Waar heb jij je schoolspullen gekocht?

Doe mee aan het Back To School onderzoek over schoolspullen en maak kans op een Bol.com bon van 25 euro.

Indonesië

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 10074 woorden
  • 11 april 2016
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
37 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
5 belangrijke vragen die je jezelf moet stellen als studiezoeker

Met keuze uit ruim 1.600 hbo- en wo-bachelors in Nederland is het best lastig om een studie te kiezen. Hoe begin je met zoeken, en hoe kom je dichterbij de studie die bij je past? Om je daarbij te helpen, hebben we vijf belangrijke vragen op een rijtje gezet die je jezelf moet stellen tijdens je studiezoektocht.

Naar de pagina

Samenvatting Indonesië actueel

 

1 De Indonesische archipel

De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:

Welke samenhang is er tussen de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de Indonesische archipel?

 

 

 

 

 

Grote archipel

Relatieve ligging

 

 

 

 

Zeevaart vroeg belangrijk

Vanaf 1500 islamisering

 

VOC: specerijenhandel, alleenrecht

 

Vanaf 1850 handel in meer grondstoffen

 

Eilanden lang zelfstandig

Eenheidsstaat lastig

 

 

 

Java belangrijkste eiland

 

 

360 etnische groepen

Grote groep Chinezen

Indonesiërs meest moslim

De staat is seculier

1.1 Eenheid en verscheidenheid

Wat zijn de (topografische) karakteristieken van de Indonesische archipel?

 

Grootte, omvang en eilandstructuur

►Indonesië is de grootste archipel (eilandengroep) ter wereld. Absolute ligging wordt bepaald door geografische coördinaten (6º-11º ZB en 95 º -141 º OL).

●De relatieve ligging van de archipel is dat ze wordt omsloten door de Indische Oceaan, de Zuid-Chinese Zee en de Grote Oceaan.

 

Verbindingen

►Het archipelkarakter van het land heeft als een barrière gewerkt. De zeevaart speelde een belangrijke rol in de geschiedenis.

●Nog vóór de VOC werd via de zee contact met andere landen gelegd.

●Het gebied was door het Hindoeïstisch, totdat in 15e eeuw de islamisering begon.

●De VOC handelde vooral in specerijen. Deze organisatie had het alleenrecht op alle Indische handel en handelde vanaf de kust. Na 1850 (Industriële Revolutie) nam de handel in grondstoffen voor de wereldmarkt toe. Grote delen van Indonesië werden ‘opengelegd’.

■Nederlands-Indië is tot 1949 onder Nederlands bestuur gebleven.

►Elk eiland kon zich eeuwenlang zelfstandig cultureel ontwikkelen; wat het moeilijk maakt om nu een eenheidsstaat te zijn.

●Het Bahasa Indonesia is de lingua franca: de taal die geldt als gemeenschappelijke communicatiemiddel.

●Een probleem voor de eenheidsstaat is dat de gas- en olierijke provincie Aceh zich wil afscheiden.

►Op Java woont tweederde van alle inwoners. Het is het economische en politieke centrum.

 

Bevolking

►Indonesië telt circa 360 verschillende etnische groeperingen. Er woont een grote groep Chinezen die economisch gezien sterk zijn.

●De meeste Indonesiërs zijn moslim; Christenen en Hindoes vormen een minderheid. Indonesië is een seculiere staat.

 

 

 

 

 

 

Drie klimaten:

Af-klimaat, Aw-klimaat (moesson), Cf-klimaat

 

Hoge temperaturen

Geen seizoenen

Veel neerslag uit stijgings- en stuwingsregens

 

Januari droge moesson

Juli natte moesson

 

Wind uit het zuiden

 

 

 

Wind uit het noorden

 

1.2 De natuurlijke en landschappelijke kenmerken

Wat zijn de kenmerken op het gebied van klimaat en vegetatie?

Van welke natuurlijke hulpbronnen maakt Indonesië gebruik?

 

Klimaat

►Er komen drie klimaten voor: twee vormen van het A-klimaat, het Af-klimaat (in een groot deel van Indonesië) en het Aw-klimaat (in het zuidoostelijke deel, ook moessonklimaat), en een Cf-klimaat (in de berggebieden).

●Indonesië ligt tussen beide keerkringen: daarom staat de zon het hele jaar om 12 uur hoog aan de hemel en kent het gebied geen seizoenen.

●De vele jaarlijkse neerslag valt uit stijgingsregens (ontstaan omdat de zon de aarde sterk verwarmt) en stuwingsregens (ontstaan als vochtige lucht op moet stijgen bij een gebergte).

 

►In Indonesië waait de moesson: een droge moesson in januari en een natte moesson in juli.

●In juli ligt boven Azië een lagedrukgebied en boven Australië een hoge drukgebied. Hierdoor stroomt lucht vanuit het zuiden richting Indonesië. Westelijk gelegen regio’s krijgen meer neerslag dan de zuidoostelijk gelegen regio’s: de lucht legt een langere weg over de warme zee af.

●In januari komt de wind precies uit de tegenovergestelde richting, het noorden, omdat het dan winter is in Azië en zomer in Australië. Boven zee neemt de lucht waterdamp op, boven het land van Indonesië stijgt de lucht waardoor neerslag ontstaat.

 

 

Tropisch regenwoud

Verdwijnt snel

 

 

 

Exploitatie delfstoffen vaak door buitenlandse bedrijven

 

Aardolieproducten grootste inkomstenbron

Winning van metalen

Export landbouw-producten groot

 

Natuurlijke plantengroei

►De begroeiing bestaat vooral uit tropisch regenwoud. In grote delen is het echter verdwenen. Andere vegetatietypen zijn licht tropisch woud en mangrovebos langs de slibrijke kusten.

 

Natuurlijke hulpbronnen

►Indonesië heeft een grote delfstoffenrijkdom: olie en gas, mineralen en metalen. De exploitatie is vaak in handen van buitenlandse maatschappijen, soms samen met Indonesische bedrijven (joint ventures).

●Ruwe aardolie en aardolieproducten vormen de grootste inkomstenbron voor de overheid.

●Verder wordt veel tin, nikkel en goud gewonnen.

●De meeste mensen werken in de landbouw. Een groot deel van de export bestaat uit agrarische producten (rubber, palmolie, koffie, rijst) en uit hout.

 

 

 

 

 

 

Vier bewegende platen

In het zuiden: subductie, aardbeving

Onderduikende plaat smelt: vulkanisme

 

Bij Molukken: dubbele subductiezones

 

Bij subductie zeebeving mogelijk

Bij bewegende zeebodem tsunami

 

80% vulkanen actief

 

Gevolgen uitbarstingen: (in)directe slachtoffers, temperatuurdaling

 

Vulkanen met kratermeer: gevaar voor lahars

 

Vulkaan Merapi

Taai magma zorgt voor heftige uitbarsting

 

 

Magmahaard koelt af en mineralen stollen bij ongelijke temperatuur

 

 

Magmatische differ-entiatie: steeds hogere concentratie chemische elementen in magma

 

Gas in restsmelt vormt scheuren in aardkorst

Restsmelt stolt en vormt ertsaders in scheuren

 

1.3 Vulkanisme op Indonesië

Welke natuurlijke gevaren kent Indonesië?

Wat is het verband tussen het voorkomen van ertsen en vulkanisme?

 

Een geologisch ‘paradijs’

►Er bewegen bij Indonesië vier platen.

●In het zuidelijk deel van Indonesië vindt subductie plaats: de Australische plaat duikt onder de Sundaplaat. Die beweegt schoksgewijs (aardbeving) noordwaarts. In de diepte smelt de onderduikende plaat af en zorgt voor vulkanisme. Het gevolg is de hele boog die dit deel van Indonesië vormt met veel actieve vulkanen.

●Bij de Molukken is sprake van dubbele subductiezones (twee platen duiken onder de Euraziatische plaat) waardoor twee parallelle actieve eilandbogen zijn ontstaan.

►Als gevolg van subductie kan een zeebeving ontstaan, als bij een aardbeving het epicentrum op de bodem van de oceaan ligt. Beweegt de zeebodem daarbij plotseling op en neer (met al het water dat er op ligt) dan kan een tsunami het gevolg zijn.

►Tachtig procent van alle Indonesische vulkanen was in de 20ste eeuw actief. Voorbeelden van bekende uitbarstingen zijn:

►De Krakatau en ►de Toba en ►de Galunggung (hoge eruptiezuilen). De gevolgen zijn vaak enorm: veel directe slachtoffers en ook indirecte omdat oogsten mislukken als gevolg van dalende temperatuur door het stof in de atmosfeer.

►Veel vulkanen hebben een kratermeer (oa. de Kelud). Die zijn gevaarlijk: het vrijkomen van veel water kan leiden tot een lahar (modder- en puinstroom).

►De vulkaan Merapi ontstond door de subductie van de Indisch-Australische plaat onder de Sundaplaat. Deze zone is 2000 kilometer lang. ►Het taaie magma van de Merapi komt van gesmolten oceanische korst, inclusief water en oceaansediment. Hoe taaier het magma, des te heftiger de vulkaanuitbarsting.

 

Ertsen

►In een vulkanisch gebied zijn vaak veel delfstoffen door het afkoelen van magmahaarden: een van onderen afgesloten hoeveelheid vloeibaar gesteente, dat het oppervlak niet heeft bereikt. Magma is een heet mengsel van chemische elementen, die bij bepaalde temperaturen mineralen vormen.

●Koelt een magmahaard langzaam af, dan vormen zich eerst kristallen mineralen. Vervolgens stolt het mineraal dat dan de hoogste stollingstemperatuur heeft. De concentratie van sommige chemische elementen wordt zo steeds hoger in het magma dat overblijft. Dat heet magmatische differentiatie.

■In de restsmelt komen gassen voor. Daardoor loopt de druk in de magmahaard hoog op. Bij zwakke plekken in de aardkorst ontstaan scheuren. Daarin kan de restsmelt doordringen en dan vormen ertsaders zich van de mineralen die stollen.

 

Samenvatting Indonesië actueel

 

2 Land in opkomst

De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:

De sociaalgeografische kenmerken van Indonesië zijn in de afgelopen decennia veranderd. Welke relaties zijn er tussen deze veranderingen?

 

 

 

 

 

 

 

Veel inwoners, snelle groei, ongelijk gespreid

Java dichtbevolkt

2.1 Demografische en culturele kenmerken

Welke sociaalgeografische kenmerken heeft Indonesië?

Zijn die in de loop der tijd veranderd?

 

Op een kluitje

►Kenmerkend voor Indonesië zijn de grote omvang, de ongelijke spreiding en de zeer snelle groei van de bevolking. Vooral op Java is hoge bevolkingsdichtheid, het binnenland soms zeer dunbevolkt.

 

 

Grote natuurlijke bevolkingsgroei

 

Kinderen zijn:

- verzekering oudedag

- extra inkomen

- vanzelfsprekendheid

 

Daling gemiddeld aantal kinderen

 

 

 

Jonge bevolking: geeft problemen.

Gezinsplanningpolitiek

 

 

 

 

 

Demografische transitie

(van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers)

 

 

 

 

 

Onder invloed Nederland vroege daling sterftecijfer, vanaf 1800

 

 

Na onafhankelijkheid verdere daling, o.a. door meer voedsel

 

Geboortecijfer nog hoog

 

 

 

 

 

Binnenlandse migratie naar ontwikkeld, stedelijk gebied

 

 

Buitenlandse migratie eerst Arabische Golf, later (Zuid) Oost-Azië

 

Vooral laag geschoolden

 

 

Illegale migratie

 

 

 

 

 

Veel etnische verschillen

Taal wordt eenheid

 

Religieuze verschillen

 

Minder in Jakarta

 

 

 

Steeds meer mensen

►De grote omvang komt door natuurlijke bevolkingsgroei, niet door de sociale bevolkingsgroei (dat is het verschil emigratie – immigratie).

●Kinderen worden gezien als een verzekering voor de oude dag en

●Zij werken mee voor extra inkomen.

●Kinderen krijgen wordt ook als een vanzelfsprekendheid beschouwd. De emancipatie van vrouwen staat in de kinderschoenen.

●In het verleden is het gemiddeld aantal kinderen constant gedaald. Dat kwam door meer onderwijs voor vrouwen, meer anticonceptie en de stijging van de huwelijksleeftijd.

●Maar de grote zuigelingensterfte zorgt nog steeds voor een hoog geboortecijfer.

►Indonesië heeft een jonge bevolking toont het bevolkingsdiagram. Deze leeftijdsopbouw zorgt voor grote problemen en hoge kosten (onderwijs, voldoende gezondheidszorg en werk). Om de snelle bevolkingsgroei te beteugelen heeft de regering een gezinsplanningprogramma’s ingevoerd (twee kinderen genoeg).

 

Demografische veranderingen

►Is de ontwikkeling van het geboortecijfer te vergelijken met die van rijke westerse landen? Kenmerkend is de demografische transitie: de overgang van hoge geboorte - en sterftecijfers naar een nieuw evenwicht met relatief lage geboorte- en sterftecijfers.

●Tot 1800 had Indonesië hoge geboorte- en sterftecijfers. De hoge sterftecijfers kwamen door binnenlandse oorlogen, hongersnood en epidemieën.

●Het sterftecijfer daalde al tussen 1800 en 1850. Dat had te maken met de Nederlandse overheersing: die beëindigde onderlinge oorlogen, verbeterde het transport voor voedselhulp, introduceerde modernere medische zorg, nam meer gebied in gebruik voor landbouw en verbeterde irrigatiewerken.

●Na de onafhankelijkheid in 1949 werden de landbouwgebieden gebruikt voor de eigen voedselvoorziening. Ook door een verdere verbetering van de medische zorg daalde het sterftecijfer. Het geboortecijfer bleef hoog. De demografische transitie in Indonesië is dus nog niet helemaal volledig.

 

Migratie

►Reden voor migratie is meestal het vinden van werk.

●De migratie binnen Indonesië is vooral naar steden en gebieden met intensieve dan wel commerciële landbouw of een ontwikkelde industrie- en dienstensector (vooral de stedelijke gebieden van West-Java, Noord-Sumatra en Oost-Kalimantan). Ook is transmigratie.

●De emigratie nam sinds de tweede helft van de jaren zeventig toe, eerst vooral naar de staten rondom de Arabische Golf, later naar Zuidoost-Aziatische landen (o.a. Singapore) en nu naar Oost-Azië (o.a. Japan, Hongkong)

■Er is sprake van selectieve migratie: met name laag geschoolde arbeidskrachten en/of vrouwen.

■Migratie gebeurt ook illegaal, waarbij regelmatig gebruik wordt gemaakt van netwerken van mensensmokkelaars.

■De laatste decennia migreren ook veel hoger geschoolde arbeidskrachten naar Indonesië.

 

Een culturele mix

►Indonesië kent grote etnische en culturele verschillen. Taal-kundige verschillen verdwijnen langzaamaan door de eenheidstaal.

●De religieuze verschillen leveren, mede door de verplichte migratie binnen Indonesië, af en toe grote problemen op.

●In Jakarta lijken door de globalisering de culturele verschillen weg te zijn gevallen.

 

 

 

 

 

 

Laag BNP per hoofd, wel veel economische groei

 

BRP/hoofd en opleidings-niveau verschilt veel

 

Beroepsbevolking vooral in de landbouw

Veel rijstbouw

 

Jaren ’60: Groene Revolutie

 

 

Vijfjarenplannen stimuleren landbouw en industrie

 

 

 

Import

 

Positieve ontwikkelingen:

  • groei export
  • buitenlandse investeringen
  • dienstensector

 

Meer mensen werken in industrie en dienstverlening

 

Ondanks tegenslagen is er positieve betalingsbalans

 

2.2 In de vaart der volkeren

Wat zijn de economische kenmerken van Indonesië en hoe worden ze verklaard?

 

►Indonesië heeft een laag BNP/hoofd. Het heeft een behoorlijke economische groei, maar is toch een ‘lagelonenland’ in Zuidoost-Azië.

●Er zijn grote verschillen in het BRP/hoofd, Bruto Regionaal Product, en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Buiten Java en de grootste steden is de bevolking minder goed opgeleid.

►Het grootste deel van de beroepsbevolking werkt in de landbouw. Dit aandeel neemt af. De meeste cultuurgrond is in gebruik voor voedings-gewassen, de rest voor handelsgewassen. Rijst wordt verbouwd op sawa’s en op droge, jaarlijks wisselende velden (tegalans).

●Sinds 1960 is geprobeerd de voedselproductie te verhogen door introductie van nieuwe soorten: de Groene Revolutie.

►Met vijfjarenplannen (Repelita’s) heeft de regering sinds 1969 geprobeerd de economische ontwikkeling te bevorderen. Eerst via de landbouw, dat bleek kwetsbaar, dus vanaf de jaren tachtig via de industrie. Dat levert buitenlandse deviezen en ook werkgelegenheid op.

 

Het importpakket bestaat nog steeds uit ruwe grondstoffen, kapitaalgoederen en consumptiegoederen.

Positieve ontwikkelingen zijn dat de export, buitenlandse investeringen en economische groei de laatste decennia toegenomen zijn. Ook groeide de dienstensector sterk.

 

De samenstelling van de beroepsbevolking wijzigt: steeds meer mensen werken in de industrie en diensten sector.

●De economische crisis in 1997 en 1998, terroristische aanslagen in 2002 op Bali en in 2003 in Jakarta en de tsunami in 2004 zorgden voor een economische dip. Het land herstelde zich: de betalingsbalans werd weer positief en in de handelsbalans (onderdeel van de betalingsbalans) zijn de inkomsten door export groter dan de uitgaven voor invoer van producten.

 

 

 

 

 

 

 

Hoge urbanisatiegraad en – tempo door trek naar steden/ natuurlijke bevolkingsgroei

 

 

Overbevolking leidt tot werkloosheid. Daarom transmigratiebeleid

 

 

Neveneffect: Javanisering

 

 

Beleid geen groot succes, ook gezien als bron van etnisch geweld

 

 

 

 

 

Jakarta is belangrijkste stad

 

Grote trek naar deze stad: zorgt ook voor veel (milieu)problemen

 

 

Om problemen aan te pakken: verstedelijkings-beleid (JABOTABEK)

 

 

Niet goed gelukt

 

2.3 Verstedelijking en bevolkingsspreiding

Wat zijn de oorzaken en gevolgen van de verstedelijking in Indonesië?

Wat is de reden en het gevolg van het beleid om bevolking te spreiden?

 

Overbevolkte steden

►In Indonesië is de urbanisatiegraad hoog (in 2005: 47%) net als het urbanisatietempo. Er zijn twee oorzaken: de verstedelijking, grote trek van het platteland naar de steden (toenemende druk op de beschikbare landbouwgrond) en de sterke natuurlijke bevolkingsgroei.

►De overbevolking leidt vooral op Java tot werkloosheid. Daarom voerden Nederlanders vanaf 1904 het beleid van transmigratie. Javaanse gezinnen verhuizen naar andere eilanden (de Buitengewesten) om de bevolkingsdruk verlichten en die eilanden door meer kennis economisch te ontwikkelen.

►Het neveneffect hiervan was de Javanisering: meer invloed van de Indonesische overheid op de Buitengewesten.

►De transmigratie was niet zo succesvol: de bevolking op Java neemt niet af (door migratie vanuit andere eilanden) en de kennisverspreiding gebeurde onvoldoende. Veel migranten vertrokken weer. Het beleid wordt gezien als de oorzaak van etnisch geweld.

■In 1999 is het ministerie van Transmigratie afgeschaft.

 

Megastad Jakarta

►Jakarta is een primate city. In de stedelijke hiërarchie staat de stad bovenaan.

●De stad trekt veel nieuwe bevolking aan, maar deze groei veroorzaakt problemen: files, ernstige luchtvervuiling, sterke daling van de grondwaterspiegel en heel veel afval – dat vaak in rivieren belandt.

►Om de problemen aan te pakken zijn er plannen gemaakt (naam: JABOTABEK). Het stedelijk netwerk (van Jakarta, Bogor, Tangerang en Bekasi) had tot doel:

–   de stadsontwikkeling en economie in goede banen te leiden

–   de stedelijke groei in het heuvelland onder Jakarta af te remmen

–   tegengaan van de illegale zelfbouw

●Het verstedelijkingsbeleid (het JABOTABEK-plan: de drie steden als groeisteden om Jakarta te ontlasten) lukte niet. Misschien helpen de pas gebouwde satellietsteden, maar iedereen blijft werken in Jakarta.

 

Samenvatting Indonesië actueel

 

3 Werk en welvaart in Indonesië

De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:

Wat is de sociaal-economische positie van Indonesië in het Verre Oosten en in de wereld?

 

 

 

Beroepssectoren

Helft beroepsbevolking in primaire sector

 

 

 

 

 

Agrarische producten hoog aandeel in export – hout, mijnbouw, rijst

 

 

 

Houtkap is grote bron van deviezen

 

Steeds vaker verwerkte houtproducten: exportvalorisatie

 

Bosbouw ook op plantages

 

 

Mijnbouw veel delfstoffen

Dagbouw schadelijk voor het landschap

 

Buitenlandse bedrijven, soms samen met Indonesische

 

Lid OPEC maar nu meer invoer dan uitvoer van olie

Decentralisatie opbrengst meer naar regio’s

 

 

Akkerbouw belangrijkste tak

Bevolkingslandbouw naast ondernemingslandbouw: plantagelandbouw

 

Indonesië wereldproducent koffie, rubber, palmolie

Bosbouw ook in beheersbossen

3.1 Kappen, graven en planten rond de evenaar

Wat kenmerkt de primaire sector in het land?

Welke ontwikkeling maakten de land- en mijnbouw na de Tweede Wereldoorlog door, onder andere door de globalisering?

 

Na 1980 werd Indonesië meer betrokken bij de wereldeconomie.

►De beroepssectoren geven een indicatie van de economie.

●De helft van de beroepsbevolking werkt in de primaire sector.

 

De primaire sector

►De producten in de primaire sector worden rechtstreeks aan de natuur onttrokken.

●Agrarische producten hebben een relatief hoog aandeel in de export.

■Binnen de sector zijn grote verschillen, zoals tussen de bos- en mijnbouw (sterk gemechaniseerd) en de sawarijstbouw of visserijsector (arbeidsintensief).

 

 

Bomen kappen

►Indonesië ie een belangrijke producent van tropisch hardhout.

●Het is een belangrijke deviezenbron. De oppervlakte aan bos is nog 50%, maar het wordt snel minder.

■De bosbouw levert veel ruw hout, maar ook steeds meer verwerkte houtproducten. Het toevoegen van waarde aan grondstoffen voor uitvoer heet exportvalorisatie. Het voordeel is dat het meer opbrengt en de werkgelegenheid. De export van ruw hout is grotendeels verboden.

■Het bosgebied is erg ongelijk verdeeld over Indonesië. Bosbouw vindt ook plaats op plantages. Daar vindt aan heraanplant plaats.

 

Graven

►Indonesië is rijk aan delfstoffen: met name olie, gas en tin, verder ook bauxiet en goud. De mijnbouw is van belang in het BNP, maar vooral de winning in dagbouw is ook erg schadelijk voor het landschap.

■De ontginning is vaak in handen van buitenlandse ondernemingen, soms als joint venture met binnenlandse bedrijven.

■Indonesië is lid van de OPEC, maar sinds 2004 netto-importeur door uitputting van olievelden. De overheid is belangrijke mede-eigenaar.

■Sinds de decentralisatiepolitiek geven de natuurlijke rijkdommen meer inkomsten aan de regio’s.

 

Planten

►Akkerbouw is de belangrijkste tak van landbouw. Maar er is weinig cultuurgrond en veel kleine bedrijfjes. Naast de bevolkingslandbouw is er ook grootschalige ondernemingslandbouw op plantages,

●deze plantagelandbouw is nog opgezet door de Nederlanders.

●Plantages concurreren met bevolkingslandbouw om grond, arbeid en water. De overheid stimuleert plantagelandbouw want het levert deviezen op bij export en grondstoffen voor verwerking in eigen land.

■Indonesië is wereldproducent van koffie, rubber, palmolie.

●Bosbouw in beheersbossen neemt toe.

 

 

 

Rijst is hoofdgewas: droge (buitengewesten) en natte rijstbouw op sawa’s (Java)

 

 

Sawa arbeidintensief door weinig grond en veel mensen is opbrengst klein

 

 

Gemiddeld kleine bedrijfjes, afhankelijk van overheid en handelaren

 

Sawagrond steeds minder door verstedelijking

 

 

 

Agrarische transitie: steeds moderner. Olie-inkomsten kwamen ook platteland ten goede.

 

Problemen na recessie

Overheidssteun en Groene Revolutie helpen

 

Dalend aandeel mensen in landbouw

Schaalvergroting: werkloosheid

Vertragin in agrarische transitie.

 

Toch modernisering: toename rurale differentiatie

 

Meer mechanisatie: maakt (seizoens)arbeid overbodig

 

 

Overal rijst

►Rijstbouw is het hoofdgewas in de bevolkingslandbouw. Er is de droge rijstbouw in gebieden, met name de buitengewesten, waar de neerslag voldoende is (de tegalans). De natte rijstbouw vindt, met name op Java, plaats op sawa’s, bevloeide akkers.

●Sawa’s zijn een goed voorbeeld van uiterst arbeidsintensieve irrigatielandbouw.

■De hoge bevolkingsdruk en grote grondschaarste maakt rijstteelt erg arbeidsintensief. De opbrengst per hectare valt tegen door gebrek aan vakkennis, meststoffen en organisatie.

■Gemiddeld zijn de bedrijfjes in de sawalandbouw klein. Zij zijn gedeeltelijke zelfvoorzienend. Kleine boeren zijn vaak sterk afhankelijk van overheid, handelaren en watervoorziening.

■De oppervlakte sawagrond neemt af door verstedelijking en infrastructuur, daarmee neemt ook de import van rijst toe.

●Op de tegalans worden ook handelsgewassen verbouwd.

■De buitengewesten voelen zich uitgebuit door hoofdeiland Java.

 

Landbouw in verandering

►De Indonesische landbouw is verwikkeld in een proces van agrarische transitie.

●Met het geld verdiend door hogere olieprijzen na de oliecrisis (1975) vond ook plattelandsontwikkeling plaats. Door de recessie in 1980 daalden de grondstoffenprijzen. De ruilvoetverslechtering leidde tot problemen.

■De overheid gaf extra hulp aan de landbouw. De Groene Revolutie leverde bovendien stijgende opbrengsten op, en door liberaliseringspolitiek kwam meer ruimte voor het bedrijfsleven.

■Het aandeel mensen dat in de landbouw werkt daalt. Door stijgende kosten is schaalvergroting nodig (grotere bedrijven). De economie neemt echter het overtollige landbouwpersoneel nauwelijks op. Dit vertraagt de agrarische transitie en het proces van de-agrarisatie.

●Toch treedt een geleidelijke modernisering op, waardoor de rurale differentiatie toeneemt: de kloof tussen arm en rijk groeit; dit komt in de plaats van gedeelde armoede.

■De toename van de gemiddelde bedrijfsgrootte gaat samen met een toenemende mechanisatiegraad. Seizoensarbeid van vrouwen wordt overbodig, wat leidt tot de verandering van rolpatronen. Onderlinge verschillen nemen toe; de landloze boeren trekken naar de stad.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Secundaire sector: van halffabrikaten naar eindproducten

 

Overheid koos voor importsubstitutie

Voordelen: deviezen, werk, minder afhankelijkheid buitenland

 

 

Maar bureaucratie maakte productie inefficiënt, ook weinig innovatie

 

 

 

Na 1980 twee ontwikkelingen

1 exportgerichtheid: buitenlandse investeerders gericht op wereldmarkt

 

2 verbod uitvoer ruwe grondstoffen

Exportgerichte industrie (vooral textiel) is motor economie, biedt ook veel werk.

 

 

 

Veel productie in EPZ, op locaties met goed transport

 

 

 

 

3.2 Schroeven en schrobben

Hoe ontwikkelden de secundaire en tertiaire sector zich na 1980?

Hoe kan de grote sociaal-ruimtelijke ongelijkheid worden verklaard?

 

Industrie, een jonge sector

►De secundaire sector omvat industrie, ambacht en bouwnijverheid. Grondstoffen worden tot halffabrikaten en tot eindproducten verwerkt. 25% van de Indonesische beroepsbevolking werkt er. Veel ambachten worden verdrongen door massaproductie.

●Na de onafhankelijkheid koos de overheid voor importsubstitutie, stak vooral geld in opbouw van de basisindustrieën (cement, papier, kunstmest), gericht op de binnenlandse markt.

■De voordelen van importsubstitutie zijn besparing van deviezen, minder afhankelijkheid van buitenlands kapitaal, werkgelegenheid en knowhow.

●Maar bureaucratie en regelgeving maakten de productie inefficiënt en te duur.

■Het uitschakelen van de concurrentie door importbelemmeringen leidt tot beperkte innovatie en kostenbesparing.

 

►Na 1980 zijn er twee samenhangende ontwikkelingen:

●1 De overheid kiest voor exportgerichte industriepolitiek. Ze trekt buitenlandse investeerders aan, die afkomen op de lage loonkosten. Deze MNO’s zijn vooral gericht op de wereldmarkt en minder op de interne markt van Indonesië. Veel assemblage van producten.

●2 De overheid verbiedt de export van ruwe grondstoffen en kiest daarmee voor exportvalorisatie.

■De exportgerichte industrie (textiel- en kledingindustrie) is de motor van de Indonesische economie. Ze zijn vaak arbeidsintensief; het land heeft ook veel werk nodig.

■Na een dip groeit de textielindustrie weer, ze moet blijven investeren in kwaliteit.

■Veel productie vindt plaats in Export Processing Zones. Daar werken vooral veel jonge vrouwen.

■Deze zones liggen op locaties met goede transportmogelijkheden. Daarnaast zijn er veel  sweatshops in de informele economie, ze hebben een slechte naam.

 

 

 

Welvaart nam toe, tot Azië-crisis

Veel terugkerende migranten: hoge werkloosheid

 

 

Reactie: veel gastarbeid, vooral naar Maleisie.

 

Voordeel: minder werk-loosheid, buitenlands geld

 

Eerst naar Midden Oosten, later naar Pacific Rim

 

 

 

 

Gastarbeiders afkomstig uit bepaalde regio’s

 

Ook veel illegale gastarbeid, zeer kwetsbare groep

 

 

Tertiaire of dienstensector: formele sector (waaronder de overheid) en

informele sector: vaak lokaal georiënteerd, is vluchtsector

 

Modernisering is fragmentarisch

Informele sector neemt veel mensen op, beloningen dalen: involutieproces

 

 

 

 

 

Banken weinig interesse informele sector

Overheid geeft microkredieten

 

 

Toerisme is belangrijke sector, etnische spanningen maken het kwetsbaar

 

Tegenstellingen tussen centrum en periferie, vooral tussen Java en de rest

 

 

Regionale ongelijkheid door ongelijke spreiding bevolking en hulpbronnen

Decentralisatie geeft regio’s meer autonomie

 

 

 

 

 

 

 

 

Groeiende welvaart door openstelling voor wereldmarkt

 

 

Ontwikkeling van agrarische naar industriële samenleving

 

In vijf fasen

 

 

 

 

 

 

Na 1980: Indonesië gemengde kapitalistische economie

 

Meer exportgericht

 

Vrijhandelszone

 

Economie Indonesië wel kwetsbaarder voor wereldwijde ontwikkelingen

 

Succes en crisis

►De nieuwe economische koers leidde tot een toenemende welvaart,

●maar de Azië-crisis (eind jaren ‘90) pakte vernietigend uit. Talloze migranten kwamen terug en er was een terugloop van overmakingen. Het werkloosheidscijfer steeg flink.

■Sinds 2000 is er weer wat herstel, maar de economische groei vertraagt door de sterke bevolkingsgroei, de enorme corruptie en het hoge werkloosheidsniveau.

►Een omvangrijke gastarbeid, vooral naar Maleisië, is een reactie op de binnenlandse economische toestand.

●Voordelen daarvan zijn dat de druk op de arbeidsmarkt afneemt, overmakingen versterken de betalingsbalans en buitenlands geld kan worden benut voor investeringen.

■De gastarbeidersstroom verschoof van het Midden-Oosten naar de snelle groeiers in de Pacific Rim.

■De positie van de vaak ongeschoolde gastarbeiders is slecht, met name van vrouwen.

■Gastarbeiders komen uit vaak uit regio’s waar weinig werk is. Er treedt ook kettingmigratie (mensen vestigen zich bij bekenden) op.

●Veel mensen kiezen voor illegale gastarbeid.

■De omvang van illegale gastarbeid is groot. Deze mensen zitten in uiterst kwetsbare posities.

 

Een zwakke dienstensector

►De tertiaire sector of dienstensector is kenmerkend voor de stedelijke samenleving. De dienstverlening is te onderscheiden in

●de formele sector (waaronder de overheidssector) die vaak mondiaal georiënteerd is.

■De lage beloning bij de overheid leidt tot nevenbaantjes en smeergeld. De informele sector is lokaal georiënteerd. Het is te zien als een vluchtsector, mensen verdienen er vaak erg weinig.

►Op veel punten is de samenleving gemoderniseerd, maar dat heeft maar gedeeltelijk plaats gevonden: het is een fragmentarische modernisering.

■De bevolking vermijdt een situatie van open werkloosheid. Velen vluchten in de scharreleconomie.

■De grote opnamecapaciteit van de informele sector leidt tot een involutieproces, dat wil zeggen dat de beloning daalt.

■Voor banken is de informele economie niet interessant, omdat er vaak geen sprake kan zijn van een onderpand bij een lening. Met behulp van overheidssteun (bijv. minikredieten) zijn er toch investeringkansen voor de informele sector.

 

■Het toerisme is een steeds belangrijkere bron van werk, deviezen en inkomsten. Pull-factoren zijn de cultuur en landschap, maar etnische spanningen en terrorisme zijn push-factoren.

■Overal in Indonesië is de centrum-periferietegenstelling terug te vinden. Lokaal tussen de CBD en de kampongs, op nationaal niveau tussen Java en de buitengewesten.

●Java is het financiële, het economische en het bestuurscentrum van Indonesië.

■De regionale ongelijkheid is te wijten aan de ongelijke spreiding van de bevolking en van de hulpbronnen, het koloniale verleden en de etnische en religieuze verschillen en spanningen.

●Het streven naar decentralisatie geeft regio’s meer autonomie. De inkomsten uit bosbouw en mijnbouw blijven zo meer in de eigen regio.

 

§ 3.3 Indonesië in de wereld

Welke taak vervult Indonesië in de wereldeconomie?

Welke rol spelen Japan en China in de economie van het land?

 

Voorspoed en crisis

►Tussen 1980 en 1997 groeide de welvaart in Indonesië.

●Het inkomen per hoofd van de bevolking steeg dankzij openstelling voor de wereldmarkt en verminderde invloed van de overheid.

●De externe economische relaties worden belangrijker en buitenlandse investeringen groeien.

●Na 1950 gaat het land over van een agrarische naar een industriële samenleving. Vijf fasen kenmerken de ontwikkeling:

£ 1967-1973    economisch herstel, met vijf-jarenplannen

£ 1974-1982    hoge olieprijzen, brandstoffeneconomie

£ 1983-1996    dalende olieprijzen en wereldrecessie. De overheidsinvloed neemt af, liberalisering en exportoriëntatie.

£ 1997-2002    Azië-crisis; aftreden Suharto; ingrijpen IMF

£ na 2003        mondiale oriëntatie; minder regionale ongelijkheid;

exportverbod van onbewerkte grondstoffen.

●Na 1980 ontwikkelde Indonesië zich tot een gemengde kapitalistische economie: ruimte voor vrij ondernemerschap binnen randvoorwaarden van de overheid, die ook inkomens herverdeelt.

 

Een radertje in de wereldeconomie

►De samenstelling van het exportpakket van Indonesië laat zien dat de economie steeds meer gericht is op de export.

■Zo werd eiland Batam aangewezen tot vrijhandelszone (EPZ).

●De vrijhandel maakt het land meer kwetsbaar voor wereldwijde ontwikkelingen: Indonesië ondervond de effecten van de Azië-crisis, de aanslag op het WTC in New York en aanslagen op Bali.

■Door de duurdere invoer van olie daalt de koopkracht van burgers.

 

Inzet buitenlands geld: heeft voordelen (kapitaal, werk)en nadelen (meer risico’s)

Groeiende staatsschuld tempert groei BNP

 

 

 

 

Afhankelijkheid Japan, VS en Singapore

 

Positieve handelsbalans

 

Toename van arbeids-intensieve productie, maar aanbod arbeidskrachten groeit sneller dan welvaarts-groei: stijgende werkloosheid

 

Politieke instabiliteit, matige infrastructuur en corruptie: minder groei den buurlanden

 

 

Zeevaart is erg belangrijk.

 

Overheid stimuleert

Mainportontwikkeling

 

 

 

 

Japan belangrijke handelspartner

 

Sterke verbondenheid met Japan vanuit geschiedenis

 

 

 

 

 

 

Akkoord met China om profiteren van elkaars voordelen: grondstoffen voor China, geld voor Indonesië

 

China groeit sterker. Blijft verhouding gelijkwaardig?

 

Buitenlands geld, plussen en minnen

●Buitenlandse investeringen worden ingezet om de economie te ontwikkelen.

■Voordelen van buitenlands geld is beschikbaarheid van kapitaal, werkgelegenheid, belastinginkomsten.

■Nadelen zijn dat een deel van de winst terugvloeit naar buitenlandse investeerders en zij zich snel naar elders verplaatsen.

■Lenen van geld heeft risico’s: bij een recessie mislukt het betalen van rente en aflossing. Indonesië heeft een groeiende staatsschuld. Die tempert de groei van het BNP.

 

Werk en welvaart voor iedereen?

►Indonesië is sterk afhankelijk van Japan, VS en Singapore, al neemt het aandeel van uitvoer naar Japan wat af.

●Vooral de fabricage van schoenen, textiel en elektronica is belangrijk.

●In 2006 had het land een positieve handelsbalans.

■Kwetsbaarheid verminderde door diversificatie van het exportpakket.

●Het accent op arbeidsintensieve productie neemt weer wat toe.

■Indonesië is een economische zwaargewicht in de ASEAN en heeft zich na de Azië-crisis redelijk herstelt.

■Maar het aanbod van arbeidskrachten neemt sneller toe dan de welvaartsgroei. De stijgende officiële werkloosheid duidt op toenemende verschillen tussen arm en rijk.

■De economische groei blijft achter bij de buurlanden, door de politieke instabiliteit, bureaucratie en het onvoorspelbare overheidsbeleid, de corruptie, de relatief hoge loonkosten en een matige infrastructuur.

 

Zeehavens, poorten naar de wereld

►De zeescheepvaart is van levensbelang voor Indonesië.

●De scheepsgrootte neemt toe ten gevolge van de groei van het containervervoer, langere scheepvaartroutes en schaalvergroting. Dit noodzaakt tot het vergroten en verdiepen van zeehavens.

■De overheid bevordert de mainportontwikkeling van twee diepzeehavens met containeroverslag als kernactiviteit.

 

Hoofdkantoor Japan

►Japan is de grootste handelspartner van en investeerder in Indonesië en is kernland in de centrum-periferieverhoudingen in Oost-Azië. Japan doet directe buitenlandse investeringen in de regio, dat lever hen winst en renteopbrengsten.

●Al lang is er een sterke verbondenheid tussen Japan en Indonesië.

■Sinds 1853 is Japan op zoek naar afzetmarkten en grondstof-leveranciers in Azië. Na 1946 kreeg het een leidende positie in de westelijke Pacific Rim en sloot het belangrijke handels- en arbeidsovereenkomsten met Indonesië.

 

China: partner of concurrent?

►In 2006 sloten China – Indonesië een bilateraal akkoord voor ‘strategisch partnerschap’: beide landen profiteren van elkaars voordelen (complementariteit):

●de investeringen in Indonesië stellen de grondstoffenvoorziening van China veilig. Indonesië heeft zo geld voor infrastructuur, energie, landbouwondernemingen etc.

●China groeit sterker dan andere landen. Trekt Indonesië in de relatie met China uiteindelijk aan het kortste eind? De uitvoer naar China blijft namelijk sterk achter bij de invoer.

 

 

Samenvatting Indonesië actueel

 

4 Ontbossing in Indonesië

De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:

Waarom is het moeilijk om de schadelijke ontbossing in de regenwouden van Indonesië te stoppen?

 

 

 

 

 

Regenwoud kent drie ‘etages’

 

 

 

Grote biodiversiteit

 

 

 

 

Voedselkringloop:bodem weinig voedingstoffen dunne humuslaag

 

 

 

Waterkringloop: snelle verdamping, weinig uitspoeling

 

Waterbalans

 

 

Intern zeer stabiel systeem

 

Draagkracht is in gevaar door menselijke activiteiten

 

 

Kleine externe stabiliteit

 

 

Eeuwenlang evenwicht met landbouw door shifting cultivation

 

Meer bevolking: grond te snel weer gebruikt

 

 

 

 

 

 

 

Regenwoud verdwijnt in hoog tempo

Slechte bescherming

 

 

 

Oorzaken van het verdwijnen:

 

commerciële houtkap

mijnbouw vraagt ruimte

ruimte nodig voor plantages

ruimte voor landbouwgrond boeren en transmigranten

ladangbouw

bosbranden

 

 

Veel illegale houtkap

 

 

Verkoop via andere landen met valse papieren

 

Niet alleen criminelen

 

 

 

 

Kap van bossen levert geld en werkgelegenheid op.

 

Regio’s na 1998 meer zelfstandig: houtkap leverde hen geld en werk op

 

 

Verlaging toegestane kap leidt tot meer illegale kap

 

 

 

 

 

 

 

 

Verstoring waterkringloop

 

Bos remt water niet meer af: erosie en geen sponswerking meer, uitdroging in droge tijd

 

Landdegradatie

 

Slib gaat naar rivieren, leidt tot overstromingsgevaar

 

Voedingsstoffen verdwijnen, vegetatie kan niet herstellen

Ook: aantasting levenswijze bevolking

 

 

Belangrijke gevolgen:

Toename CO2 in atmosfeer

 

Ook door drainage plantages

 

Soorten flora en fauna sterven uit

 

 

 

Oplossing? Moeilijk want kap is belangrijke inkomstenbron

 

Boswetten en duurzaam bosbeheer

Theorie mooier dan praktijk:

 

weinig deskundigheid bij bedrijven,

weinig toezicht en handhaving van wetten, corruptie

grote westerse vraag, veel armoede

conflicten over landrechten

 

 

 

Maatregelen om risico’s te beperken: hazard management

4.1 Een uniek ecosysteem

Welke kenmerken heeft het tropisch regenwoud en welke betekenis?

Hoe kan het dat bewoners eeuwenlang nauwelijks bijdroegen aan de ontbossing?

In welke mate verdwijnt het woud in Indonesië?

 

►Tropisch regenwoud groeit in een altijd warm en vochtig klimaat.

●Het bos bestaat uit drie etages: de hoge woudreuzen met veel diersoorten, een middelste etage die bestaat uit bomen en struiken van enkele meters hoog en de bosvloer, waar door het duister de plantengroei beperkt is.

●De biodiversiteit van het woud is erg groot.

 

Rijke plantengroei op arme bodems

►De bodem van het regenwoud is arm aan voedingstoffen. Dode planten en dieren worden snel afgebroken, waardoor de humuslaag dun is. De bij afbraak vrijkomende voedingsstoffen worden snel opgenomen door planten en dieren.

●Zou dat niet gebeuren, dan zouden de voedingsstoffen door uitspoeling met regenwater uit de kringloop verdwijnen.

 

De waterhuishouding

►Naast de voedselkringloop is er de waterkringloop. Neerslag verdampt snel door evaporatie. Planten en dieren geven zelf ook vocht af (transpiratie), een deel van het water spoelt uit. Per saldo is er een evenwicht tussen het inkomende water en uitgaande water in tropische regenwouden. Dat wordt weergegeven in de waterbalans.

 

 

Een intern stabiel ecosysteem

►De interne stabiliteit van een tropisch regenwoud is groot: planten- en diersoorten houden elkaar in evenwicht. Het vermogen voor soorten om in een ecosysteem te overleven heet draagkracht.

●De draagkracht is al jaren in gevaar door verstorende activiteiten van mensen. Het regenwoud woud kan verstoringen moeilijk opvangen: de externe stabiliteit is daarvoor te klein.

 

Zwerflandbouw

►De bevolking leefde eeuwenlang in evenwicht met het woud. Voor landbouw werden stukken oerwoud platgebrand en 1 tot 2 jaar benut. Dat heet shifting cultivation.

●Deze vorm van landbouw werkt bij een lage bevolkingsdruk. Groeit het aantal mensen, dan worden akkers langer bewerkt en de ooit verlaten akkers te snel gebruikt. Samen met commerciële houtkap en aanleg van plantages is het een aanslag op het ecosysteem.

 

4.2 Indonesisch regenwoud bedreigd

Wat bedreigt het voortbestaan van het regenwoud in Indonesië?

 

Bescherming bossen faalt

►De Indonesische overheid controleert het regenwoud. Ze onderscheidt drie typen bos: productieve bossen (60%), beschermde bossen (25%) en natuurreservaten (15%). Ondanks hun vermeende bescherming verdwijnt de laatste decennia veel woud in hoog tempo.

 

Armoede en behoefte aan hout.

►Ontbossing hangt niet alleen samen met de behoefte aan hout, maar heeft meer oorzaken:

●Er is veel legale en illegale commerciële houtkap.

●Voor het opgraven van delfstoffen is veel ruimte in het woud nodig.

●Grote stukken woud worden gekapt voor hout- en plamolieplantages.

●Voor kleine boeren en transmigranten werd veel woud gekapt en veranderd in landbouwgrond.

●Steeds meer ruimte voor ladangbouw.

●Ook bosbranden vernietigen regelmatig veel van het regenwoud.

 

Illegale houtkap

►Er zijn verschillende vormen van illegaal kappen. De meest voorkomende is het weghalen van bomen buiten de concessie-gebieden. De regering mist veel belastingsinkomsten door illegale kap.

●Het hout wordt soms via een buurland met valse certificaten verkocht.

►Illegale kap is zeker niet alleen het werk van criminelen. Ook voor gewone Indonesiërs, regionale elites, lokale ondernemers, tussenhandelaren, smokkelaars, buitenlandse bedrijven en regionale overheidsinstellingen levert het extra inkomsten op.

 

Ontbossing, een gevolg van armoede

►Ontbossing kent economische en politieke belangen.

●Economisch gezien gaat het om inkomsten, buitenlandse deviezen en werkgelegenheid.

●Politiek gezien heeft het zelfstandiger worden van regio’s na 1988 geleid tot meer ontbossing. Houtkap is een antwoord op de armoede in veel gebieden, het biedt werkgelegenheid en extra inkomen.

 

Overcapaciteit in de houtverwerkende industrie

●De vraag naar hout is veel groter dan het (toegestane) aanbod. Een verlaging van de toegestane hoeveelheid te kappen woud heeft daarom de illegale kap in de hand gewerkt. Met alle grote nadelen.

 

 

4.3 Gevolgen van de ontbossing

Wat zijn de sociaal-economische en fysisch-geografische gevolgen van ontbossing?

Welke rol speelt de Indonesische overheid bij de ontbossing?

 

Verstoorde kringlopen

►Ontbossing leidt op lokale en regionale schaal tot verstoring water- en de voedselkringloop.

●Bos remt afstromend water uit neerslag niet meer af, dat leidt tot bodemerosie. Het vermogen van de bodem om water vast te houden (de sponswerking) vermindert. In droge perioden drogen de niet-begroeide hellingen sterk uit en de temperatuurverschillen van de aardkorst nemen toe; organisch materiaal wordt hierdoor te snel afgebroken. Alle bodemverslechteringen noemen we landdegradatie.

●Het slib van afstromend water komt nu in beekjes en rivieren terecht, waar zand- en kleibanken ontstaan en ook de kans op overstroming.

●Met het verdwijnen van bossen verdwijnt ook voedsel uit het ecosysteem. De natuurlijke vegetatie kan zich niet meer herstellen.

►De grootschalige houtkap tast ook het leefgebied en de cultuur van de oorspronkelijke landbouwende bevolking aan.

 

Gevolgen ontbossing op wereldschaal

►Een belangrijk effect van ontbossing is de versterking van het natuurlijke broeikaseffect. De hoeveelheid CO2 in atmosfeer neemt toe door verminderde opname van CO2 door planten.

●Ook het draineren van de bodem voor oliepalmplantages leidt tot rottend plantenmateriaal, wat veel kooldioxide in de lucht brengt.

●Door het weghalen van het tropisch woud verdwijnt een groot deel van de flora en fauna voorgoed van de aarde. Een deel daarvan zijn kruiden, die ook belangrijk zijn om medicijnen te maken.

 

Boswetten en wat ervan terechtkomt

►Waarom komt er geen oplossing voor dit probleem? Een reden is de tweeslachtige rol van de Indonesische overheid: de houtkap levert veel geld op, maar als het te snel gaat is de inkomstenbron op.

●In Boswetten staan regels voor de commerciële exploitatie van productiebossen. Het duurzaam bosbeheer wordt belangrijker.

●In contracten tussen de overheid en exploitanten zijn afspraken vastgelegd over omvang van de oogst.

►Op papier ziet dit er mooi uit, maar de praktijk is anders.

●Exploitanten hebben een tekort aan geschoold personeel en is er geen begeleiding door deskundige bosbouwers.

●Het toezicht van de overheid is slecht en er is corruptie bij de politie.

Indonesië is een soft state: weinig bestuurlijke kracht en wetshandhaving.

●De bestrijding is ook lastig omdat er een grote vraag naar hout uit westerse landen is en veel armoede in Indonesië.

●Tot slot zijn er conflicten over landrechten.

►Indonesië kent inmiddels een certificeringsysteem: keurmerk voor duurzaam beheer. Het toekomst beeld is echter verre van rooskleurig.

 

Hazard management

►Om de grote risico’s van ontbossing te beperken houden steeds meer overheden en organisaties zich bezig met ‘hazard management’: beleid voeren om de risico’s te beperken.

 

Samenvatting Indonesië actueel

 

Hoofdstuk 5 Conflicten in Indonesië

De hoofdvraag van dit hoofdstuk is:

Waarom heeft Indonesië zoveel etnische en religieuze conflicten?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Grote culturele verschillen tussen de vele volken

 

Omvangrijke migratie bracht veel volken naar Indonesië

 

 

 

 

Chinezen zijn economisch succesvolle groep: afgunst inheemse bevolking

 

 

 

 

Chinezen werden gediscrimineerd: hun cultuur verboden en gedwongen tot integratie

 

5.1 Etnische en culturele diversiteit

Welke etnische groepen kent Indonesië?

Wat is de oorzaak van de conflicten tussen deze groepen, welke rol speelt godsdienst?

 

Duizenden eilanden en honderden volken

►Er zijn ruim driehonderd volken verspreid over de archipel.

●De culturele verschillen zijn groot, net als de verschillen in ras (mongoloïde, negroïde, blank).

■De verwantschapsstructuren zijn complex en men hecht vaak meer aan regels van de eigen religie dan aan regels van de staat.

●De aanwezigheid van vele volken komt door migratiestromen, met name uit Azië, Arabische kooplieden en de koloniale overheersing.

 

Chinezen als minderheidsgroep

►Er wonen zo’n zeven miljoen Chinezen in Indonesië, vooral op Java.

●Ze migreerden uit economische motieven en wisten succesvol te worden in de (tussen)handel tussen koloniale machtshebbers en (arme) inheemse bevolking. Hun positie leidde tot sterke afgunst van de inheemse bevolking.

●Op dit moment heeft een kleine groep Chinezen economisch relatief veel economische invloed. Zij vormen een handelsminderheid.

►De regering maakt gebruik van de Chinezen: ze sluit handelsovereen-komsten met hen, maar maakt ze ook tot zondebok in slechtere tijden.

●Vooral tijdens het bewind van Soeharto werden Chinezen slachtoffer van discriminatie: hun cultuur en scholen verboden, ze moesten een Indonesische achternaam aannemen en zich bekeren tot het christelijk geloof of Islam.

●De Chinese bevolking verloor een deel van de eigen identiteit (dat wordt assimilatie genoemd). Door deze politiek kwam de integratie van Chinezen gedwongen tot stand.

 

 

Islam belangrijkste godsdienst, sinds kolonisatie ook christendom

 

 

 

 

Staat is seculier

 

 

 

 

 

 

 

 

Veel conflicten tussen moslims en christenen. Die laatsten werden in de koloniale tijd bevoordeeld.

 

 

Na onafhankelijkheid: moslims meerderheid

Christelijk deel Molukken veel gewelddadige strijd

 

Staat en godsdiensten

►De invloed van Arabische kooplieden leidde vanaf de 13e eeuw tot de Islamisering van Indonesië. De kolonisatie door Europese landen bracht het Christendom binnen.

●De godsdiensten verspreidden zich onder invloed van economische ontwikkeling en afhankelijk van wie de politieke macht had in een gebied. Een voorbeeld zijn de Molukken: de invloed van de Islam veranderde door de komst van handel in specerijen en de Portugezen. Zo verspreidde het Christendom zich ook in het gebied.

►90% van de Indonesiërs is moslim, maar de staat is seculier. Indonesië kent scheiding van kerk en staat. De vrijheid van godsdienst is verwoord in Pancasila (ideologie).

●Er is geen sprake van een politieke Islam.

 

5.2 Beheersing van conflicten

Welke conflicten kent Indonesië en hoe worden ze aangepakt?

 

Het Molukse conflict

►Op de Molukken is 40% van de bevolking is christen (vooral het zuiden) en ruim 50% is moslim (vooral het noorden).

►Het bloedigste conflict tussen de religieuze groepen was tussen 1999-2002.

●De wortels liggen in de koloniale tijd waarin christenen bevoordeeld werden.

►Toen Indonesië in 1949 een eenheidsstaat werd, waren de moslims in de meerderheid. De christelijke Zuidelijke Molukken riepen een eigen republiek uit, zij wilden zich afscheiden (separatisme), die snel ontbonden werd door het leger.

●In de nieuwe staat kregen Moslims voorrang bij overheidsaanstellingen. Dat gaf anti-Indonesische gevoelens bij de christelijke Molukkers.

●Ook de toename van het aantal moslims door migratie leidde tot een andere verhouding tussen moslims en christenen. Molukse christenen zijn economisch gezien nu relatief zwak.

●In 1999 werden veel islamieten met geweld verdreven. In 2002 kwam er een wapenstilstand, maar het gebied is nog steeds een brandhaard.

 

 

Aceh wil zelfbestuur

 

Centrale overheid baat bij oliewinning

 

 

Na 1998 meer zelfstandig

 

 

Verzet van Islamitische Atjeeërs blijft

 

 

 

Aceh, een andere brandhaard

►In Aceh, het noordelijk deel van Sumatra is ruim 90% Atjeeër. Zij willen zelfbestuur en autonomie (regionalisme).

●Aceh bleef onafhankelijkheid tot 1949 en werd daarna onderdeel van de staat Indonesië. De regering heeft strategische (de gunstige ligging) en economische (aardolie) belangen. Ze smoort iedere opstand en schendt regelmatig de mensenrechten.

●Na Soeharto’s aftreden kwam meer ruimte voor decentralisatie van wetten. Het lokale bestuur krijgt steeds meer macht. De regering hoopt dat zo de roep om onafhankelijkheid minder wordt.

●Het verzet van Atjeeërs is sterk beïnvloed door een streng islamitisch geloof (religieus fundamentalisme). Zij willen de vorming van een eigen Islamitische staat. Ook het feit dat de economische rijkdom van Aceh niet ten goede komt aan de eigen bevolking is een bron van voortdurende conflicten.

 

 

 

Grenzen uit koloniale tijd reden voor conflicten

 

Delen willen zelfbeschikking

 

Dictatuur onder Soekarno en Soeharto

 

 

 

 

 

 

 

Eenheidsstaat vraagt om bindende kracht: nation building:

transmigratie

Javanisering

eenheidstaal

 

 

 

 

 

Na 1988 meer democratie

Oost Timor onafhankelijk

 

Nieuwe beleid is dubbel

als meer vrijheid negatief is voor centrale staat dan streng ingrijpen leger en uitvoeren van niet-wettige besluiten

 

Problemen van een jonge staat als Indonesië

►In Indonesië zijn nog veel conflicten met wortels in het verleden.

●De grenzen van de staat stammen uit de koloniale periode. Deze internationaal erkende grenzen (territoriale integriteit) komen in conflict met het zelfbeschikkingsrecht (ieder volk mag bepalen tot welke staat zij wil behoren).

►Soekarno (1949-1967) zorgde voor een sterk centraal bestuur. Volken werden gedwongen bijeengehouden.

●In 1967 moest Soekarno aftreden omdat economische groei uitbleef en er veel etnische spanningen waren. Zijn opvolger Soeharto (1967-1998) stelde opnieuw een dictatuur in.

 

 

Centripetale krachten

►Om een eenheidsstaat te vormen zijn bindende krachten nodig. Deze centripetale krachten raken politieke, economische en culturele waarden. De eenheid moet plaatsvinden via nation building (natievorming): het smeden van een culturele eenheid. Middelen waren:

●transmigratiepolitiek, dit leidde juist tot meer conflicthaarden, ●Javanisering, ofwel het verspreiden van de Javaanse normen, maar er werd geen rekening gehouden met lokale rechten,

●en de invoering van de eenheidstaal (Bahasa Indonesia), nu de officiële voertaal.

 

Een nieuwe weg

►Na de val van Soeharto kwam meer ruimte voor democratie.

●Zo werd Oost-Timor in 2002 onafhankelijk door internationale druk en omdat het economisch belang van Oost-Timor voor Indonesië gering was.

►Het nieuwe beleid is dubbelhartig: er zijn meer vrijheden voor provincies, maar als zij het voortbestaan van Indonesië als staat bedreigen wordt nog steeds hardhandig ingegrepen door het leger.

●De regering en het leger vrezen voor afbrokkeling van de macht door opstandige provincies en het afscheiden van provincies. Zij nemen daarom vaak niet-wettelijke besluiten. Zo ontstaat een machtsvacuüm, dat nadelig is voor de politieke stabiliteit van Indonesië.

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1 De Indonesische archipel

Welke samenhang er is tussen de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de Indonesische archipel?

 

1.1 Eenheid en verscheidenheid

► Indonesië is de grootste archipel ter wereld.

●   De relatieve ligging: omsloten door de Indische Oceaan, de Zuid-Chinese Zee en de Grote Oceaan.

► Het archipelkarakter en de zeevaart speelden een belangrijke rol in de geschiedenis.

●   Het gebied is door het Hindoeïsme beïnvloed, tot vanaf de 15e eeuw de islamisering begon.

●   De VOC handelde vooral in specerijen.

●   Na 1850: méér grondstoffen voor de wereldmarkt. Grote delen van Indonesië werden ‘opengelegd’.

■   Nederlands-Indië tot 1949 onder Nederlands bestuur.

► Cultureel ontwikkelden de eilanden zich eeuwenlang zelfstandig. Een eenheidsstaat vormen is lastig.

■   Het Bahasa Indonesia is de lingua franca, de eenheidstaal.

●   Aceh vecht voor afscheiding.

► Java: tweederde van alle inwoners. Economisch en politiek centrum.

► Indonesië: circa 360 verschillende etnische groeperingen. Grote groep Chinezen die economisch gezien sterk zijn.

●   De meeste Indonesiërs zijn moslim; Christenen en Hindoes vormen een minderheid. Indonesië is een seculiere staat.

 

1.2 De natuurlijke en landschappelijke kenmerken

► Indonesië kent drie klimaten: het Af-klimaat, het Aw-klimaat en het Cf-klimaat.

●   Indonesië ligt tussen beide keerkringen en kent daarom geen seizoenen.

●   De vele jaarlijkse neerslag valt uit stijgingsregens en stuwingsregens.

► In Indonesië waait de moesson:

●   een droge moesson in januari,

●   een natte moesson in juli.

► De begroeiing bestaat vooral uit tropisch regenwoud. In grote delen is het echter verdwenen. Andere vegetatietypen zijn licht tropisch woud en mangrovebos langs de slibrijke kusten.

► Indonesië heeft veel delfstoffen: olie en gas, mineralen en metalen zoals tin, nikkel en goud.

●   Ruwe aardolie en aardolieproducten vormen de grootste inkomstenbron van de overheid.

●   De meeste mensen werken in de landbouw. Een groot deel van de export bestaat uit agrarische producten (rubber, palmolie, koffie, rijst) en uit hout.

 

1.3 Vulkanisme op Indonesië

► Er bewegen bij Indonesië vier platen.

●   In het zuidelijk deel van Indonesië vindt subductie plaats: aardbevingen en vulkanisme.

●   Bij de Molukken is sprake van dubbele subductiezones waardoor twee parallelle actieve eilandbogen zijn ontstaan.

► Als gevolg van subductie kan een zeebeving en daardoor een tsunami ontstaan.

► In de wereldgeschiedenis van vulkaanuitbarstingen neemt Indonesië een belangrijke plaats in. Bekende uitbarstingen zijn die van de Krakatau, de Toba en de Galunggung.

► Veel vulkanen hebben een kratermeer. Het vrijkomen van veel water kan leiden tot een lahar (modder- en puinstroom).

► Heftige vulkaanuitbarstingen, zoals bij de Merapi, ontstaan o.a. als gevolg van het taaie magma.

► In een vulkanisch gebied zijn vaak veel delfstoffen door het afkoelen van magmahaarden.

●   Het langzaam afkoelen van een magmahaard zorgt voor magmatische differentiatie.

■   Gassen in de restsmelt zorgen voor een hoge druk en daarmee voor het ontstaan van ertsaders.

