Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Mens & Milieu, Hoofdstuk 1

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1586 woorden
  • 10 oktober 2002
  • 30 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
30 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1: Landschappelijke diversiteit Hoofdvraag: hoe zorgen we voor een evenwicht tussen de menselijke activiteiten en de mogelijkheden van het natuurlijk milieu § 1: Leven op een kruispunt Om te onderzoeken hoe mensen met het milieu omgaan, kiezen we Nederland, omdat het dichtbij ligt en het is landschappelijk verbazend interessant; de HUN-lijn ligt dwars door Nederland en haaks daarop ligt de NAP +1m lijn. Nederland veranderd landschappelijk ook: voller, vlakker, droger, viezer misschien? Nederland kan in 7 grote landschapseenheden worden verdeeld: 1. Veenweiden en droogmakerijen
2. Veenkoloniaal landschap

3. Zeekleilandschap
4. Rivierlandschap
5. Zandlandschap
6. Heuvellandschap
7. Stedelijk gebied
Elk van deze eenheden is onder te verdelen in subtypen, zoals bijvoorbeeld bij het zeekleilandschap: - kleinschalige zeepolders - grootschalige zeepolders - oude droogmakerijen - jonge droogmakerijen - terpenlandschap
Ook deze subregio’s zijn weer onder te verdelen. § 2: Vensters op het landschap Landschappen kunnen ruimtelijk veranderen, maar ook in de tijd; dat zie je aan oude kaarten. Ieder landschap bestaat uit een eigen combinatie van natuurlijke en door de mens aangebrachte elementen. In Nederland is er strikt gezien puur natuurlandschap meer (behalve Waddenzee). We beperken ons tot de rurale landschappen omdat: - daar de beste sporen zijn over het ontstaan en de wording van het gebied - daar de strijd om ruimte tussen wonen, recreatie, natuurbescherming en landbouw het best herkenbaar
Cultuurlandschappen weerspiegelen de invloed van de mens in een gebied. Natuurlijke elementen zijn ingepast, aangepast of verwijderd door de mens. Je hebt er inrichtingselementen: - infrastructuur - bodemgebruik - verkaveling - bebouwing

Samen geven deze natuurlijke en cultuurlijke elementen aan het landschap zijn uiterlijk; zijn morfologie. Verkaveling wordt ook wel perceelsvorm, percelering of kavelvorm genoemd en wordt onderscheiden in drie hoofdtypen: 1. blokverkaveling; land relatief klein en onregelmatig van vorm en volgt de loop van natuurlijke elementen. Mensen hadden de middelen nog niet om rechthoekige akkers te maken. Blokverkaveling vooral in de oude zand-, rivier-, en lössgebieden in Hoog-Nederland en de oude zeekleigebieden in Laag-Nederland. 2. strokenverkaveling; hoort bij bij het slagenlandschap. Het land is lang en smal en wordt door sloten gescheiden. Is karakteristiek voor de oude laagveenontginningen. 3. modern-rationale verkaveling; grote rechthoekige akkers, passen in de moderne landbouw. Bodemgebruik; de manier waarop de bodem wordt benut; bouwland, bedrijfsterrein enz. Agrarisch bodemgebruik bestaat uit: - akkerbouw - veehouderij - tuinbouw
Dit grondoppervlak samen is cultuurgrond. Bos is een aparte categorie. Bebouwingsvorm; manier waarop de mens zijn gebouwen neerzet ten opzichte van elkaar en de infrastructuur: - geconcentreerde bebouwingsvorm = dorp of stad (compact uiterlijk) - lineaire bebouwing = streekdorp langs een dijk, rivier, weg of kanaal
Om ons zicht te geven op het landschap zijn er verschillende vensters. 1. Zichtbare elementen (morfologie). Het gaat om belevingswaarde en visuele verontreiniging. Een aantrekkelijk gebied heeft een esthetische, economische en toeristische waarde. 2. Landschap als systeem (een ruimtelijk mechanisme van samenhangende elementen en gebeurtenissen). Mensen pasten en passen het landschap aan. Hierdoor raakt het samenwerkingsmechanisme tussen mens en natuur in de knoop en dit leidt tot eutrofiering, verzuring, verdroging en luchtverontreiniging. 3. Functies van het landschap: - draagfunctie (zoals bijvoorbeeld huizen aan de oppervlakte, activiteiten zoals ontspanning en verplaatsing) - productiefunctie (voedsel, grondstoffen, water, lucht) - regulatiefunctie (processen in het landschap regelen, zorgen voor natuurlijk evenwicht, afvalstoffen opnemen in de kringloop; natuurrampen en mensen brengen deze functie van de wijs) - informatiefunctie: signaalfunctie voor de mens. Door de informatie kan men een gebied inrichten in overeenstemming met de wensen en de verlangens van dat moment
