Domein: migratie en vervoer. 1 Migratiestromen.
- geografische mobiliteit: stromen van mensen, goederen, energie, ideeën en informatie tussen gebieden. - Ruraal-urbane migratie: trek van het platteland naar de stad. - Circulatie: vorm van geografische mobiliteit waarbij mensen tijdelijk van woonplaats veranderen en waarbij ze een grens tussen twee plaatsen overschrijden. - Migratie: vorm van geografische mobiliteit waarbij mensen permanent van woonplaats veranderen en waarbij ze een grens tussen twee plaatsen overschrijden. - Emigratie: trek van mensen vanuit een land naar een ander land met de bedoeling zich daar (permanent) te vestigen. - Immigratie: het zich vestigen in een bepaald land, komend vanuit een ander land. - Migratiesaldo: verschil tussen vestiging (immigratie) en vertrek (emigratie). Ook wel netto-emigratie of sociale groei genoemd. 1.1 hoe vinden migratiestromen op wereldschaal plaats? A: migranten richting het Noorden trekken na 1945 vooral naar Noord-Amerika. Immigranten in de Verenigde Staten komen steeds meer uit landen uit het Zuiden. Migranten uit het Zuiden die richting Europa trekken komen vooral uit Noord-Afrika en Azië.
B: de migratie in het Zuiden is groter dan de migratie van het Zuiden naar het Noorden. Dit geldt vooral voor Afrika en Azië. Migranten in Afrika zijn voornamelijk vluchtelingen. In Azië komen zowel arbeidsmigranten als vluchtelingen voor.
C: - pushfactoren: negatieve kenmerken van een gebied dat voor mensen een reden kan zijn om het gebied te verlaten. (afstotingsfactoren) - pullfactoren: positieve kenmerken van een gebied, dat voor mensen een reden kan zijn om naar dat gebied te trekken.
Migratiestromen zijn te verklaren, door:
- kenmerken van de vertrek en vestigingsgebieden.
o Gedwongen migratie: pushfactor
o Vrijwillige migratie: pullfactor
- Persoonlijke kenmerken van de migrant
- Groepskenmerken van de migrant
- Intermediaire factoren die migratie kunnen bevorderen of belemmeren.
1.2 welke migranten zijn er in Europa?
A: van de EU bevolking heeft 4,7% niet de nationaliteit van het woonland. Hiervan komt 3% van buiten de EU. Als resultaat van de Zuid-Noord-migratie heeft West-Europa vooral te maken met migranten uit het Zuiden van Europa en uit voormalige Europese koloniën.
B: voormalige wervingsgebieden van gastarbeiders en voormalige koloniën zijn nog steeds bepalend voor de nationaliteit van veel buitenlanders in een land. Daarnaast vormen ook mensen met de nationaliteit van de buurlanden een belangrijke categorie buitenlanders.
C: - decompartimentering: het uiteenvallen van statenblokken of staten om politieke of economische redenen.
De politieke situatie in Oost-Europa leidt tot politieke decompartimentering: staten vallen uiteen in afzonderlijke eenheden. Dit leidt tot grote migratiestromen. Het is mogelijk dat politieke compartimentering in de EU en in de NAVO kan voorkomen. 1.3 hoe verloopt de migratie van en naar Nederland?
A: de emigratie van Nederlanders is direct na de Tweede Wereldoorlog groot geweest. De belangrijkste pushfactor hierbij was de slechte arbeidsmarkt in Nederland. De belangrijkste emigratielanden waren Canada, Australië en de Verenigde Staten. De huidige emigratie is vooral op onze buurlanden gericht.
B: de belangrijkste immigranten in Nederland zijn: - Nederlanders (terugkerend na emigratie) - Indonesiërs (vluchtelingen voor en na de afhankelijkheid in 1949) - Marokkanen en turken (arbeidsmigranten, gezinsherenigers, gezinshervormers) - Surinamers en Antillianen (vluchtelingen, arbeidsmigranten) - Iranezen, Irakezen, Somaliërs (vluchtelingen) - Arbeid, economische en huwelijksmigranten uit andere EU-landen.
