Leven in Europa H1 en H2 + begrippen

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2945 woorden
  • 18 april 2012
  • 48 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
48 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
H1 Overleven in Europese landschappen
§1 van plaggenhut naar wereldboer
Sommige boeren in Nederland hebben een gemengd bedrijf. Ze houden zich dan bezig met een combinatie van bedrijfstakken -> vaak op zandgronden. De zandgebieden zijn erg aantrekkelijk. Toeristen gaan vaak naar een omgeving met bossen, heidevelden, heuvels en dalen. Recreatie bedrijven vestigen zich op de mooie plekjes om mensen te trekken.

Voor het boerenbedrijf is zandgrond minder aantrekkelijk. De hoogteverschillen maken dat sommige stukken heel drassig of juist droog zijn. Zand is onvruchtbaar als grondsoort. De gewassen kunnen zonder toevoeging van kunstmest, compost of stalmest slecht groeien. De boeren moesten daarom vaak gebruik maken van rundvee, varkens, kippen en veel schapen.

Tot de 19e eeuw:
•    Waren de zandgebieden betrekkelijk open landschappen. Er stonden weinig bomen. De meeste bomen waren in de dorpskern, de brink, te vinden. De grotere bossen waren alleen op de hoge stuwwallen te vinden -> Veluwe, Utrechtse Heuvelrug
•    De heide was een graasgebied voor schapen. Samen met de zandverstuivingen werden dit de woeste gronden genoemd.
•    De akkers lagen vlak bij de boerderijen, omdat alle werkzaamheden nog met de hand werden gedaan -> ploegen, eggen, zaaien, wieden en oogsten. Akkerbouw was de belangrijkste vorm van landbouw (haver, rogge en aardappelen)
•    Op de lager gelegen weilanden werden melkkoeien en paarden geplaatst. Op de verre groengronden werden ze als hooiland gebruikt.
└->  er werd voor alle basisvoorzieningen gezorgd. Dit was mogelijk omdat de akkers werden bemest met stalmest, heideplaggen en stro. De veeteelt stond in dienst van de akkerbouw.
└-> Toen de plattelandsbevolking ging stijgen d.m.v. de daling van het sterftecijfer kwam dit landbouwstelsel in de problemen. Er dreigde een milieuramp.

Kunstmest voorkwam de landdegradatie en de armoede die daar het gevolg van zou zijn. Moderne meststoffen zorgde ervoor dat er een einde kwam aan de traditionele zelfvoorzienend landbouw op de zandgronden.

Enorme oppervlakten heidegrond werden omgespit, bemest en omgetoverd tot vlakke en eenvormige landbouwgebieden. De onbruikbare gebieden ontkwamen hieraan en werden gebruikt voor de toenemende vraag naar hout en om het wegwaaiende zand vast te houden.

Dankzij de inzet van steeds meer landbouwmachines werd de zware boerenarbeid lichter en nam de arbeidsproductiviteit toe.

Sommige streken zoals Brabant en Gelderland kennen nog een hoog geboortecijfer en een hoge agrarische bevolkingsdichtheid.
2 oorzaken:
1.    Er was weinig vervangende werkgelegenheid in de buurt
2.    Men was over het algemeen zo gehecht aan de eigen dorpssamenleving, familiebanden en de plattelandsomgeving, dat maar weinig mensen wilden verhuizen naar de stedelijke gebieden.

De uitbreiding van het bedrijf werd gezocht in een combinatie van specialisatie, schaalvergroting en intensivering.

§2 cultuurlandschappen in Europa

De meesten zijn cultuurlandschappen -> door de mens gevormd en in stand gehouden. -> onze zandgebieden.

In veenkoloniën is akkerbouw mogelijk op zandige bodems door het aanvoer van meststoffen en het kunstmatig regelen van de grondwaterstand.

Welk landschap ontstaat hangt af van een aantal factoren:

Fysische: natuurlijke omstandigheden
-    De grondsoort: rotsachtige streken zijn alleen geschikt voor extensieve veehouderij. Zo’n gebied is nauwelijks verkaveld. Waar veel stenen liggen, stapelen de boeren ze op als muren om de percelen te scheiden. Hier groeien vaak bomen en struiken op -> houtwal. De laaggelegen veengebieden worden gescheiden door sloten en vaarten (meren, rietland en moerasbossen)
-    Het klimaat: in droge streken, geen extensieve landbouw tenzij een boer veel land heeft. Ze halen dan water van elders en irrigeren hun vlakkere landerijen. Het bodemgebruik wordt dan intensiever, wat je kunt zien aan de gewassen.
-    Het reliëf: boeren maken terrassen op steile hellingen om akkers en weilanden aan te leggen. De lagere delen zijn natter en de weilanden worden daar gescheiden door greppels of sloten. In de hogere delen wordt meer aan akkerbouw gedaan en is het landschap vaak meer open. In hogere middelgebergte en in het hooggebergte zijn door koude en neerslag alleen maar extensieve vormen van  veeteelt mogelijk en dan alleen maar in de zomer.