De ecologie is de wetenschap die de betrekkingen tussen de organismen en hun omgeving bestudeert. Ecologen bestuderen de biosfeer (levende wereld). Alle delen van de biosfeer zijn met elkaar verbonden door onder andere voedselkringlopen. De biosfeer is verdeeld in ecosystemen (die zijn gebaseerd op relaties tussen de planten, dieren en de plaatsen die ze bewonen). Ecosysteem: het geheel van relaties tussen organismen onderling en tussen organismen en hun niet-levende omgeving
Het landschap herbergt verschillende ecosystemen. Ecosystemen zijn weer te verdelen in ecotopen (landschapselementen). Ecotopen worden vaak afgegrensd door reliëf , bodem,grondwater, vegetatie, grondgebruik oftewel compartimenten. Invloeden van buitenaf kunnen in een ecosysteem schade aanrichten: - sterke dynamiek - afnemende soortenrijkdom (diversiteit) met name van dieren in de top van de voedselketen - toename van bepaalde soorten (ene soort verdringt de andere) - afname complexiteit en stabiliteit
De otter leeft in een abiotische (dode) omgeving en is zelf biotisch (levend). Een interactie is een wisselwerking tussen dode en levende natuur. Het is een complex en stabiel stelsel met veel diversiteit; successie. Successie is een ontwikkelingsproces waarbij de ene soort plaatsmaakt voor de andere. Van pioniersstadium tot climax (zeer optimaal evenwicht). De menselijke invloed op de landschapsgenese is heel groot. § 3: Het Natuurlandschap We zoomen in op de laatste 2.4 miljoen jaar, de periode van het Quartair. In deze periode wisselden glacialen en interglacialen zich voor het eerst af, wat goed te zien is in Nederland. Wij leven in een interglaciaal (Holoceen). Dit volgde het Pleistoceen op. Nederland was eerst zee en er werden allerlei sedimenten afgezet. Ons land bestaat uit lagen: - zand en grind - keileem - leem - klei - loss - veen
Deze vormen het substraat van het landschap. In het Vroeg-Pleistoceen zorgden gletsjers en smeltwater voor een sterke erosie in de Alpen en Europese middelgebergten. Ze zeespiegel daalde en op de plaats waar later Nederland zou komen ontstond een enorme puinwaaier (geplaveid met rivierafzettingen). In het Midden-Pleistoceen werden zomers kouder en winters zachter. De sneeuw die in de winter viel smolt minder en de gletsjers breidden zich uit. In het Elsterien en het Saalien drong het Scandinavisch landijs door tot in Nederland (stuwwallen, zwerfstenen, keileem). Keileem is waterondoorlatend en dat zorgde voor meertjes en moerasjes. Er ontstonden stuwmorenen. In het Eemien werd het warmer, maar de kou sloeg weer toe. Nederland kreeg een toendraklimaat. Het eolisch sediment stuifzand waaide over Nederland. 10.000 jaar geleden liep het laatste glaciaal Weichselien op z’n eind. De temperatuurstijging zorgde voor: rijzende zeespiegel (gesmolten landijs). Leefgebieden mammoeten, sabeltijger, elanden en wisenten stroomden over - vegetatie toendrabegroeiing veranderde in de huidige natuurlijke plantengroei

Langs de kust: - Zoute moerassen (Basisveen) - Zandbanken - Strandwallen - Oude duinen
Oude Zeeklei ontstond door klei en zand wat daar getij en rivieren werd afgezet. Het is prima voor plantengroei. 1000 v. Chr.: Veenlaag in Nederland. Ontstaan uit resten moerasbossenà Hollandveen
Bij overstromingen kwam stukken van de Biesbosch, Zeeland en de noordelijke veenkusten onder water te staan. Het eiste slachtoffers, maar zorgde voor vruchtbare klei- en zavelgrond. Hoog-Nederland: - Eiken- en berkenbossen - Rivieren die zand en slib aanvoerden/vormden kommen en oeverwallen. - Moerassige beekdalen - Hogere zandruggen - Hoogveengebieden § 4: Het Cultuurlandschap De mens probeert zijn leefomgeving naar zijn hand te zetten. Deze invloed werd steeds groter. Hoofdindeling van het natuurlandschap en de menselijke invloed daarop - Zand- en losslandschappen; veel menselijke sporen. Bewoning en verbouwen van gewassen, rundvee, schapenhouderij, akkerbouw op afgebrande stukken bos. Jagen en verzamelen. - Bevolking neemt toe. Bos veranderde in weidegronden. Akkerland werd uitgebreid. Werd bemest met mengsel van mest en stalstrooisel. Omdat dit niet voldoende bleek, werd de bovenlaag van de heidevelden afgebrand, verzameld en uitgereden over de essen. - Het ging daardoor stuiven. Dorpen werden bedreigd. Het dreigde op een ecologische ramp en hongersnood uit te draaien. - De uitvinding van het kunstmest was de redding. Niet alles werd akker en weiland, sommige gebieden werden bebost. (slechte bodemkwaliteit, waterhuishouding, reliëf). - Er kwamen grote boeren die dmv ruilverkaveling hun land uitbreidden en samenvoegden. Er werd gekanaliseerd, bosjes gekapt enz. Deze aanpassingen waren niet altijd mogelijk. In de Gelderse Vallei, Brabant en Twente konden boeren de landbouw de rug toe keren of te gaan intensiveren. De duinstreek was eerst erg geliefd om te wonen, maar door ontginningen, akkerbouw en overbeweiding ging het daar ook stuiven. Om steden de bouwen werden er scheepsladingen zand weggevoerd. Dat leverde vlakke landerijen en geestgronden op. Zandsuppletie: weggespoeld duinzand aanvullen bij jonge duinen. Ook de wind ligt op de loer; het wordt daarom bebost en beplant. - Landschappen op de kleigronden; makkelijk terug te vinden menselijke sporen. 500 v. Chr. gingen mensen in de vruchtbare kustgebieden wonen, maar overstromingen maakten het leven zuur. Men ging terpen, wierden en woerden maken. Daarna kwamen er dijken en polders. - Grote oppervlakten op zee werden gewonnen: zeepolders. Ook ontstonden er droogmakerijen. De Afsluitdijk werd gebouwd, Deltawerken gerealiseerd. Rivierdijken kregen een opknapbeurt. - Landaanwinning zorgde voor klei, zand en grind; kostbaar. Er ontstond(en) zandgaten, kleiputten en grindgaten. Landbouw en landschap moesten inleveren, recreatie vaart er (letterlijk) wel bij. - Veenlandschappen; duidelijk door de mens aangelegd. Kolonisten gebruikten in de 9e eeuw dit gebied, strokenverkaveling ontstond. (smalle langgerekte percelen = copen). De landerijen moesten droog gehouden worden à Inklinking! Maaiveld daalde. De boeren stapten eerst over op veehouderij, maar grondwater bleef stijgen. Pompen of verzuipen was de keuze. Men koos voor pompen à nog meer inklinking. Dit proces gaat nu nog door. Dijken werden noodzaak. - Kolonisatie laagveengebieden ßà Strijd tegen het water. Men haalde vaak zelf problemen op de hals; zoutproductie, turfwinning. - In de periode van de Tachtigjarige oorlog begon een ontgronding à plassen. Deze werden bedreigend door oeverafslag. Een aantal werd droogmakerij, een aantal bleef plas en is nu recreatiegebied. - Er werd turf uit laagveengebieden gehaald. Ook zout werd gewonnen. Door overstromingen en opwellen van zoute kwel, waren veenpakketen doordrenkt met zout water. - Hoogveengebieden (ontstaan in Pleistoceen); water was vriend. Tot 1600 met rust gelaten. Industriële revolutie: vraag naar brandstof. Turf werd nu weggehaald. Antropogeen landschap: veenkolonie; grootschalige landschappen met rechte verkaveling, rechte wegen, rechte kanalen, vlakke akkers, dalgronden (dekzand en veenresten). - Groei bevolking, welvaart en technische kennis/Behoefte aan voedsel en veiligheid à ontginningen, strijd tegen water; meer invloed op natuurlandschap.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.