Klimaten

Paragraaf 2: Klimaten

Weersvoorspellingen gaan vaak niet verder dan vier dagen. Toch kunnen we vaak een beetje weten hoe het weer in een bepaald gebied is. Dat komt doordat wetenschappers over een periode van ten minste 30 jaar iedere dag, of soms zelfs ieder uur het weer hebben gemeten. Zo weten ze in ieder gebied wat bijvoorbeeld de gemiddelde temperatuur is en hoeveel neerslag er gemiddeld per jaar valt. Zo’n gemiddelde gemeten over ten minste 30 jaar heet het klimaat. Eer zijn regionale verschillen in klimaat, maar er zijn ook continentale verschillen. Tropisch regenwoudklimaat: overal is oerwoud, ook wel rimboe, jungle, bush bush of regenwoud genoemd. Het wordt er nooit kouder dan 18graden Celsius. Omdat het zo warm is, stijgt de lucht, die water meeneemt, maar dat water kan niet door het dikke bladerdek, waardoor er aan het einde van de middag enorme stortbuien kunnen ontstaan, moessons genaamd. Daarom is het daar altijd vochtig.
Savanneklimaat: het is hier ook heel warm, maar droger. Er zijn minder bomen, wel zijn er gras en heel veel dieren.

Woestijnklimaat: hier is het heel warm, maar, in tegenstelling tot het tropische regenwoudklimaat, valt er soms in een heel jaar geen regen. Ondanks de hitte, soms wel 50 graden C in de schaduw, kan het ’s nachts soms vriezen. Zo’n droog klimaat wordt ook wel eens een aride klimaat genoemd. Het woord woestijn betekent alleen dat het een heel droog gebied is. Niet, zoals veel mensen denken, dat het een grote zandbak is, of dat het er heel warm is. Soms stroomt er een rivier door het gebied. Langs de oevers daarvan groeit veel. Dit fenomeen het een rivieroase. Droogstaande rivieren worden wadi’s genoemd. Soms komt er water uit de rond omhoor. Dit heet een artesische bron.
Steppeklimaat: bij de steppen regent het iets meer dan in een woestijn, zodat er gras en struikjes kunnen groeien. De fauna is en ongeveer hetzelfde als op de savanne. Steppen worden ook poesta’s, pampa’s of prairies genoemd. Zulke halfdroge klimaten noem je ook wel semi-aride klimaten. Er wordt ook nog een onderscheid gemaakt tussen lang- en kortgrassteppen. Ook is er een overgang tussen de woestijn en de steppe, een woestijnsteppe. Dit is een aride klimaat.
Gematigd zeeklimaat: er zijn hier weinig strenge winters of warme zomers. Er groeien veel loofbomen. Veel druilregen is ook kenmerkend voor dit klimaat.
Middellandse-zeeklimaat: warme en droge zomers. Veel loofbomen die goed tegen droogte kunnen. Bijv. olijfbomen. Weinig regen, maar de regen die er valt, komt vaak in stortbuien. Dit is nadelig voor de landbouw; alle vruchtbare grond spoelt weg. Komt ook voor in delen van Amerika, Zuid-Afrika en Australië.
Landklimaat: warme zomers, koude winters. Alleen naaldbomen. Word ook wel taiga genoemd. Op sommige plaatsen is de grond altijd bevroren. Dit heet permafrost.
Poolklimaat: vriest er bijna altijd, geen planten. ’s Winters de zon enkele maanden niet te zien. Aan de randen van groenland komt de temperatuur een tijdje boven nul. Dan groet er mos en struikjes. Hier heerst een toendraklimaat.
Vladimir Köppen deelde de klimaten in door de flora te onderzoeken. Hij bedacht de volgende indeling:

A: tropische klimaten, zelfs in de koudste maanden boven de 18 graden C.
B: droge klimaten;(bijna) geen neerslag.
C: zeeklimaten; koudste maanden warmer dan -3 graden Celsius en kouder dan 18 graden Celsius.
D: landklimaten; ’s winters kouder dan -3 graden Celsius.
E: koude klimaten; komt ’s zomers niet boven de 10 graden Celsius uit.
In de atlas zijn de punten met dezelfde gemiddelde temperatuur met elkaar verbonden, isothermen zijn dit.