vraag nar gespecialiseerde werknemers.
+ Demografisch gevolg van economische ontwikkeling.
- Daling geboortecijfer, leidt tot vergrijzing.
+ Demografische druk gaat zo stijgen dat er te weinig productieve mensen zullen zijn.

 Verschil tussen recente arbeidsmigratie met jaren 60 vorige eeuw;
- Opleidingsniveau van migranten is hoger.
- Ook de publieke sector heeft mensen nodig.

Vluchtelingen en asielzoekers.
 Vanaf halverwege de jaren 80 van de vorige eeuw veel asielzoekers naar de EU.
 De asieldruk wordt groter.
- Met name in kleine gemeenten.

 Er moeten afspraken komen om de asieldruk evenwichtiger te verdelen over de lidstaten.

Illegale migratie.
 Vele proberen op illegale wijze toegang te krijgen tot Europa.
- Rol van georganiseerde misdaad.
 Illegale migranten meestal economische migranten.
 Sectoren in het bedrijfsleven profiteren van illegale migranten.

Par. 8 Migratie binnen Europa.

Migratie naar Duitsland.
Na WO || werden veel Duitsers ‘teruggestuurd’.  Heimatvertriebenen  Aussiedler.

Oost-west migratie.
Vroeger hoogopgeleide migranten tegenwoordig vooral om snel veel geld te verdienen en dan weer terug naar land van herkomst.

Arbeidsmigratie in de EU.
EER (Europese Economische Ruimte) lage arbeidsmigratie onderling.
- ongeveer zelfde welvaartspeil
- Culturele verschillen vormen hindernis.
- Bureaucratische obstakels. Zoals diploma’s die niet overal hetzelfde waard zijn.

Par.9 Toelatingsbeleid in de EU lidstaten.
 Het Nederlandse toelatingsbeleid is de laatste tientallen jaren erg veranderd.
Tot voor kort waren er lange toelatingsprocedures.
 Bij het verschil in toelatingsbeleid tussen EU moet er vooral gelet worden op;
- Hoe streng is de grenscontrole?
- Hoe streng worden de Europese afspraken nagekomen?
- Hoe snel worden de verklaringen van een aanvrager onderzocht en hoe snel wordt een beslissing genomen?
- Hoe worden mensen ondergebracht en hoe worden ze verzorgt?
- Hoe streng is het uitzettingsbeleid? En is er een verschil in uitzettingstermijn?
- Wat vinden wij van de uitzetting? (publieke opinie)

Hoofdstuk 4. Nederland in beweging.
Par. 10 Buitenlandse migratie. Van arbeids- naar asielmigratie.
 Nederland ken een groeiend aantal westerse en niet- westerse allochtonen. De asielmigratie wordt steeds belangrijker.
+ In 2002 telde Nederland bijna 3 miljoen allochtonen.

Suriname;
 Tot 1975 een kolonie van Nederland.
In Nederland woont meer dan 40% van het totaal aantal Surinamers. Meestal in de randstad.

Turkije en Marokko;
 Eind jaren 50 van de vorige eeuw arbeidsmigratie op gang vanuit de regio rond de Middellandse Zee.
In het begin was dit cirkelmigratie. De arbeidsmigranten gingen regelmatig terug. Dit veranderde in permanente migratie omdat:
- Nederland steeds duurder werd.
- Omstandigheden in het eigen land niet verbeterd.
- Sociale zekerheid en goede gezondheidszorg in Nederland.
Gezinshereniging neemt af. Gezinsvormende migratie of huwelijksmigratie neemt toe.

EU-landen;
 Demografische druk neemt toe. Verhouding inactieven/ actieven.
+ In het buitenland wordt dan ook gezocht naar personeel
+ Vraag naar goed opgeleide werknemers.

Asielzoekers en vluchtelingen;
 Aan het eind van jaren 90 van de vorige eeuw en begin 21e eeuw: Irak en Afghanistan ruim vertegenwoordigd.

Par. 11 Binnenlandse migratie. 1960-1975

 Vanaf 1960 kwam de suburbanisatie op gang.
De centrale stad en de randgemeenten gingen een stadsgewest vormen.
 De suburbanisatie richt zich op het groene hart: ongewenst dus maatregelen.
- Gebundelde deconcentratie
- Groeikernen.

 Bedrijven hebben zich weinig in de groeikernen gevestigd.
 De halfwegzone werd populair vestigingsgebied. ( buiten de randstad)
- In de halfwegzone en de periferie kwamen groeisteden. Deze dienen als motor voor de ontwikkeling van de eigen streek.
- Aantal overheidsinstellingen naar Groningen, Friesland en Drenthe.
- Door aanleg infrastructuur gen isolement. Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden.  Negatief migratiesaldo nam sterk af.

Par. 12 Binnenlandse migratie. 1975-1990

 In de jaren 70 blijft de trek naar buiten bestaan.
- Veel buurten in de binnensteden slechte woonomgeving.
- De eisen die worden gesteld aan de woning en woonomgeving zijn hoger. Dit leidt tot woningverdunning.
- Gemiddelde woningbezetting daalt. Gezinsverdunning.
 De trek naar de randgemeenten midden jaren 80 nam toe, maar nadruk lag op het beleid stadvernieuwing.

Ruimtelijke problemen;
 Kernsteden (ook op platteland) kennen ruimtelijke en sociale problemen;
- Files, verkeersongelukken en lawaai en stankoverlast. Aantasting ten koste van landbouwgrond, open ruimte en natuurgebied.
- Daling koopkracht kernsteden.
De stad trekt in de jaren 80 ook mensen aan.  Gentrification
 Draagvlak voor de voorzieningen in de dorpen neemt af.

Par. 13 Binnenlandse migratie. Na 1990

 Vierde Nota Ruimtelijke Ordening. (Vinex)
+ Compacte stadbeleid. Bestaat uit twee elementen.
- Stad moest woonomgeving worden. Opvullen lege plekken.
- Vinex-locaties. Grote nieuwbouwwijken direct aan de rand van de agglomeraties.
 Drenthe, de veluwezoom en Zeeland in trek bij ouderen. (drentenieren)

Toekomst.
 Vijfde nota ruimtelijke ordening (2002)
Wordt gesproken over de Deltametropool. Dat is de Randstad, Almere en Dordrecht.

Hoofdstuk 5. Mobiliteit.
Par. 14 Raakt Nederland verstopt?
Mobiliteit  hoeveel verplaatsen wij ons? Is dat wenselijk? En waarom?

Door toename van het aantal auto’s leidt tot files. Er zijn twee soorten.
- Structurele files. Die staan er iedere dag.
- Incidentele files. Onverwachts. Door bijvoorbeeld ongelukken.
Oorzaak toenemen files:
1. Meer vrije tijd.  meer activiteit.
2. Toename aantal werkende buitenshuis.
3. Hogere welvaart.
4. Individualisering.
5. vergrijzing
6. Suburbanisatie.
Woon- werk verkeer veroorzaakt de meeste files. ’s Ochtends en ’s avonds.
Minder auto;s omdat;
- Ze nemen veel ruimte in beslag.
- Veel gebieden zijn slecht bereikbaar met de auto.
- Milieuschade.
Er is vooral schade aan;
- Uitputting olie voorraden
- Uitlaatgassen
- Afgedankte wrakken
- Stank en geluidshinder.

Par. 15 Mobiliteit met beleid.

Mobiliteitsbeleid is er voor de mogelijkheden en de beperkingen.
Gebruikswaarde – economie (bedrijfsleven) en milieu (burgers)
Belevingswaarde
Toekomstwaarde
We streven naar een duurzaam beleid.
 Beleid om mobiliteit te behouden;
+ Stimuleren gebruik van de fiets.
- In stad sneller, goedkoper, milieuvriendelijk
- Veilige fietsroutes.
- Fiets van de zaak
- Goede stallingmogelijkheden bij werk en openbaarvervoer.
+ Gedeeld vervoer.
- Openbaar vervoer.
- Carpoolen
- Auto dating.
+ Afstemmen wonen, werken, voorzieningen.
- Ruimtelijke ordening.
+ telewerken/ Thuiswerken.

 Oplossingen;
1. Van A naar Beter investeren in infrastructuur.
2. Verbreding wegen
3. Aanleg tunnels en bruggen
4. Verbetering verkeersknooppunten
5. Aparte rijstroken vrachtverkeer
6. Speciale spits en bufferstroken.

Automobilisten;
- Veilig en verantwoord op de weg
- DRIPS (informatieborden)
- Voorlichting mobiliteit. (ANWB)
- Snelheiddosering.

Par. 16 Internationaal toerisme.
 Globalisering  Toename toerisme  toename vliegverkeer.

Na de tweede wereldoorlog;
+ toename welvaart. Meer tijd en meer geld voor vakanties.
+ Verbetering vervoersmogelijkheden. Daling relatieve afstand mobiliteit.
+ Rol reisbureaus en media. Veelzijdig aanbod en aanbiedingen.

 Keuze vakantiebestemming hangt af van;
- Complementariteit.
- Pushfactoren en Pullfactoren. Landschap, klimaat, cultuur.
- Kostenplaatje. Goedkope last-minutes.
- Relatieve afstand.
Pullfactoren worden Pushfactoren;
Door natuurrampen, oorlog, kans op terroristische aanslagen, ziektes (zoals sars).

 Gevolgen toerisme:
Positief  Toename BNP
 Werkgelegenheid
 cultuurverrijking
Negatief  Economisch afhankelijk van toerisme – kwetsbaar bij wegvallen inkomsten
 regionale ongelijkheid. – door eenzijdige investeringen.
 Natuur wordt accommodatie. – Toename vliegverkeer. – schade aan milieu.
 Cultuurbotsing.

Oplossing  Ecotoerisme. = Duurzaam toerisme.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.