Migratie en mobiliteit
1. Wat is migratie?
Bij migratie moeten mensen aan drie voorwaarden voldoen:
-ze moeten verhuizen
-ze moeten de grens van hun eigen woongebied overschrijden
-ze moeten permanent voor de nieuwe woonplaats kiezen
2. Migratie op verschillende schaalniveaus
Er zijn drie schaalniveaus van migratie:
-intraregionale migratie: migratie binnen de grenzen van een regio
-interregionale migratie: migratie van de ene regio naar de andere
-buitenlandse migratie of emigratie/immigratie: migratie waarbij een landsgrens overschreden wordt
De overheid wil weten hoe het migratiepatroon eruit ziet zodat ze hun beleid aan de migratie aan kunnen passen, de migratie sturen, of de migratie inperken.
3. Migratiestromen en migratiemotieven
Er zijn twee manieren om soorten migratie te onderscheiden:
-naar richting
-naar motief
Vier migratierichtingen:
-urbanisatie: migratiestroom van het plattenland richting de stad
-suburbanisatie: migratiestroom vanuit de stad richting de nabije (landelijke) omgeving
-desurbanisatie: migratie vanuit de agglomeratie (een stad + vastgegroeide randgemeenten) naar het verder weg gelegen landelijke gebied.
-re-urbanisatie: reactie op suburbanisatie. Migratiestroom van suburbane en desurbane gebieden naar de steden.
Vier migratiemotieven:
-arbeidsmotieven
-volgmotieven
-vluchtmotieven
-woonmotieven
4. Arbeidsmotieven
Arbeidsmigratie: migreren om ergens anders te gaan werken. Dit is een economisch motief.
Arbeidsmigratie komt veel voor in ontwikkelingslanden. Daar wordt vooral gemigreerd van het platteland naar de
Stad.
Circelmigratie of circulatie: arbeidsmigratie voor een bepaalde tijd.
5. Volgmotieven
Volgmigratie: een nieuwe migratiegolf achter de andere migranten aan. Dit is een sociaal motief.
Twee soorten volgmigratie:
Kettingmigratie: Een groep migranten brengt een nieuwe migratiegolf op gang. Eerder gevestigde migranten
geven informatie aan de achterblijvers en helpen hen bij het zoeken naar werk en woonruimte. Zelfs als de
oorspronkelijke reden voor migratie niet meer bestaat kan kettingmigratie doorgaan.
Gezinshereniging: Hierbij voegen de echtgenote en evt. de kinderen zich bij de vader die in een ander gebied
woont en werkt.
6. Vluchtmotieven
Een vluchtmotief is een politiek motief.
Vluchtelingen bevinden zich buiten het land waarvan zij de nationaliteit bezitten, uit gegronde vrees voor
vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, sociale achtergrond of politieke overtuiging. Ook vluchten veel mensen voor oorlogen.
7. Woonmotieven
Migratie als gevolg van woonmotieven komt vooral voor in welvarende landen.
Door de toegenomen welvaart kunnen mensen verder van hun werk wonen omdat ze een auto hebben.
Vooral mensen met kinderen trekken uit de steden weg. Zij willen hun kinderen liever rustig laten opgroeien.
Door het drukke woon-werkverkeer gaan steeds meer mensen toch weer dichter bij hun werk wonen.
8. Problemen voor migranten in het land van aankomst
Verschillende problemen voor migranten in het land van aankomst:
-economische problemen: niet direct werk, of slecht betaald werk
-sociale problemen: taalprobleem, integratie, leven in twee culturen
-psychische problemen: heimwee, bij illegale migranten: angst tot uitzetting
-problemen met huisvesting
segregatie: migranten blijven apart van de samenleving staan
integratie: migranten worden opgenomen in de samenleving waarbij sprake is van een wederzijdse aanpassing
9. Soorten mobiliteit
Twee soorten mobiliteit:
-mobiliteit in ruime zin: som van alle vestigers en vertrekkers in een gebied
-mobiliteit in enge zin: het (frequent) bewegen van mensen tussen plaatsen.
In het boek wordt alleen gesproken over mobiliteit in enge zin.
Mobiliteit in ruime zin wordt aangeduid met migratie.
10. Forensisme en internationaal toerisme
Twee belangrijke vormen van mobiliteit:
-forensisme: het verschijnsel dat mensen dagelijks heen en weer reizen tussen de plaats waar ze wonen en de plaats waar ze werken
-(internationaal) toerisme: het maken van reizen uitsluitend voor het genoegen
congestie: opeenhoping of verstopping= files
Door toerisme kan ook congestie ontstaan omdat in bepaalde perioden pieken van toerisme zijn.
11. Toename en afname van mobiliteit
Oorzaken voor toegenomen mobiliteit:
-ontwikkeling van technologie: door de komst van auto, trein en vliegtuig kunnen mensen in korte tijd grote afstanden overbruggen
-ontwikkeling van infrastructuur
-groei van de welvaaart: veel mensen hebben meer geld voor een auto of voor openbaar vervoer.
Oorzaken voor afname mobiliteit:
-congestie
-restrictief beleid van de overheid: omdat mobiliteit slecht is voor het milieu wordt het autogebruik teruggedrongen en het vliegverkeer ingeperkt.