C: - gezinshereniging: buitenlanders die zich willen herenigen met hun gezinsleden, die al in het immigratieland verblijven - volgmigratie: gezinshereniging - segregatie: het ontstaan van een ruimtelijke scheiding tussen verschillende bevolkingsgroepen: door segregatie neemt ook de sociale afstand tussen groepen toe. - Lorenz-curves: lijn die de inkomensverdeling van een land weergeeft, je kunt hieraan aflezen welk percentage van het totale inkomen verdient. - Allochtoon: persoon die niet-Nederlandse nationaliteit bezit, die buiten Nederland geboren is of van wie een of beide ouders buiten Nederland geboren zijn.
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn de belangrijkste woonregio’s van immigranten. Hier speelt het probleem van segregatie: vooral rond stadscentra wonen veel immigranten. Ook in de (oude) industriegebieden in het oosten en zuiden van Nederland wonen Turkse en Marokkaanse immigranten. 2 Migratievraagstukken. 2.1 welke gevolgen heeft migratie binnen het Zuiden? A: de stedelijke bevolking groeit in de arme landen veel sneller dan in de rijke landen. De voornaamste oorzaak hiervan is migratie.
B: positieve effecten van emigratie voor het vertrekgebied zijn: - afname van de armoede - stimulans voor de huizenbouw - beter onderwijs.
Negatief is het vertrek van de meest ondernemende mensen. De overheidsmiddelen om het wegtrekken van mensen te voorkomen zijn beperkt.
C: in veel arme landen heersen slechte leefomstandigheden. Om de problemen aan te kunnen pakken, moet het stadsbestuur de bestaande situatie eerst legaliseren. Dit gebeurt nu niet omdat dat leidt tot nieuwe migratie naar de stad. 2.2 welke invloed heeft de Zuid-Noord-trek op de bevolkingssamenstelling?
A: migratie is selectief. Een leeftijd van 15-45 jaar en een goede scholing zijn kenmerken van emigranten. Behalve tot een direct bevolkingsverlies leidt dit tot een afname van het geboortecijfer. Het vertrek van hoogopgeleiden hoeft lang niet in alle gevallen negatieve effecten te hebben.
B: - tweede generatie allochtonen: allochtonen waarvan de ouders uit het buitenland afkomstig zijn, maar die zelf in Nederland zijn geboren en getogen.
Migratie beïnvloedt onder meer de ethische samenstelling, de groei van de bevolking, de sekseverdeling, de leeftijdsverdeling en het inkomensniveau in de ontvangende samenleving. Omdat migranten vooral naar stedelijke gebieden trekken, zijn de effecten daar ook het grootst. 2.3 hoe gaan overheden om met het migratievraagstuk? A: - Conventie van Genève: internationale overeenkomst tussen ruim honderd staten uit 1951 waarin is vastgelegd wie als vluchteling moet worden beschouwd. - Asielverzoek: verzoek van een potentiële immigrant bij de overheid om als vluchteling te worden erkend en toegelaten. - Asielzoeker: iemand die zijn verblijfsland is ontvlucht en zich (tijdelijk) in een immigratieland wilt vestigen; hij/zij heeft nog geen vergunning tot verblijf (VTV)
Het Nederlandse toelatingsbeleid kent drie criteria
1. internationale verplichtingen
2. Nederlandse economische belangen
3. humanitaire redenen
voor immigranten van buiten Europa vormt het laatste criteria de enige mogelijkheid om Europa binnen te komen. Voor de traditionele migrantengroepen zijn gezinshereniging en gezinshervorming hierbij belangrijk. De groep asielzoekers beroept zich op het Vluchtelingenverdrag.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden