indonesië actueel

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 7415 woorden
  • 2 maart 2009
  • 262 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
262 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1
Een geologisch ‘paradijs’

Vulkanisme en de vele aardbevingen hangen samen met de platentektoniek. De plantentektonische puzzel van Indonesië is ingewikkeld omdat hier 4platen bewegen. Delen van Indonesië als Kalimantan en Papoea liggen op tektonisch stabiele plaatdelen van de Euraziatische en de Indisch- Australische plaat, en kennen dus geen vulkanische verschijnselen. In het zuiden van Indonesië, van Sumatra tot de Molukken vindt subductie plaats. (subductie: langs deze zone duikt de oceanische lithosfeer onder de oceanische asthenosfeer, waarbij eilandbogen ontstaan, Of de oceanische lithosfeer duikt onder de continentale lithosfeer waarbij vulkanische actieve continentenranden ontstaan) .
De beweging tussen platen gaat schoksgewijs: elke schok is een aardbeving. De Australische plaat verdwijnt de diepte in, Onder Java bevindt de plaat zich op ongev. 100-200km diepte en ten noorden v.h. eiland op ruim 600km onder het oppervlakte. In die diepte smelt de wegduikende plaat af. De gesmolten gesteenten zoeken een weg naar boven:”dit zorgt voor vulkanisme. Het gevolg is een eilandenboog met vele actieve vulkanen.


In het noordoosten nabij de Molukken bevinden zich dubbele subductiezones. Gevolg: er ontstaan 2 parallelle actieve eilandbogen. Delen van de Filipijnse en Pacifische plaat duiken hier weg onder de Euraziatische plaat.

Door subductie kan een zeebeving ontstaan als het epicentrum van de aardbeving vlak onder de oceaanbodem ligt. Het plotseling op- en- neerbewegen van de zeebodem kan een tsunami veroorzaken. :
“Tsunami: ontstaat onderzeese aardbeving of verschuiving > De beving veroorzaakt een lopende golf met een lengte tot 200km > In diep water kunnen de golven snelheden tot 800km/u behalen > In ondiep water worden de golven afgeremd waardoor ze in hoogte toenemen > Het water kan zich eerst terugtrekken van het strand, om vervolgens met grote kracht terug te komen.”

Krakatau en de catastrofe:
Op 26aug. 1883 kwam de uitbarsting van de Krakatau tot een hoogtepunt. Hij spuwde een enorme hoeveelheid gesteente en as uit en veroorzaakte door het instorten van het centrale deel van de vulkaan, de caldera, golven van ruimt 18m hoogte. De explosie had wereldwijde gevolgen. De zwaarste explosies werden 4800km verderop gehoord. Na de uitbarsting bleef het 24jaar rustig. Toen begonnen aan de noordzijde van de caldera onderzeese uitbarstingen. Al gauw ontstond er een kleine kegel boven zeeniveau, Anak Krakatau, ofwel het Kind van Krakatau.

Toba:
De uitbarsting van Toba op Sumatra vormde een caldera waarin tegenwoordig het Tobameer ligt. De vulkaan blies een grote hoeveelheid as de lucht in en een groot deel van het eiland werd bedolven door lava. Het fijne stof zorgde voor een globale temperatuurdaling doordat de asdeeltjes het zonlicht reflecteerden. De gemiddelde wereldtemp. Daalde 3 tot 10C. Deze temperatuurdaling zou voor een snelle toename van de hoeveelheid ijs bij de polen hebben gezorgd.

Galunggung:
Bij de eruptie van deze vulkaan zorgden heftige explosies voor eruptiezuilen van meer dan 20km hoogte. Dit komt doordat zich in de perioden dat de vulkaan niet actief was, zich hier grote hoeveelheden water verzameld hadden. Er ontstond een kratermeer. De wisselwerking van het water en de het magma veroorzaakt zeer plotselinge en heftige erupties.
De aswolken bij de explosies veroorzaakten zeer hoge eruptiezuilen. Doordat deze door de vliegtuigradarsystemen niet werden waargenomen vloog beide keren een Boeing 747 door de aswolk.

Kelud in Oost Java is de gevaarlijkste vulkaan met een kratermeer. De Merapi vulkaan is ontstaan als gevolg van de subductie van de Indisch- Australische plaat onder de Euraziatische plaat. De Indisch- Australische plaat heeft een oceanische korst en met een snelheid van een paar cm per jaar verdwijnt de plaat onder de Sundaplaat de diepte in. Met de diepte neemt de temperatuur snel toe, waardoor de onderduikende plaat gedeeltelijk smelt. Het magma stijgt op en zorgt voor vulkaanuitbarstingen.

Hoe taaier het magma, des te meer druk zich in de magmahaard kan worden opgebouwd. Hierdoor is de uitbarsting ook heftiger.

Hoofdstuk 2
Indonesië kent een zeer ongelijke bevolkingsspreiding. Op Java woont het grootste gedeelte van de bevolking. De volksverhuizing van Java naar andere eilanden leidde op het dichtbevolkte eiland nauwelijks tot een vermindering van de bevolking. Dit komt omdat ook een aanzienlijk aantal mensen naar Java verhuisde.

De bevolkingsgroei in Indonesië komt door: De hoge natuurlijke bevolkingsgroei (Het verschil tussen geboorte en sterftecijfer.)
De sociale bevolkingsgroei, het verschil tussen het aantal mensen dat immigreert en emigreert, heeft op totale groei nauwelijks invloed, al neemt die wel toe.
De snelle natuurlijke groei is het gevolg van de daling van het sterftecijfer en een geboortecijfer dat nog steeds hoog is. Economische, Culturele en Sociale factoren zijn voor het hoge geboortecijfer verantwoordelijk. (Kinderen zijn een verzekering voor de oude dag, Kinderen werken mee op het land etc: verhogen het gezinsinkomen, Kinderen worden door moslims als een geschenk van Allah gezien.)

Dat er in het verleden een daling heeft plaatsgevonden van het geboortecijfer komt door:
- De regering heeft sinds de jaren 60 v.d. vorige eeuw een programma voor gezinsplanning.
- De gestegen deelname van vrouwen aan het onderwijs is van betekenis voor de daling van vruchtbaarheid.
- Stijging van de huwelijksleeftijd

Is de ontwikkeling van de het geboorte- en sterftecijfer in Indonesië te vergelijken met die in de rijke West- Europese landen?
- Tot ongev. 1800 had ook Indonesië hoge geboorte- en sterftecijfers van ongeveer 45%. De bevolking nam nauwelijks toe en de hoge sterftecijfers kwamen door oorlogen en hongersnoden.
- Vergeleken met andere ontwikkelingslanden daalde het sterftecijfer vroeg. De snelle bevolkingsgroei begon daardoor eerder. De daling van het sterftecijfer had te maken met de invloed van de Nederlanders:

* Het NL bestuur maakte een einde aan de oorlogen,
* De verbeterde transportmogelijkheden zorgden er voor dat er snel voedselhulp kon komen in gebieden met hongersnood.
* De Nederlanders introduceerden moderne medische zorg.
- In 1949 werd Indonesië onafhankelijk, De invloed van NL hield op.