12. Sociale en natuurlijke bevolkingsgroei
sociale bevolkingsgroei: toename en afname van de bevolking door migratie. Dit wordt uitgedrukt in migratiesaldo
vestigingsoverschot: als er meer mensen zich vestigen dan dat er vertrekken, positief migratiesaldo.
vertrekoverschot: als er meer mensen vertrekken dan dat ze zich vestigen, negatief migratiesaldo.
natuurlijke bevolkingsgroei: het verschil tussen het aantal geboorten en het aantal sterfgevallen in een bepaald gebied.
geboorteoverschot: als er in een gebied meer geboorten zijn dan sterfgevallen
sterfteoverschot: als er in een gebied meer sterfgevallen zijn dan geboorten
bij natuurlijke en sociale bevolkingsgroei wordt gebruik gemaakt van relatieve en absolute groei. Dit is om de groei te vergelijken tussen gebieden met verschillende inwoneraantallen.
13. Bevolkingsopbouw
bevolkingsdiagram: weergave van de verdeling van de bevolking naar geslacht en leeftijd in leeftijdsklassen of cohorten van vijf jaar.
Drie vormen bevolkingsdiagrammen:
-piramidevorm: elke leeftijdsgroep is kleiner dan de voorafgaande bevolkingsgroep. Er is sprake van een jonge, toenemende bevolking. Vooral bevolkingsdiagrammen van ontwikkelingslanden hebben deze vorm.
-urnvorm: het bevolkingsdiagram heeft steeds kleinere cohorten bij de jongere leeftijdsgroepen. Er is sprake van een afnemende bevolking. Vooral bevolkingsdiagrammen van West-Europese landen hebben deze vorm.
-granaatvorm: het bevolkingsdiagram laat een slechts zeer geleidelijke afname van jong naar oud zien. Er is een gelijkblijvend bevolkingsaantal = stationaire bevolking.
Drie factoren die van invloed zijn op de veranderingen in de leeftijdsopbouw:
-sociaal-culturele factoren: invloed van de kerk, minder sociale controle, op latere leeftijd kinderen krijgen, betere medische zorg, betere hygiëne en beter uitgebalanceerde voeding.
-economische factoren: vroeger was kinderen krijgen een noodzaak, nu niet meer. Anticonceptie geeft mensen zelf de keus of ze een kind willen of niet. Gezinnen zijn daarom kleiner.
-politieke factoren: in ontwikkelingslanden voert de overheid de explosieve bevolkingsgroei af te remmen door campagnes te voeren voor geboortebeperking.
demografische druk: de verhouding tussen het economisch productieve deel en het economisch niet-productieve deel van de bevolking.
vergrijzing: een procentuele toename van 65-plussers
14. Theorie van push- en pullfactoren
In het ene gebied zijn er pushfactoren (=afstotingsfactoren) die er voor zorgen dat mensen willen migreren.
In het andere gebied zijn er pullfactoren (=aantrekkingsfactoren) die migranten juist aantrekken.
De aantrekkelijkheid van een gebied wordt vooral bepaald door het idee dat men van een gebied heeft of door de verwachtingen die men ervan koestert.
Verschillende soorten push- en pullfactoren:
-economische
-politieke
-fysische (klimaat, natuurrampen)
-woonmotieven
15. Push- en pullfactoren op verschillende schaalniveaus
intraregionaal niveau: zoeken naar goede woonruimte of rustige omgeving.
Interregionaal niveau: werk vinden, mooiere woonomgeving.
Internationaal niveau: migratie uit economische of politieke overwegingen.
16. De centrum-periferietheorie
De centrum-periferietheorie gaat uit van deelgebieden die samen een geheel vormen: een systeem.
centrum: deelgebieden die sociaal-cultureel, economisch, en politiek dominant zijn. Er zijn veel pullfactoren aanwezig.
periferie: deelgebieden die in een ondergeschikte, afhankelijke positie verkeren. Periferie is afhankelijk van centrum. Er zijn veel pushfactoren.
spiraaltheorie: centrum wordt steeds groter en sterker, periferie wordt steeds zwakker en afhankelijker.
17. De centrum-periferietheorie op verschillende schaalniveaus
De centrum-periferietheorie komt voor op verschillende schaalniveaus:
-intraregionaal niveau
-interregionaal niveau
-internationaal niveau
18. Migratie en de interactietheorie van Ullman op alle schaalniveaus
In Ullmans theorie spelen drie begrippen een belangrijke rol:
-Complementarity (=complementariteit): migratiestromen ontstaan als er tussen twee gebieden een systeem van vraag en aanbod bestaat, bijvoorbeeld aan arbeidskrachten. Er komt dan een migratiestroom op gang om het overschot en het tekort op te heffen. De regio’s vullen elkaar aan: ze zijn complementair.
-Transferability (=ruimtelijke verplaatsbaarheid): mensen moeten zich kunnen verplaatsen van de ene plaats naar de andere. Afstand speelt een rol bij migratie, maar niet alleen de km’s. Ook tijd, kosten en moeite.
-Intervening opportunities (=tussenliggende mogelijkheden): het systeem van vraag en aanbod mag niet verstoord worden door tussenliggende mogelijkheden die een alternatief kunnen bieden. Intervening opportunities zijn een stoorzender voor de migratie van mensen tussen twee gebieden.
Ook deze theorie is toe te passen op alle schaalniveaus.
REACTIES
1 seconde geleden