Sociale: menselijk handelen
-    De ontginningswijze: inpolderingen, vereveningsgebieden en heideontginningen zijn in de regel vlak en open.
-    De eigendomsverhoudingen en het overheidsbeleid: als boeren de grond pachten van een grootgrondbezitter, zal een bedrijf niet gauw worden opgesplitst. Als een familie de grond zelf in eigendom heeft en alle kinderen bij de erfenis een stuk krijgen zal er sneller een versnippering van het landschap ontstaan. De overheid kan soms sterk de nadruk leggen op vergroten van het bedrijf. Ze geven subsidies om ruilverkavelingen uit te voeren met als gevolg vlakkere, grootschaligere en opener landschappen.

Europese landschappen kun je verdelen naar:
-    Natuurlijkheid: Natuurlandschappen zijn dunbevolkte gebieden. Naarmate de bevolkingsdichtheid groter wordt is een landschap meer ingericht.
-    Openheid: Moderne landbouw zoekt manieren op productie te vergroten en de kosten te verlagen. Bosjes, hagen en vrijstaande bomen weden gekapt. De landschappen werden daarom steeds opener.
-    Hoogteverschillen: In de berggebieden moeten de landschappen tot stand gehouden worden met landbouwsubsidies. De agrarische bevolking trekt weg en terrassen en akkers raken in verval.

Om landbouwlandschappen te kunnen vergelijken en te beoordelen of ze moeten worden behouden zoals ze zijn, werken planologen met het concept ruimtelijke kwaliteit. Ze letten daarbij op drie eigenschappen:
-    De gebruikswaarde ->Is het landschap voldoende bruikbaar voor de activiteiten van de bewoners, in het bijzonder de boeren?

-    De belevingswaarde -> Heeft het landschap een eigen karakter? Geeft het verblijf in het landschap de bewoner of bezoeker een prettig gevoel en roept het landschap de wens op om er langer te blijven?

-    De toekomstwaarde -> Is het landschap aan te passen aan de veranderende behoeften van de landbouw en andere menselijke activiteiten en kan het natuurlijke evenwicht in het landschap duurzaam in stand worden gehouden?

Polders, delta;s en huerta’s
 
Bocage landschap (heggen, houtwallen, bossingels en muren)
 
Open velden

Kampenlandschap en gemengde vormen van landbouw in mediterrane landen (afwisseling van grote en kleine bouwlanden)
 

§3 Het platteland: verval of herstel?

Na de twee wereldoorlogen had Nederland geleerd om eigen voedsel te verbouwen. Om Nederland er weer economisch bovenop te helpen was het een goed idee om landbouwproducten te gaan exporteren. De Nederlandse boer moest doelmatiger gaan werken. De opbrengsten moesten omhoog en de productiekosten omlaag. Een van de middelen om dit te bereiken is de ruilverkaveling.

Bij een ruilverkaveling wordt het agrarische landschap opnieuw ingericht. De vijf belangrijkste landschappelijke activiteiten in een ruilverkavelingproject zijn:
-    Het ruilen van kavels tussen eigenaren, waardoor de boeren hun land zo dicht mogelijk rondom het bedrijfsgebouw heeft liggen en versnippering ongedaan wordt gemaakt.
-    Het vergroten van de gemiddelde oppervlakte van de landbouwbedrijven door kleine boeren hun bedrijf uit te kopen.
-    Het aanpassen van de percelen: groter, vlakker en rechthoekiger.
-    Het regelen van de waterhuishouding, onder andere door het graven van brede, rechte sloten het rechttrekken van beken en het bouwen van pompgemalen.
-    De aanleg van verharde wegen en boerenerven en de bouw van bruggen om een goede bereikbaarheid van elke boerderij mogelijk te maken.

Hoe voordeliger de prijs is van vlees in de winkelschappen, hoe grootschaliger de producten zijn geproduceerd.

Sinds de jaren 70 kopen de mensen steeds meer producten die biologisch zijn geproduceerd.

Sinds de afgelopen decennia werd de intensieve veehouderij meer dan ooit getroffen door uitbraken van besmettelijke dierziekten: mond-en-klauwzeer, de gekkekoeienziekte BSE, varkenspest, kippengriep en Q-koorts bij geiten. De gevolgen brengen emotionele en economische schade toe. In meerdere gevallen wordt de gezondheid van de plattelandsbevolking bedreigd.

Met de behulp van de reconstructiewet kon de regering zogenaamde landbouwontwikkelingsgebieden aanwijzen waar de bio-industrie kan uitbreiden. Het is lastig om te vinden in Nederland omdat ze minstens 2 km van een natuurgebied moeten afliggen en afstand tussen het dorp voldoende vanwege de stankoverlast.

Begrippen Hoofdstuk 1

Agrarische bevolkingsdichtheid:
Aantal mensen dat deel uitmaakt van de agrarische beroepsbevolking per vierkante km cultuurgrond.

Arbeidsproductiviteit:
Hoeveelheid product of toegevoegde waarde die per tijdseenheid wordt geproduceerd door een arbeidskracht.

Cultuurlandschap:
Landschap dat onder invloed van de mens gevormd is.

Ecologische hoofdstructuur:
Samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland dat is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.

Extensiveringsgebieden:
Zone in het reconstructieplan waar wonen of de natuur voorrang heeft en waar de uitbreiding op nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet mogelijk is.

Fysische factoren:
verklarende redenen vanuit natuurlijke omstandigheden.

Gemengd bedrijf:
landbouwbedrijf waarin meerdere bedrijfstakken worden uitgeoefend.

Grondsoort:
materiaal waaruit de bodem is opgebouwd, zoals klei, zand, veen en löss.

Intensivering:
Investering van meer arbeid, kapitaal of kennis per eenheid product of per hectare landbouwgrond met als doel het verbeteren van het bedrijfsresultaat.

Intensiveringsgebieden:
Gedeelte van een reconstructiegebied waar de ontwikkeling van de landbouw voorrang heeft en waar concentratie van de intensieve veehouderij mag plaatsvinden door uitbreiding of nieuwvestiging, heef ook wel landbouwontwikkelingsgebied.

Landbouwmechanisatie:
Inzet van steeds meer technische middelen zoals machines en andere apparatuur om het werk te vergemakkelijken en de arbeidskosten te verlagen.

Landbouwpolitiek:
Overheidsbeleid dat gericht is op de bijzondere problematiek en de belangen van de agrarische sector.

Landdegradatie:
Vermindering van het biologische en economisch productievermogen van de bodem.
Landinrichtingsplan:
Ruimtelijk plan van de overheid om een plattelandsgebied zo te veranderen dat landbouw, natuur, wonen en recreatie beter tot hun recht komen.

Landschappelijke kwaliteit:
Waarde die aan een gebied wordt toegekend op grond van natuurlijke en cultuurhistorische kenmerken.

Niet-grondgebonden landbouw:
Agrarische activiteit waarbij de ter plaatse benodigde oppervlakte grond is teruggebracht tot het terrein waarop de bedrijfsgebouwen staan.

Ontmenging:
Proces waarbij een gemengd agrarisch bedrijf een of meer bedrijfstakken laat vallen om zich te gaan specialiseren in een overgebleven bedrijfstak.

Reconstructiewet:
Wet die de mogelijkheid biedt om zowel de agrarische structuur als de kwaliteit van natuur, bos, landschap, recreatie, water en milieu op het platteland te verbeteren.

Ruilverkavelingen:
Planmatige herinrichting van een landbouwgebied waarbij het accent ligt op het vergroten van de agrarische productiemogelijkheden.

Schaalvergroting:
Productie in steeds grotere eenheden om op die manier de productiekosten te verlagen en de opbrengsten te vergroten.

Sociale factoren:
Verklarende redenen vanuit maatschappelijke omstandigheden.

Specialisatie:
Zich binnen een bedrijf of gebied steeds meer toeleggen op één activiteit.

Verkaveling:
Manier waarop land in stukken is verdeed naar ligging van vorm. De belangrijkste vormen zijn de oude blokverkaveling, de stroken verkaveling en de modern rationele verkaveling.

Zelfvoorziening:
Streven om zoveel mogelijk zelf en ter plaatse alles te produceren wat voor de eigen levensbehoeften noodzakelijk is.

HOOFDSTUK 2

Begrippen Hoofdstuk 2

Actoren: alle personen, organisaties en instellingen die invloed hebben op het verloop van bepaalde processen. In de landbouw zijn dat onder andere boeren, consumenten, grootwinkelbedrijven en overheden.

Biodiversiteit: Verscheidenheid in soorten en ecosystemen in een regio.

Concurrentie: mededinging tussen verschillende partijen om een doel te bereiken dat niet voor iedereen is weggelegd.

Cultuurgrond: grond die wordt gebruikt door de landbouw: landbouwgrond.

Diversificatie: vergroting van het aantal soorten producten dat een bedrijf voortbrengt.

Economische dimensie: Benadering van een verschijnsel of gebeurtenis vanuit een economisch gezichtspunt.

Inkomenssubsidie: Verlenen van financiële steun door een overheid aan bedrijfshoofden wanneer deze zelf niet in staat zijn voldoende inkomen te verwerven.

Interne markt: Gemeenschappelijke markt met vrij  verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen waarbinnen de Europese burgers vrij kunnen wonen, werken, studeren of zakendoen.

Invoertarieven: Belasting die wordt geheven op producten die in een land worden ingevoerd.

Marginalisering: Onttrekking van land en arbeid aan de landbouw in plattelandsgebieden zonder andere inkomstenbronnen, waardoor deze gebieden ontvolken.

Neveninkomsten: inkomen dat men ontvangst naast de hoofdverdienste;bijverdiensten.

Overproductie: teveel aan productie, dat niet meer opgenomen kan worden door de markt.

Productiesubsidies: Verlenen van financiële steun door een overheid aan bedrijven met als doel de omvang van de productie en/of het bedrijfsinkomen te vergroten.

Protectie: bescherming van nationale of internationale markten door het instellen van handelsbelemmeringen of het geven van steun aan eigen producenten.

Quotum: Door de overheid vastgestelde maximumhoeveelheid die van een product geleverd of geproduceerd mag worden.

Uitvoersubsidies: steun in geld die wordt gegeven om de export van een product aantrekkelijk te maken.

Verbreding: ook wel multifunctionele landbouw genoemd: het realiseren van andersoortige activiteiten in een landbouwbedrijf naast de regulieren landbouwkundige activiteiten met als doel het inkomen te vergroten, zoals zorg, recreatie en educatie, maar ook energieproductie en waterberging.
Verduurzaming: manier van landbouwproductie en gebruik van het landschap die dezelfde leefkwaliteit van toekomstige generaties waarborgt.

Wereldhandelsorganisatie (WHO): internationale vergadering waar de lidstaten afspraken maken om de wereldhandel volgens algemeen geldende regels te laten verlopen om op die manier handelsbelemmeringen op  te heffen en oneerlijke concurrentie tegen te gaan.

Hoofdstuk 2 : Landbouw, lanschap en liberalisering

De productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal
Modern landbouwbedrijf> draait het om productiemiddelen (productiefactoren)> de input. Grond is schaars en duur, want de vraag is groot en het aanbod gering.
Wat het boerenbedrijf in gaat
Dieren produceren veel mest, maar dit is niet voldoende. Op zandgronden onstaan al snel tekorten aan bepaalde mineralen, daarom wordt er zo nu en dan kunstmest ingekocht bij coöporatie. Omdat onkruid de grasopbrengst en de melkgift vermindert, worden er bestrijdingsmiddelen gebruikt.
Wat het boerenbedrijf uit gaat
Olieresten en verpakkingsmateriaal worden onder strenge controle afgevoerd. Voor de aan- en afvoer van allerlei producten (melk, mest) is het belangrijk dat het bedrijf bereikbaar is via de openbare weg.
Overheid en inkomen
Meeste boeren in Eu reddenhet niet zonder steun van de Europese Gemeenschap.
Van dorp naar Europe
In 1957 werd in het Verdrag van Rome de Europese Economische Gemeenschap opgericht. (waaronder nederland). Internationale samenwerking had alleen maar zin als er sprake zou zijn van vrijhandel> vrij verkeer van goederen, personen en geldstromen> interne markt.
Om de concurrentie op de wereldmarkt aan te kunnen gaan, moest de Europese landbouw veranderen. Regeringsleiders en ambtenaren zetten het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) op> 4 basisbeginselen:
•    De agrarische bevolking heeft recht op een redelijke levensstandaard.
•    De consument betaalt een aanvaardbare prijs voor zijn levensmiddelen.
•    De schommelingen in de prijzen voor boer en consument blijven beperkt.
•    Het nieuwe Europa is wat betreft de landbouwproducten zo veel mogelijk zelfvoorzienend. Bescherming tegen buitenlandse concurrentie wordt protectie genoemd. (bv. hoge invoerrechten)
Om de productie te vergroten, werden boeren namenlijk gesteund met productsubsidies. > meer producten betekent meer subsidies(geld)> overproductie. Later kwamen er hoge boetes voor boeren die meer meld produceerden dan hun quotum(een vastgestelde maximumhoeveelheid). Vervolens werden de productiesubsidies afgeschaft en vervangen door inkomenstoeslagen> hangt af van de mate waarin de boer duurzame landbouwmethoden toepast(milieuvriendelijk).
Economische gevolgen van het Landbouwbeleid Nieuwe Stijl
Gezien vanuit de Economische dimensie heeft het landbouwbeleid Nieuwe Stijl ingrijpende gevolgen:
•    De geldstromen zullen anders over Europa verdeeld worden.
•    De concurrentiestrijd zal harder worden.
•    Het proces van globalisering wordt versneld. Het nieuwe landbouwbeleid sluit namelijk aan op de algemene afspraken die worden gemaakt in de Wereldhandelsorganisatie (WHO).
Niet eerlijk: als gevolg van de hoge invoertarieven kregen onder andere de kleine boeren in ontwikkelingslanden geen kans om hun landbouwproducten op de Europese en Amerikaanse markt te verkopen. Andersom maakten uitvoersubsidies het mogelijk dat westerse landbouwproducten in de derde werdeld ver onder de kostprijs verkocht konden worden> dumping.
Europees plattelandsbeleid
Europese landbouwbeleid> leide tot verlaten dorpjes. Door mechanisering en bedrijfsvergroting.
Europese plattelandsontwikkelingsbeleid> 2 hoofdpunten:
•    Landbouwbevolking moet in alle plattelandsgebieden een bepaald niveau van werkgelegenheid en voorzieningen mogelijk maken.
•    Grote verscheidenheid aan landschappen in europa beschermen.
Verandering van europese plattelandsgebieden
In de 27 lidstaten van de Europese unie zijn binnen de landbouw 4 belangrijke processen zichtbaar:
•    Intensivering> men gericht op een verhoging van de opbrengst per werkende.
•    Schaalvergroting> is het sterkst in de uitgestrekte, open akkerbouwgebieden.
•    Industrialisering> van het boerenbedrijf is een combinatie van intensivering en schaalvergroting.
•    Marginalisering: ontrekken van land en arbeid aan de landbouw in plattelandsgebieden zonder andere inkomstenbronnen, waardoor deze gebieden ontvolken. Het zijn zogenaamde expulsiegebieden: in deze geïsoleerde streken verlaten velen het platteland.
Biodiversieteit: verscheidenheid in soorten en ecosystemen in een regio.
Verlies van oorspronkelijke en aantrekkelijke landschappen tegen te gaan> heeft europese unie een subsiediestelsel opgezet> LFA- beschermingsprogramma. Steun voor plattelandsgebieden met bepaalde problemen:
•    Artikel 18: bergland en heuvelland> kort groeiseizoen.
•    Artikel 19: grote kans op verwaarlozing. Landgebruik> boerenbevolking trekt weg, schrale bodems.
•    Artikel 20: bijzondere nadelen> onder druk van bevolkingsgroei en economische groei.
Bioboeren in de bergen
Boeren in Oostenrijk: Inkomen van Oostenrijkse boeren ligt ongeveer 10% onder het Oostenrijks gemiddelde. Gevolgen: veel neveninkomsten en specialisatie in biologische landbouw (want veel subsidies).
Cultuurgrond: grond die wordt gebruikt door de landbouw; landbouwgrond.
Neveninkomsten: inkomen dat men ontvangt naast de hoofdverdiensten; bijverdiensten.
2 redenen voor diversivicatie: vergroting van het aantal soorten producten dat een bedrijf voortbrengt.
•    Prijzen dalen onder andere door schaalvergroting en specialisatie> kleine boeren kunnen het hoofd niet meer boven water houden.
•    
Verduurzaming: Manier van landbouwproductie en gebruik van het landschap die dezelfde leefkwaliteit van toekomstige generaties waarborgt.
Actoren: alle personen, organisaties en instellingen die invloed hebben op het verloop van bepaalde processen. In de landbouw zijn dat onder andere boeren, consumenten, grootwinkelbedrijven en overheden.
Verbreding: ook wel multifunctionele landbouw genoemd: het realiseren van andersoortige activiteiten in een landbouwbedrijf naast de reguliere landbouwkundige activiteiten met een doel het inkomen te vergroten, zoals zorg, recreatie en educatie, maar ook energieproductie en waterberging.

REACTIES

L.

L.

mooie samenvatting!! Ik vind hem heel fijn om te gebruiken. Aangezien ik zelf heel slecht ben in samenvattingen maken.. Heb jij toevallig ook een samenvatting van hoofdstuk 3 en/of 4??

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.