Migratie
Binnenlandse migratie: vindt vooral plaats naar stedelijke gebieden en gebieden die uitgebreide landbouwmogelijkheden hebben. (West- Java, Noord- Sumatra en Oost- Kalimantan) Hier gaan zowel mannen als vrouwen werken in de informele sector of als arbeider in de bouw en olie-industrie. Daarnaast is er sprake van transmigratie.
Nadelen van de migratiestromingen > Overbevolking, landtekort en ecologische achteruitgang.

Buitenlandse migratie: De bestemming van deze arbeidsmigranten lagen aanvankelijk voornamelijk in de staten rondom de Arabische Golf. Later kwam er een verschuiving naar Zuidoost-Aziatische landen zoals Maleisië en Singapore.
Opvallen bij buitenlandse migratie is dat het vooral gaat om vrij laaggeschoolde arbeidskrachten. Daarmee is er sprake van selectieve migratie.
Ook op illegale wijze zoeken meer Indonesiërs hun geluk in andere landen.
- Sommigen keren niet terug naar Indonesië na het volbrengen van de islamitische bedevaart in Mekka.

- Anderen maken gebruik van georganiseerde netwerken van mensensmokkelaars.

De laatste decennia migreren ook hooggeschoolde arbeidskrachten naar Indonesië. Dit hangt samen met de versnelling van de ontwikkeling van de Indonesische economie.

2.2
Indonesië behoort tot de armere landen van de wereld. Er zijn grote verschillen in het BRP/hoofd, Het bruto regionaal product per hoofd, en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking.
Het grootste deel van de ruim 100miljoen mensen tellende beroepsbevolking is werkzaam in de landbouw. Dit aandeel neemt af. Binnen de landbouw speelt de akkerbouw een veel belangrijkere rol dan veeteelt. Van de cultuurgrond is zo’n driekwart in gebruik voor voedingsgewassen en de rest voor handelsgewassen.
Daarnaast vind ladangbouw plaats in het oerwoud. Dit zijn tijdelijk bewerkte akkers.
Tuinbouw komt vooral voor op de erven rond de huizen. Een klein deel gaat naar de markt, de rest is voor eigengebruik: Groenten, fruit, Kruiden en specerijen.
Indonesië is sinds enkele jaren zelfvoorzienend qua voedselgewassen. Ze vormen na olie de belangrijkste exportproducten.

Door middel van vijfjarenplannen, de zogenoemde Repelita’s, heeft de Indonesische overheid sinds 1969 de economische ontwikkelingen proberen te bevorderen. In eerste instantie werden de plannen gefinancierd uit de olieopbrengsten. De plannen richtten zich aanvankelijk op de ontwikkeling van de landbouw. Maar toen in de jaren 80 de economische crisis in de oliesector toesloeg, bleek de financiële afhankelijkheid daarvan te groot. Daarnaast brachten landbouwproducten steeds minder op. Daarom probeert men sindsdien de industriële ontwikkelingen te stimuleren. Dat levert behalve buitenlandse deviezen ook werkgelegenheid op.
Positief is dat de export en buitenlandse investeringen in de laatste decennia van de twintigste eeuw en het begin van de eenentwintigste eeuw in het algemeen in Zuidoost- Aziatische landen is toegenomen en voor economische groei zorgen.

In de jaren 90 groeide de dienstensector sterk. Hierdoor kwam een duidelijke wijziging in de samenstelling van de beroepsbevolking: het aandeel van de landbouw in de beroepsbevolking nam af terwijl het aandeel in de industrie en dienstenverlening toenam.

2.3
De urbanisatiegraad van het land, het percentage mensen dat in de steden woont, is hoog.
De snelheid waarmee de stedelijke bevolking groeit, het urbanisatietempo, is 4%. Steden zoals Jakarta zijn hierdoor vrijwel onbestuurbaar geworden.
Deze overmatige verstedelijking heeft 2 oorzaken:
1. Er is een enorme trek van het platteland naar de steden. Door de toenemende druk op de beschikbare hoeveelheden landbouwgrond op het platteland, zoeken mensen naar andere bestaansmiddelen. De stad heeft een enorme aantrekkingskracht en veel migranten hopen er een baan te vinden. Velen komen in de informele sector terecht.
2. De sterke natuurlijke bevolkingsgroei van de steden zelf. De betere medische voorzieningen in de steden zorgen ervoor dat er minder mensen sterven. Het geboorteoverschot is hierdoor in de stad groter dan op het platteland.
De omvang van de bevolking is zo groot dat de leefbaarheid in het geding is en/of het gebied niet in staat is om de bevolking voldoende werkgelegenheid, huisvesting, en voorzieningen te verschaffen.
Daarom werd in 1904 het beleid van transmigratie door de Nederlanders gevoerd. Dat wil zeggen dat de Javaanse gezinnen moesten verhuizen naar andere eilanden, de buitengewesten.
Het doel was de bevolkingsdruk van Java te verlichten, kennis te verspreiden en de overige eilanden economisch te ontwikkelen. Olie- inkomsten en de steun die het land kreeg van de wereldbank zorgden ervoor dat vooral arme Javaanse boeren aan het regeringsprogramma konden meedoen.
Eén van de neveneffecten van de transmigratie was de invloed die de Indonesische overheid kreeg op de buitengewesten. De regering hoopte dat de niet-Javanen zich door deze bemoeienis meer verbonden zouden gaan voelen met Indonesië. Maar de tegenstanders van deze Javanisering spraken over een Javaanse overheersing. Bovendien kregen de transmigranten geld om het land op te bouwen. Dit leidde tot afgunst bij de lokale bevolking die al die voorrechten niet genoot.


De transmigratie is geen onverdeeld succes geworden. De bevolking op Java neemt niet af. Dat komt door de toevloed van mensen van andere eilanden. Het verspreidden van kennis gebeurde onvoldoende, omdat de Javaanse landarbeiders en boeren verstand hadden van het aanleggen van sawa’s onder condities zoals die op Java voorkomen. Een afwijkende grondsoort leidde hierdoor tot een mislukking van het project.
Hierdoor trokken vele transmigranten terug: Java bleef vol.

Megastad Jakarta
Jakarta vertoont alle kenmerken van een primate city. Een degelijke stad is vele malen groter dan welke andere stad ook en herbergt alle belangrijke economische en politieke functies.
De centralistische bestuursstructuur van Indonesië versterkt de belangrijke positie. In de rangorde van steden in het land, de stedelijke hiërarchie, staat de stad bovenaan. Jakarta laat de problemen van overbevolking en daarmee samenhangende ruimtelijke problemen, goed zien.
Als centrum van bestuur, handel en werkgelegenheid is Jakarta de grote magneet. Maar de snelle bevolkingsgroei veroorzaakt problemen: files, smerige lucht, de wegen doorsnijden een vlakte van kampongs zoals de zelfbouwwijken in Indonesië genoemd worden.
Deze wijken zijn ontstaan om het tekort aan betaalbare woningen op te lossen.
Meer dan 70% van de bevolking van Jakarta gebruikt grondwater om te drinken, te koken en te wassen. Hierdoor daalt de grondwaterspiegel sterk. Veel van het overige huishoudelijke water is ook lang niet altijd schoon.
Om de problemen van de stad aan te pakken zijn er JABOTABEK plannen gemaakt. Het bestaande stedelijke gebied dat Jakarta, Bogor, Tangerang en Bekasi besloeg, werd rond 1970 als ontwikkelingsregio bestempeld. Het geheel van steden en hun onderlinge sociale, economische en/of politieke relaties, het stedelijk netwerk, had als doel:
- de stadsontwikkeling en economische investeringen in goede banen te leiden;

- de stedelijke groei in het heuvelland ten zuiden van Jakarta af te remmen;
- het tegengaan van de illegale zelfbouw door mogelijkheden voor kampongs op gewenste plekken te stimuleren.

De steden Bogor, Tangerang en Bekasi moesten als groeisteden gaan fungeren. Elke stad moest qua voorzieningen en werk zelfstandig zijn en zijn eigen karakter behouden. Zo zouden stevige tegenhangers van Jakarta ontstaan.

De werkelijkheid is echter anders. Het verstedelijkingsgebied kwam nooit echt van de grond. Het JABOTABEK plan kreeg geen officiële status en de overheid bleek hiermee niet in staat de complexe problemen het hoofd te bieden.
Wel proberen projectontwikkelaars er nog steeds iets tegen te doen. De bouwbedrijven creëren zoals ze zelf zeggen; een wereld die rustig, schoon en veilig is en voorzien is van infrastructuur’. Ze hebben hun eigen drinkwatervoorziening en verwerking van afval en de straten zijn breed genoeg om het groeiende verkeer aan te kunnen.
Één probleem: tweederde van de bevolking reist iedere dag in stampvolle bussen, treinen of hun auto naar Jakarta om daar te gaan werken.

Hoofdstuk 3
Na 1980 raakte Indonesië sterker betrokken bij de wereld economie en sindsdien wordt de ontwikkeling van zowel de landbouw als de mijnbouw steeds meer beïnvloed door de globalisering.

De primaire sector werd in het verleden gezien als de basis voor verdere economische ontwikkeling. De producten worden rechtstreeks onttrokken aan de natuur. Er bestaan grote verschillen binnen de sector. Tegenover de sterk gemechaniseerde bosbouw staat bijvoorbeeld de uiterst arbeidsintensieve rijstteelt op beïnvloede terrasakkertjes, de sawahs.De geïndustrialiseerde mijnbouw verschilt in alle opzichten van de visserij, die gebruikmaakt van kleine scheepjes met een relatief groot aantal bemanningsleden. In NL behoort de mijnbouw tot de secundaire sector.

De bosbouw levert bekende houtsoorten die worden uitgevoerd naar Japan en andere rijke landen en in toenemende mate naar China. Indonesië is ook een belangrijke exporteur naar plaatmaterialen, vooral van triplex. De productie van papier en MDF voor de export neemt de laatste jaren sterk toe.


De waarde van het exportpakket neemt toe wanneer er meer hoogwaardige producten in zitten. Het is dus slim om aan grondstoffen zo veel mogelijk waarde toe te voegen. De industriële bewerking van een ruwe grondstof zoals hout voor de uitvoer wordt exportvalorisatie genoemd. De 2 grote voordelen van exportvalorisatie zijn:
- een land ontvangt meer inkomsten uit het buitenland, dankzij de hogere toegevoegde waarde van de exportproducten.
- Het bewerken van grondstoffen levert werkgelegenheid op.

Graven
Indonesië bezit grote voorraden delfstoffen en de mijnbouw levert een behoorlijke bijdrage aan het nationale inkomen. Vooral Sumatra en Kalimantan leveren veel aardolie en aardgas. De nationale regering heeft het zoeken naar goed en zilver ook sterk gestimuleerd. Met succes: Papoea heeft de grootste goudmijn in de wereld.

Indonesië is na Maleisië de grootste tinproducent ter wereld en de grootste producent van aardolie in Zuidoost- Azië. Zo staan op Noord- Sumatra en Bontong op Oost Kalimantan, twee enorme installaties voor de productie van vloeibaar aardgas dat vanuit deze twee havenplaatsen kan worden verscheept.

Indonesië is lid van de OPEC en importeert sinds 2004 meer olie dan het uitvoert. De afnemende olieproductie is te wijten aan het uitgeput raken van een aantal olievelden, maar ook aan een gebrek aan investeringen in apparatuur. Intussen is het binnenlandse verbruik fors toegenomen. Omdat de nationale overheid alle rechten van de olie- en gasvoorraden in handen heeft, vloeit ongeveer 3kwart van alle inkomsten hieruit de staatskas in.

Planten
Binnen de landbouw is de akkerbouw de belangrijkste bestaansbron voor de plattelandsbevolking. Veel mensen moeten het doen met weinig grond, slecht 11.5% van het landoppervlak is cultuurgrond.
De plantagelandbouw is door de Nederlanders opgezet in de koloniale tijd als ondernemingslandbouw. Kenmerkend zijn de toepassing van wetenschappelijke kennis en inzichten bij de teelmethoden, het gebruik van machines, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en de exportgerichtheid.
Door de mechanisatiegraad blijft de inzet van arbeidskrachten leeg.


Plantages komen vooral op Sumatra voor en dan nog alleen in bepaalde streken. Ze concurreren daar hevig met de bevolkingslandbouw om grond, arbeid en irrigatiewater. Toch probeert de regering de plantagelandbouw te stimuleren. Die levert niet alleen deviezen op, maar ook grondstoffen voor de eigen verwerkende industrie.

Niet alle handelsgewassen worden overigens op plantages verbouwd. Veel kleinere boeren in de buitengewesten kweken in het regenwoud rubberbomen waarvan ze de latex aftappen, of telen peperboompjes of koffiestruiken.

In de bevolkingsbouw leven de meeste mensen van de rijstbouw. Er zijn twee vormen van rijstteelt: de natte rijstbouw en de droge rijstbouw.
Op de zuidoostelijke eilanden valt niet genoeg regen om 2 tot 3 oogsten mogelijk te maken. Daarom maakt men gebruik van sawahs. Deze kleine, vlakke akkertjes zijn omringd door een dijkje om het irrigatiewater vast te houden zolang dit nodig is. Deze bevloeide rijstteelt wordt natte rijstbouw genoemd.
De sawahs blijven vruchtbaar doordat het irrigatiewater vulkanisch slib bevat, dat vooral op Java erg mineraalrijk is. Om constant hogere opbrengsten te garanderen gebruiken de boeren steeds meer kunstmest.
De oppervlakte grond van de sawahs neemt af, dit doordat jaarlijks vele hectaren landbouwgrond opgeofferd wordt aan de stadsuitbreiding en de aanleg van infrastructuur.
Vanwege de hoge bevolkingsdruk en de enorme schaarste aan grond is de rijstteelt bijzonder arbeidsintensief, vooral op Java. Er wordt buitengewoon veel tijd gestoken in de rijstteelt, maar de opbrengsten vallen tegen. Dit komt door de gebrekkige oogstmethoden, slecht geleide bedrijfjes en gebrek aan kunstmest.

Landbouw in verandering
De agrarische sector in Indonesië maakte de afgelopen eeuw grote veranderingen door en moest zich versneld aanpassen aan de veranderende maatschappelijke omstandigheden. Dit proces wordt agrarische transitie genoemd.
Na de oliecrisis in 1975 brak voor Indonesië een gouden tijd aan dankzij de hogere inkomsten uit de export van de plotseling kostbaar geworden aardolie. Er was opeens geld om de ontwikkeling van het platteland te bevorderen. In het midden van de jaren ’80 zakte de olieprijs in. De klap kwam hard aan: de wereldeconomie kwam in een recessie.
Om uit het dal te klimmen schonk de overheid extra aandacht aan landbouwkundig onderzoek en scholing aan boeren. Met behulp van subsidie op kunstmest en aandacht voor betere afzetmogelijkheden lukte het om het land zelfvoorzienend te maken voor rijst. Bovendien kwam er steun voor irrigatieprojecten en het gebruik van nieuwe rijstsoorten. Dit staat bekend als ‘de Groene revolutie’.


Sinds 1980 is het percentage mensen dat in de landbouw werkt afgenomen. Om te overleven heeft de boer in Indonesië tegenwoordig meer grond nodig dan vroeger. De toegenomen kosten voor levensonderhoud etc. kunnen alleen worden betaald uit de inkomsten die een groter bedrijf oplevert. Omdat de plattelandsbevolking elders moeilijk werk kan vinden, wordt het vertrek uit de landbouw afgeremd. Het gevolg: er komt weinig landbouwgrond beschikbaar voor boeren die willen uitbreiden. Dat betekend dat de agrarische transitie in Indonesië wordt vertraagd.

Toen Oost Azië aan het eind van de jaren 90 werd getroffen door een financiële crisis vluchtten velen zelfs terug in de landbouw. In plaats van de- agrarisatie zoals na de 2e WO, was er een beweging in omgekeerde richting waar te nemen in Indonesië.
Ondanks alle tegenslagen was er toch sprake van geleidelijke modernisering van de landbouw. Die heeft tot gevolg dat de rurale differentiatie is toegenomen. Dat wil zeggen dat de verschillen tussen de bevolkingsgroepen op het platteland groter worden.

De toename van de gemiddelde bedrijfsgrootte gaat vrijwel altijd samen met een hogere mechanisatiegraad. Voor veel werkzaamheden op de boerderij is arbeid overbodig geworden door de inzet van machines. Keuterboeren kunnen de toegenomen kosten niet opbrengen zonder zich steeds dieper in de schulden te werken, en geven hun bedrijfje op. De kleine boeren en pachters die niet vertrekken naar de grote stad, zijn nu landloze arbeiders. Ze kunnen alleen zo nu en dan aan de slag als seizoenwerker. Terwijl de grote boeren het beter hebben gekregen, is de armoede op het platteland onder de economische zwakke bevolkingsgroepen toegenomen.

3.2
Industrie (secundaire sector) is het verwerken van grondstoffen en halffabrikaten tot eindproducten. Het aandeel van ambachten in de secundaire sector neemt langzaam af door de massaproductie.
De uitvoer van grondstoffen bracht steeds minder geld op, terwijl de import zwaar drukte op de handelsbalans. Om deze nadelen te omzeilen koos de Indonesische overheid voor de importsubsidie: dat is het streven van een land om zijn afhankelijkheid van de internationale handel en invoer van goederen uit het buitenland te verminderen d.m.v. het actief beschermen en stimuleren van de eigen industrie.
De politiek van importvervanging biedt 3 voordelen:
1. het betekend een besparing van deviezen;
2. het maakt een land minder afhankelijk van buitenlandse leningen;
3. het biedt een eigen industrie veel werkgelegenheid en de mogelijkheid tot het opdoen van technische kennis.

Nadeel: de overheid bleek een slechte ondernemer te zijn. De productiekosten bleken veel te hoog te zijn, waardoor de goederen duurder waren dan wanneer ze zouden zijn ingevoerd.

1980: het streven naar autarkie maakte plaats voor exportgerichtheid. De overheid zag ondernemers uit EU, Noord Amerika en Japan die werden aangetrokken door de lage loonkosten, graag komen. Voor buitenlandse ondernemingen is Indonesië erg aantrekkelijk, ze besteden de productie van kleding, speelgoed etc. uit aan plaatselijke onderaannemers. Hoe goedkoper deze bedrijfjes kunnen werken, hoe meer kans ze maken om te mogen leveren.


In veel fabrieken en werkplaatsen worden onderdelen of modules in elkaar gezet. Voorbeeld: de auto- industrie. Deze manier van produceren wordt assemblage genoemd. Het is ongeschoold werk dat iemand kan doen als hij bij wijze van met een schroevendraaier kan omgaan. Vandaar dat het de schroevendraaiereconomie genoemd wordt.

Hiernaast ging de Indonesische regering in 1980 ook de uitvoer van ruwe grondstoffen verbieden. Het gevolg: exportvalorisatie: alleen de bewerkte industrieproducten met een hogere toegevoegde waarde mochten het land uit.

Doordat deze nieuwe exportgerichte industrie een arbeidsintensief karakter heeft, ontstaat er veel werkgelegenheid, precies wat Indonesië nodig heeft.
Ook kwam er meer eten, meer geld voor scholing, medische zorg en een hoopgevende toekomst.

De economische productiezones, zoals EPZ’s (export processing zones) liggen vaak in de buurt van een lucht- of zeehaven. Daarbuiten worden ook, vaak in sweatshops, exportgoederen geproduceerd. Het gaat dan om werkplaatsen in de informele sector.

Arbeidsmigratie
Gastarbeid is voor Indonesië van groot beland. Veel jongere mensen trekken voor een paar jaar, vooral vanuit Java, naar landen in Zuidoost- Azië waar wel werk te vinden.
Voordelen van deze arbeidsmigratie zijn:
- de druk op de interne markt wordt minder;
- de overmakingen van loon versterken de betalingsbalans van Indonesië en zijn vaak van grote betekenis voor de plaatselijke economie;
- het in het buitenland verdiende geld kan bijvoorbeeld besteed worden aan het opzetten van een bedrijfje of de bouw van een beter huis met goede sanitaire voorzieningen.

De arbeidsmigranten zijn over het algemeen ongeschoold. Het merendeel is vrouw en doet huishoudelijk werk. Veel van deze vrouwen krijgen de vervelendste karwijtjes opgedragen, worden gedwongen onbetaald werk te doen onder armzalige arbeidsomstandigheden en worden seksueel misbruikt. Vooral Saoedi-Arabië is berucht als ‘gast’land.

Een zwakke dienstensector

De tertiaire/ diensten sector vervult een geheel eigen functie in de Indonesische samenleving. In economisch opzicht is deze sector voor een groot deel niet erg productief, maar in maatschappelijk opzicht wel. Grote aantallen mensen kunnen dankzij een dienstverlenend baantje namelijk het hoofd net boven water houden.
De werkenden die geregistreerd zijn: de formele sector, is in principe mondiaal georiënteerd.

Na de crisis van 1997 daalde de werkgelegenheid in de formele sector. Daarentegen groeiden dienstverlenende activiteiten die niet in de boeken staan: de informele sector, sterk. Deze sector wordt niet voor niets ook wel vluchtsector genoemd. Deze microbedrijfjes bieden aan miljoenen mensen een karig bestaan.

Fragmentarische modernisering = Het verschijnsel dat moderne en traditionele elementen in een samenleving naast elkaar blijven bestaan, doordat het moderniseringsproces slechts gedeeltelijk in bepaalde sectoren of gebieden plaatsvindt.

De opnamecapaciteit van de informele sector is enorm groot, maar hoe meer mensen er komen te werken, hoe lager de lonen worden. Dit proces wordt ook wel involutie genoemd. Het is een naar binnen gerichte ontwikkeling, het omgekeerde van een evolutie.
De regering wil meer aandacht aan deze sector besteden omdat het een flexibele bron van werkgelegenheid is. Bovendien kunnen deze activiteiten een opstapje zijn voor een eigen bedrijf dat wél belasting betaald aan de staat.

Binnen het land komt op allerlei manieren een centrumperiferietegenstelling voor. Daarbij gaat het om politieke en/of economische machtsongelijkheid. Die is goed herkenbaar op lokaal ruimtelijk schaalniveau, waar het westers aandoende zakendistrict het machtscentrum vormt. Op nationaal ruimtelijk schaalniveau tref je de tegenstelling aan tussen Java als machtscentrum en de buitengewesten als periferie.
Veel bewoners buiten Java zijn van mening dat het geld in de buitengewesten wordt verdiend, in Jakarta verdeeld en vervolgens wordt uitgegeven door de Javanen. Dit klopt niet helemaal, want ook op Java wordt hard gewerkt.

De regionale ongelijkheid vindt zijn oorzaak in de scheve verdeling van de bevolking en de ongelijke spreiding van vruchtbare bodems, neerslag en delfstoffen over het eilandenrijk. Maar nog een reden is: het koloniale verleden en de verschillen in etniciteit en religie.

3.3
Na de onafhankelijkheid in 1949 vindt een overgang plaats van een voornamelijk agrarische economie naar een industriële samenleving. Indonesië ontwikkelt zich tot een gemengde economie: een economisch systeem waarbij naar consumenten en producenten de overheid een belangrijke rol speelt. In een land met een gemengde economie is er vrijheid van productie en consumptie en vrij ondernemerschap door particuliere bedrijven. De overheid stelt de economische randvoorwaarden op, maar produceert zelf ook goederen en diensten en zorgt voor een herverdeling van de inkomsten van de mensen.


De vrijhandel maakt Indonesië kwetsbaarder voor mondiale economische en politieke ontwikkelingen. Voorbeelden:
- als gevolg van de Azië crisis raakten 17milj. Mensen extra onder de armoedegrens.
- De economische gevolgen van de aanslag op het World Trade Centre in NY waren voelbaar in Indonesië.
- De toeristenstroom nam af door de bomaanslagen die in 2002 en 2005 op Bali werden gepleegd door moslimactivisten.
- De hoge internationale olieprijzen zetten de economisch- politieke situatie onder druk.

Buitenlands geld, plus en minpunten”
Plus: Geld uit het buitenland kan gebruikt worden om allerlei activiteiten te ontplooien: aanleg van wegen, havens etc./ Een land kan hierdoor over investeringskapitaal beschikken / er komt werkgelegenheid / de overheid haalt belastinginkomsten binnen.

Min: Dat de multinationale ondernemingen tamelijk vlot een buitenlandse productievestiging kunnen opdoeken om deze te verplaatsen naar een land met nog lagere loonkosten of waar de arbeids- en milieuwet soepeler is.
Hiernaast is het lenen van grote sommen geld niet zonder risico. Het betalen van rente en aflossing wordt moeilijker wanneer de staatsinkomsten teruglopen door tegenvallende belastingopbrengsten.

Werk en welvaart voor iedereen?

De export in Indonesië neemt weliswaar toe, maar Indonesië profiteert te weinig van de verbetering van de wereldeconomie. De groei van de uitvoer is lager dan in de buurlanden. Dat is vooral te wijten aan de politieke onstabiliteit van het land, de onzekerheid die de bureaucratie meebrengt, en de corruptie.

De maritieme sector (havens en scheepvaart) is belangrijk voor de nationale en internationale handel van Indonesië. Een algemene trend is bijvoorbeeld de toename in scheepsgrootte. Dit betekent dat vele havens moeten worden vergroot. Het zijn ideale vestigingslocaties voor EPZ. Daarnaast leveren de aanleg en de exploitatie veel werkgelegenheid op.
Het gunstigste is het wanneer Indonesische exporteurs hun vracht rechtstreeks naar buitenlandse bestemmingen kunnen varen, tussenstops brengen voor het bedrijfsleven veel extra kosten mee.

Hoofdkantoor Japan
Japan is niet alleen de 1e handelspartner van Indonesië, maar ook de grootste investeerder en belangrijkste lenende natie aan het land. Op continentale schaal is het duidelijk dat in de centrum-periferieverhoudingen Indonesië tot de periferie moet worden gerekend en Japan als centrumland. Op mondiale schaal hoort Japan tot de Triade, de driehoek van rijke westerse landen.

Japanse bedrijven moeten zich gemakkelijk kunnen vestigen en wat regelgeving betreft, weten ze waar ze aan toe zijn. De Japanse regering wil een versoepeling van de strakke Indonesische arbeidswetgeving en vraagt belastingvoordeeltjes voor haar bedrijfsleven. In ruil daarvoor belooft Japan de verkoop van Indonesische producten op haar moeilijk toegankelijke markt gemakkelijker te maken.

China; partner of concurrent?
Enerzijds kan China zijn enorme behoefte aan natuurlijke grondstoffen vervullen door direct te investeren in mijnbouw en bosprojecten in Indonesië. Anderzijds kan de noodlijdende archipel profiteren van investeringen in energie, elektriciteit, autowegen en palmolie. Beide regeringen hebben afgesproken om de infrastructuur te verbeteren in mijnbouw, visvangst en landbouw.
Sinds de Azië crisis groeide de handel met China sterker dan met de rest van de wereld, toch zit hier een addertje onder het gras. De Chinese uitvoer naar Indonesië groeit namelijk veel sneller dan de invoer. Het aandeel dat Indonesië in de totale Chinese invoer inneemt, daalt zelfs.

Hoofdstuk 4:
Het klimaat in het tropische regenwoud (Af) is altijd warm en vochtig. De luchtvochtigheid is constant hoog en daalt niet onder de 80%. Hierdoor groeien de bomen 12maanden p.j. het bos is altijd groen, en de bladeren vallen het hele jaar door van de bomen.

Het bos bestaat uit 3 etages.
- Vanuit een vliegtuig ziet het eruit als een aaneengesloten bladerdak waar reuzen van soms meer dan 40m doorheen steken, bomen van deze etage worden erg oud. In die hoogste boomkruinen leven diersoorten als apen, slangen etc.
- De middelste etage bestaat uit bomen en struiken van enkele meters hoog.
- Ten slotte is er de bosvloer. Door de afschemering van de boomkruinen in de hogere etages is het hier behoorlijk duister, hierdoor blijft de plantengroei in de lage etage beperkt.

Biodiversiteit = het totaal aan verschillende soorten levende dieren, planten en micro- organismen in een bepaald gebied.

Biodiversiteit is heel groot, vooral in de laaglandbossen van Indonesië. Bergbossen kennen een iets geringere biodiversiteit. De hoge biodiversiteit heeft alles te maken met de constant hoge temperatuur en vochtigheid.
Door de grote soortenrijkdom komt in het oerwoud een enorme voorraad erfelijk materiaal voor. Dat bevindt zich in planten, dieren, zwammen of micro- organismen.

De bodem waarom de rijke vegetatie van het tropisch regenwoud groeit is niet erg vruchtbaar, dus arm aan voedingsstoffen. Al die planten leven namelijk van het afbraakmateriaal van dode planten en dieren. Schimmels en bacteriën breken afgestorven planten en dode dieren onmiddellijk af, soms in minder dan een paar uur. Daarom is de humuslaag in dit bos erg dun. Na het afbraakproces worden de vrijkomende voedingsstoffen in hoog tempo door andere planten opgenomen. Het betekent dat voedingsstoffen in de planten zitten en niet in de bodem.
Als de vrijgekomen voedingsstoffen niet zo snel zouden worden opgenomen, zouden ze in hoog tempo spoelen door het in de bodem infiltrerende regenwater. Ze komen dan uiteindelijk in het grondwater terecht, buiten bereik van de plantenwortels. De voedingsstoffen verdwijnen dan uit de kringloop van het tropisch regenwoud.


De waterhuishouding
Doordat de bomen ervoor zorgen dat weinig zonlicht de bodem bereikt, is er weinig verdamping van de vochtige bodem. Een deel komt in de bodem en stroomt zo af naar de rivieren. Ook verdwijnt er wat water via de dampkring. Per saldo is er een soort evenwicht tussen het water dat terecht komt in de tropische regenwouden en het water dat er uit verdwijnt. Dit wordt weergegeven in een waterbalans.
Waterbalans = overzicht waarin een winst- en verliesrekening van de hoeveelheid water in een gebied in een bepaalde periode wordt weergegeven.

De begroeiing heeft ook een grote invloed op de waterhuishouding. De vegetatie zorgt ervoor dat het meeste water binnen het ecosysteem worden vastgehouden.

4.2
De Indonesische overheid onderscheidt 3 typen bos:
- productieve bossen: worden gebruikt voor het verkrijgen van hout en andere bosproducten.
- Beschermde bossen: mogen niet worden gekapt, om bodemerosie tegen te gaan.
- Natuurreservaten.

De ontbossing hangt niet alleen samen met de behoefte aan hout. De commerciële houtkap vindt zowel legaal als illegaal plaats. Van legaal is sprake als een vergunning is afgegeven. Deze werd aan buitenlandse investeerders verstreken.
Een van de andere economische activiteiten die leidt tot ontbossing is de mijnbouw. Om bij plekken te komen waar delfstoffen in de grond zitten, is ruimte voor de aanleg van wegen dwars door het oerwoud nodig.
Flinke stukken hout worden ook gekapt om plantages voor de productie van hout of landbouwproducten zoals rubber, kokospalm en palmolie aan te leggen.

Ook was landbouwgrond nodig voor kleine boeren en transmigratie.

De ladangbouw krijgt door de groeiende ruimtebehoefte mindere speelruimte. Hierdoor moeten verlaten akkers weer in gebruikt worden genomen. De kans dat zich de oorspronkelijke vegetatie zal herstellen, wordt dan steeds kleiner.

Illegale houtkap
Het illegaal kappen neemt verschillende vormen aan. Een daarvan is het weghalen van bomen buiten de concessiegebieden. Binnen de concessiegebieden worden meer bomen geveld dan is toegestaan, zelfs beschermde boomsoorten.
Illegaal gekapt hout wordt soms via een buurland verkocht. Het lijkt dan alsof het hout daar vandaan komt.
De illegale houtkap is niet alleen maar het werk van criminelen. Vele Indonesiërs verdienen er hun brood mee. Ook militairen en politiemensen zijn de inkomsten uit houtkap als een aanvulling van hun lage loon. Ze betalen extra uit wanneer meer gekapt wordt dan is toegestaan. Vanwege decentralisatie heeft de landelijke overheid hier geen zicht op.

Met ontbossing zijn zowel economische als politieke belangen genoemd. Economisch gezien gaat het uiteraard om de inkomsten. Bovendien zorgt het ook voor werkgelegenheid.
De politieke leiders proberen die economische belangen te behartigen.

Het zelfstandiger worden van de regio’s leidde tot meer ontbossing. Dat heeft te maken met de armoede. De lage inkomsten van veel mensen werkt de houtkap in de hand.

4.3
Het weghalen van het tropisch regenwoud verstoort op lokale en regionale schaal de water- en voedselkringloop.
In het ontboste gebied komen fikse tropische regenbuien rechtstreeks op de bodem terecht. Voorheen verdampte dit water vanaf het bladerdek.
Hoe hoger de snelheid van het afstromende regenwater, des te groter is bodemerosie, het wegspoelen van bodems.

Met het verdwijnen van de bodem verdwijnt ook het waterhoudend vermogen. Een andere effect is dat in de droge periode de niet begroeide hellingen sterk uitdrogen en de temperatuursverschillen van de aardkorst toenemen. De klimaatregulatie van het woud komt door het weghalen van de begroeiing in gevaar. De constante temperatuur en vochtigheid gaan weg. Als het beschermde bos wordt weggehaald, kunnen de zonnestralen de bodem makkelijker bereiken en stijgt de temperatuur van de onderste luchtlaag en de bodem. Dit zorgt voor versnelde afbraak van het organische materiaal door bacteriën en schimmels. Ook de chemische verwering en de uitspoeling van de bodem wordt bespoedigd.

Uiteindelijk komt het overtollige water met het slib in versneld tempo in beekjes en riviertjes terecht. Het meegenomen bodemmateriaal kan in de rivieren worden afgezet. Zo vormen zich zand en kleibanken of slibt een deel van de rivieren dicht. De kans op overstroming neemt toe.
Met het verdwijnen van de bossen verdwijnt ook voedsel uit het ecosysteem, aangezien de aanwezige voedingsstoffen in de bodem verdwijnen door uitspoeling.

Ook zijn er sociaalecomische effecten van bosexploitatie: de ladangbouwers delven vaak het onderspit tegen legale en illegale houtkap. Hun leefgebied neemt af waardoor ze dat moeten verlaten. Het gevaar is dat de inheemse culturen worden vernietigd. Overigens nemen de ladangbouwers na de houtkap de ontboste gebieden vaak in bezit.

Gevolg ontbossing op wereldschaal:
- het natuurlijke broeikaseffect versterkt: het klimaat zal veranderen.
- Na het ontbossen worden oliepalmplantages aangelegd, dat gaat nogal eens samen met het draineren van veel vochtige of moerassige gebieden. Na drainage begint plantenmateriaal te rotten en daarbij komt veel kooldioxide in de lucht.
- Een groot deel van de flora en fauna op aarde verdwijnt voorgoed. Dit betekent dat een voorraad aan planten en kruiden die voor de farmaceutische industrie worden gebruikt, er niet meer zullen zijn. Dit is rampzalig.
- Dieren sterven uit, zoals de orang oetang.

Boswetten en wat er van terecht komt:
- Concessiehouders hebben vaak een tekort aan geschoold personeel en worden nauwelijks begeleid door deskundige bosbouwers. Dit komt door de efficiëntie van de houtoogst en de kwaliteit van het resterende tropische regenwoud niet ten goede.
- Ook is de overheid slecht georganiseerd. Het toezicht en de uitvoering van het bosbeleid ligt bij verschillende ministeries. Daarnaast komt daar veel corruptie voor en faalt het politieapparaat.

- Het bestrijden van de illegale houtkap is lastig zolang de vraag naar goedkoop hout in westerse landen groot is en er nog veel armoede voorkomt.
- Ook zorgen conflicten over landrechten voor vertraging in het aanpakken van ontbossing.

Hazard management is in gebruik om alle activiteiten die de risico’s kunnen verminderen aan te geven. Veel organisaties houden zich steeds meer hiermee bezig. Ook op wereldschaal zoals de wereldbank of de Verenigde Naties. Ze richtten hun aandacht daarbij op een duurzame samenleving.

Hoofdstuk 5
In Indonesië leven meer dan 300volken verspreid over duizenden eilanden. De etnische en culturele verschillen zijn groot.
Tussen de etnische groepen bestaan niet alleen culturele verschillen. Er zijn ook verschillen in ras. Rassen zijn groepen mensen die zich op grond van enkele typische erfelijke kenmerken onderscheiden. De meeste etnische groepen, zoals de Javanen behoren tot het mongoloïde hoofdras. Een bijzondere etnische groep met duidelijk andere lichamelijke kenmerken dan de overige volken woont op de oostelijk gelegen eilanden. Daar, in de provincie Paoea, behoort een groot deel van de inheemse bevolking tot het negroïde rad. Op Sumatra leven enkele volken met kenmerken van het Europese hoofdras.
De verwantschapsstructuren van de Indonesische volken zijn vaak complex. Het matriarchaat van de Minangkabauers is een voorbeeld hiervan. Bij dit volk wordt de afstamming niet langs de mannelijke, maar langs de vrouwelijke lijn bepaald. Godsdienst vormt voor veel volken een voorname inspiratiebron.

De aanwezigheid van zoveel verschillende volken is toe te schrijven aan enkele processen. Allereerst zijn er 1000en jaren lang tal van migratiestromen richting Indonesië geweest. Een deel hiervan kwamen van het vaste land van Azië. Daarnaast namen de bewoners van al die eilanden cultuurkenmerken over van bijvoorbeeld Arabische kooplieden en is het koloniale verleden van Indonesië van invloed geweest.

Chinezen als minderheidsgroep
Hoewel chinezen economisch gezien relatief machtig zijn, worden ze in Indonesië politiek onderdrukt. Al lang voor de Europeanen invloed kregen in Indonesië, migreerden Chinezen naar dit land. Toen al wisten ze een economisch gezien betere positie te bemachtigen, wat voor veel afgunst zorgde.

Onder het koloniale bewind van Nederland werd landbezit door Chinezen niet toegestaan. Veel Chinezen zochten hun geluk in de tussenhandel: Ze kochten producten van de lokale bevolking, en verkochten dezen aan de Nederlanders. De arme inheemse bevolking op het platteland gaf de Chinezen vaak de schuld voor de lage prijzen die ze voor hun producten kregen.
De haat tegen de Chinezen laaide vlak na de onafhankelijkheid in 1949 weer op. Dat had alles te maken met het overnemen van de functies van de Nederlanders door de Chinezen, zoals de scheepvaart, bij banken of verzekeringen.
De economische successen van de Chinese ondernemers wekten afgunst op bij de Indonesische bevolking.
Vooral tijdens het bewind van Soeharto zijn de Chinezen politiek onder druk gezet. Toen hij aan de macht was, werd het uitdragen van de Chinese cultuur verboden, Chinese scholen gesloten en mocht het Chinees niet meer openbaar gesproken worden. Veel chinezen werden gedwongen om een Indonesische naam aan te nemen en zich te bekeren tot het christelijke geloof of de islam. Het proces waarbij een minderheidsgroep geleidelijk elementen van de overheersende cultuur overneemt en een deel van de eigen identiteit verloren gaat, wordt assimilatie genoemd.
Door assimilatiepolitiek is de integratie van de etnische Chinezen op gang gekomen. Daarvan is sprake als de oorspronkelijke cultuur is verdwenen. Veel jongen Chinezen spreken hun moedertaal niet meer, hebben een Indonesische achternaam en zijn nog nooit in China geweest. Dat neemt niet weg dat er ook sprake is van discriminatie. Vooral als het economisch wat slechter gaat, worden Chinezen aangewezen als de zondebok.

Staat en godsdiensten
13e en 14e eeuw: de islamisering van Indonesië ontstond onder invloed van Arabische kooplieden. Dit begon aan de kusten van Noordwest Java en Oost Sumatra. En breidde zich vervolgens verder uit.
Het later binnen dringen van het christendom hing samen met de koloniale invloed uit Europa, vooral uit Nederland.

De wijze waarop economische ontwikkelingen invloed hebben op de verspreiding van godsdienst is goed te zien op de Molukken. In de 15e eeuw heersten daar islamitische sultans. Met de komst van de Portugezen in het begin van de 16e eeuw verplaatste het islamitische culturele en politieke machtscentrum zich naar Aceh, in het westen van Indonesië.
De Molukken vormde een verdeeld gebied met verschillende heersers. Daar verspreidde het christendom zich.


Na de officiële onafhankelijkheid van Indonesië was bijna 90% moslim. Echter is de islam geen staatsgodsdienst. Indonesië kent net als ons ‘scheiding van kerk en staat’. Dit betekent dat de religieuze en staatkundige macht niet in dezelfde handen zijn. Wel speelt godsdienst vaak een rol in de politiek. In Indonesië is het zelfs in veel gevallen aanleiding tot conflixten. De vrijheid van godsdienst die daar geldt, wordt verwoord in de Pancasila, een ideologie gebaseerd op 5 zuilen: het geloof in één God, nationale eenheid, humaniteit, sociale rechtvaardigheid en democratie.
Naast de islam en het christendom worden nog 3 andere godsdiensten door de staat erkend.

5.2
Het bloedigste conflict tussen moslims en christenen in de Molukse geschiedenis speelde zich af in de periode tussen 1999 en 2002. De vraag is hoe het komt dat de spanningen tussen de religieuze groepen zo hoog konden oplopen.
Tijdens de Nederlandse overheersing werden christenen bevoordeeld met hoge posities in onderwijs en bestuur. De toen ontstane verhoudingen tussen de 2 religieuze groepen zijn doorslaggevend geweest voor het verdere verloop van de geschiedenis.
De politieke situatie van de Molukken veranderen in 1949 toen door Soekarno de federale structuur van Indonesië werd opgeheven. De tot dan vrij zelfstandige provincies werden gedwongen deel uit te maken van eenheidsstaat Indonesië. Omdat de moslims de meerderheid vormden, waren de christenen hier vel op tegen. De reactie was het uitroepen van de Republiek der Zuidelijke Molukken (RMS). De afscheiding van een gebied door een volk dat een eigen onafhankelijke staat wil vormen, noem je separatisme.

De verhouding tussen moslims en christenen zijn beïnvloed door het sterken toenemen van het aantal moslims. Dit heeft gezorgd voor een christelijke minderheid. De Molukse christenen vormen nu economisch een relatie zwakke groep.
Werkloosheid en corruptie door de overheid en het leger zorgden voor veel onvrede onder Molukse christenen. Provocaties om hun onvrede te uiten leiden ertoe dat zo nu en dan het vuur oplaait.

Ook in Aceh zijn vele conflicten. De vorming van de Republiek Indonesië in 1949 had tot gevolg dat de Atjeeërs vanaf dat moment deel uitmaakten van deze nieuwe staat. Ze hebben zich hier nooit bij neergelegd, de ingelijfde provincie strijdt al jaren voor de onafhankelijkheid.
De regering heeft naast strategische belangen vooral economische belangen om Aceh te behouden: het gebied is rijk aan natuurlijke hulpbronnen, vooral aardolie en aardgas. Elke opstand wordt daarom door het Indonesische leger meteen de kop ingedrukt. Van vrijheid van meningsuiting is geen sprake. De mensenrechten worden in veel gevallen geschonden.

Het verzet van Atjeeërs word sterk beïnvloed door het strenge islamitische geloof.

Problemen van een jonge staat als Indonesië
Vele conflicten in Indonesië hangen samen met het feit dat het een jonge staat is. Wanneer, zoals in Indonesië, veel verschillende volken binnen één staat wonen, kan dat principe van territoriale integriteit gemakkelijk in conflict komen met een ander principe, dat ook door de VN wordt onderschreven, namelijk het ‘recht op zelfbeschikking’. Van dat recht kwam in Indonesië weinig terecht.
Soekarto trok al snel de bestuurlijke macht naar zich toe om het land met zoveel etnische en religieuze groepen bij elkaar te houden. In Jakarta werd de politieke macht geconcentreerd.
In 1967 moest Soekarto het veld ruimen. Zijn positie was wankel geworden door uitblijvende economische groei, de spanning tussen moslims en communisten en onafgebroken verzet van veel etnische groepen binnen de Indonesische archipel. Onder zowel Soekarno als zijn opvolger Soeharto, kende Indonesië jarenlang een dictatuur.

Om een eenheidsstaat te kunnen vormen waren bindende krachten nodig, die het land als geheel bij elkaar houden. De eenheid zou vooral moeten plaatsvinden door natievorming. De overheid probeerde deze natievorming op verschillende manieren te bevorderen:
- D.m.v. transmigratiepolitiek.
- D.m.v. het verspreiden van de Javaanse normen en waarden, (javanisering)
- D.m.v. de invoering van één taal: Bahasa Indonesia.

In 1988 kwam meer ruimte voor democratie. De vrijheid die steeds groter werd, versterkte de roep om autonomie. De 1e provincie die zich in een referendum uitsprak voor onafhankelijkheid was Oost Timor.
In 2002 werd Oost Timor dan ook onafhankelijk. Het belang van het grondgebied was voor de Indonesische regering niet groot. Oost Timor bezat geen grote hoeveelheden delfstoffen.

Na de val van Soeharto is het beleid dubbelzinnig. Aan de 1e kant krijgen de regio’s zals Aceh en Papoea meer bevoegdheden. Dit gebeurt vooral om deze gebieden tegemoet te komen en zo de roep om onafhankelijkheid te verminderen. Wanneer meer vrijheid echter een bedreiging vormt voor het voortbestaan van de republiek Indonesië, wordt door het leger nog steeds hardhandig ingegrepen.


De regering vreest dat waarschijnlijk meer provincies onafhankelijk willen worden. Vandaar dat zowel de Indonesische regering als het leger steeds vaker besluiten neemt waartoe ze in feite niet bevoegd is. Hierdoor ontstaan machtsvacuüm. Hierbij is het onduidelijk wie de feitelijke bestuursmacht in handen heeft. Dit komt de politieke stabiliteit en het voortbestaan van de eenheidsstaat niet ten goede.

REACTIES

P.

P.

De nationale regering heeft het zoeken naar >goed< en zilver ook sterk gestimuleerd. Met succes: Papoea heeft de grootste goudmijn in de wereld.

13 jaar geleden

H.

H.

kan iemand mij vertellen uit welke module deze samenvatting afkomstig is?

11 jaar geleden

F.

F.

De Geo van ThiemeMeulenhoff

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.