Hoofdstuk 2 Land in opkomst

De sociaalgeografische kenmerken van Indonesië zijn in de afgelopen decennia veranderd. Welke relaties zijn er tussen deze veranderingen?

 

2.1 Demografische en culturele kenmerken

► Kenmerken: grote omvang, ongelijke spreiding en zeer snelle groei van de bevolking.

► De grote omvang komt door natuurlijke bevolkingsgroei.

●   Kinderen: verzekering voor de oude dag, extra inkomen en vanzelfsprekendheid. Ook een hoge zuigelingensterfte zorgt voor een hoog geboortecijfer.

► Meer onderwijs voor vrouwen, meer anticonceptie en de stijging van de huwelijksleeftijd zorgden voor een daling van het geboortecijfer.

► Indonesië heeft een jonge bevolking. Dit zorgt voor grote problemen. Daarom heeft de regering gezinsplanningprogramma’s ingevoerd.

► De demografische transitie, zoals die zich heeft voorgedaan in rijke West-Europese landen is in Indonesië nog niet volledig.

●   Tot 1800 had Indonesië hoge geboorte- en sterftecijfers. De hoge sterftecijfers kwamen door binnenlandse oorlogen, hongersnood en epidemieën.

●   Het sterftecijfer daalde al tussen 1800 en 1850 door de invloed van de Nederlandse staat.

●   Door de onafhankelijkheid in 1949 stopte de invloed van Nederland. Het geboortecijfer bleef hoog.

► Bij migratie gaat het meestal om het vinden van werk.

●   De migratie binnen Indonesië is vooral naar steden en gebieden met intensieve of commerciële landbouw of een ontwikkelde industrie- en dienstensector.

●   Ook is er sprake van transmigratie.

► De emigratie ging vanaf de jaren zeventig vooral naar de staten rondom de Arabische Golf, later naar Zuidoost-Aziatische landen en nu naar Oost-Azië.

■   De migratie is selectief: met name laag geschoolde arbeidskrachten en/of vrouwen.

■   Migratie gebeurt ook illegaal, waarbij regelmatig gebruik wordt gemaakt van netwerken van mensensmokkelaars.

■   De laatste decennia migreren ook veel hoger geschoolde arbeidskrachten naar Indonesië.

► Indonesië kent grote etnische en culturele verschillen.

●   De religieuze verschillen leveren af en toe grote problemen op.

●   In Jakarta lijken de culturele verschillen door de globalisering weg te zijn gevallen.

 

2.2 In de vaart der volkeren

► Indonesië heeft een laag BNP/hoofd, ondanks een behoorlijk economische groei.

●   Er zijn grote verschillen in het BNP/hoofd en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking.

► Het grootste deel van de beroepsbevolking werkt in de landbouw: voedings- en handelsgewassen.

► Sinds 1960 is geprobeerd de voedselproductie te verhogen door de Groene Revolutie.

► Vijfjarenplannen (Repelita’s) sinds 1969. Positieve ontwikkelingen: toenamen van export, buitenlandse investeringen, meer werk in industrie en dienstensector, economische groei.

●   Economische dip door crisis in 1997 en 1998, terroristische aanslagen in 2002 op Bali en in 2003 in Jakarta en de tsunami in 2004.

 

2.3 Verstedelijking en bevolkingsspreiding

► Hoge urbanisatiegraad en urbanisatietempo door trek naar steden en natuurlijke bevolkingsgroei.

► Problemen met werkgelegenheid, huisvesting en voorzieningen. Oplossing: transmigratie.

●   Neveneffect: Javanisering.

●   Transmigratie niet erg succesvol: mislukking en etnisch geweld.

■   Afschaffing ministerie van Transmigratie in 1999.

► Jakarta is een primate city.

●   Problemen: files, luchtvervuiling, sterke daling van de grondwaterspiegel, afval.

► JABOTABEK: groei van economie en stad in goede banen leiden, tegengaan illegale zelfbouw.

●   JABOTABEK is helaas mislukt.

 

 

Hoofdstuk 3 Werk en welvaart in Indonesië

Wat is de sociaaleconomische positie van Indonesië in het Verre Oosten en in de wereld?

 

3.1 Kappen, graven en planten rond de evenaar

► Primaire sector werd gezien als basis voor verdere ontwikkeling.

●   Helft van de beroepsbevolking is hier werkzaam.

■   Grote verschillen: van sterke mechanisering tot zeer arbeidsintensieve.

■   Mijnbouw is in Indonesië onderdeel van de primaire sector.

►  Indonesië ie een belangrijke producent van tropisch hardhout.

●   Belangrijke deviezenbron.

■   De bosbouw levert veel ruw hout, maar ook steeds meer verwerkte houtproducten. Exportvalorisatie.

■   Het bosgebied is erg ongelijk verdeeld over Indonesië.

► Indonesië is rijk aan delfstoffen: olie, gas, tin, bauxiet en goud.

■   Ontginning is vaak in handen van buitenlandse ondernemingen, soms als joint venture met binnenlandse bedrijven. Overheid is eigenaar van rechten van olie- en gasvoorraden.

■   Indonesië is lid van de OPEC, maar sinds 2004 netto-importeur door uitputting van olievelden.

■   Sinds de decentralisatiepolitiek geven de natuurlijke rijkdommen meer inkomsten aan de regio’s.

► Akkerbouw is de belangrijkste tak van landbouw: kleine bedrijfjes naast grootschalige plantages.

●   Plantages: opgezet door Nederlanders, nu gestimuleerd door overheid wegens deviezenopbrengst.

► Rijstbouw is het hoofdgewas in de bevolkingslandbouw.

Twee soorten: natte en droge rijstbouw.

●   Sawa’s: uiterst arbeidsintensieve irrigatielandbou, ■ relatief lage opbrengst, ■ vaak kleine bedrijfjes,

■ hoge druk op grond.

●   Tegalans: naast rijst en andere voedselgewassen ook handelsgewassen.

■   De buitengewesten voelen zich uitgebuit door hoofdeiland Java.

► Agrarische transitie:

■ Crisis van de jaren 80 zorgde voor extra aandacht van de overheid voor de landbouw: groene revolutie, ■ stijgende mecahnisatiegraad, ■ slechts trage de-agrarisatie, ■ toenemen rurale differentiatie.

 

3.2 Schroeven en schrobben

► 25% van de Indonesische beroepsbevolking werkt in de secundaire sector.

●   Na de onafhankelijkheid koos de overheid voor importsubstitutie: deviezenbesparing, meer onafhankelijkheid, werkgelegenheid en kennis.

■   Inefficiëntie en bureaucratie leidden tot dure producten.

●   Na 1980 keuze voor exportgerichtheid, aantrekken MNO’s en verbod op export van ruwe grondstoffen: exportvalorisatie.

■   De exportgerichte industrie (textiel- en kledingindustrie) is de motor van de Indonesische economie. Veel productie vindt plaats in Export Processing Zones en in sweatshops.

●   Toenemende welvaart, met dip door crisis jaren negentig en rem van sterke bevolkingsgroei en corruptie.

► Omvangrijke gastarbeid, vooral naar Maleisië als reactie op de binnenlandse economische toestand. Tegenwoordig steeds meer naar Pacific Rim.

■   Positie gastarbeiders is slecht, vooral van vrouwen.

●   Veel arbeidsmigranten zijn illegaal: kwetsbare positie.

► De tertiaire sector is kenmerkend voor de stedelijke samenleving:

●   formele sector en informele sector / vluchtsector.

■   De tweedeling leidt tot gefragmenteerde modernisatie. De informele sector is belangrijk als opvangnet voor werklozen en als opstapje naar een officieel bedrijf.

■   Het toerisme is een steeds belangrijker bron van werk, deviezen en inkomsten.

► Op ieder schaalniveau in Indonesië is de centrum-periferietegenstelling terug te vinden. Java is het financiële, het economische en het bestuurscentrum van Indonesië.

●   Decentralisatie moet de welvaart in andere delen van Indonesië verbeteren.

 

3.3 Indonesië in de wereld

► De welvaart in Indonesië groeit gestaag door openstelling voor het buitenland en minder invloed van de overheid.

► Vijf fasen kenmerken voor de ontwikkeling naar een industriële samenleving: vijfjarenplannen, brandstoffeneconomie, wereldrecessie, Azië-crisis, mondiale oriëntatie.

●   Indonesië is nu een gemengde kapitalistische economie.

► Exportgerichtheid is toegenomen.

●   De vrijhandel maakt het land meer kwetsbaar voor wereldwijde ontwikkelingen en koopkracht van burgers daalt door stijgende olie-invoer.

●   Buitenlandse investeringen ontwikkelen de economie.

■   Voordelen: kapitaal, werkgelegenheid, belastinginkomsten. Nadelen: wegvloeien van winst en rente naar het buitenland en staatsschuld door leningen.

► Indonesië is sterk afhankelijk van Japan, VS en Singapore.

●   Fabricage van schoenen, textiel en elektronica is belangrijk.

■   De kwetsbaarheid verminderde door diversificatie van het exportpakket en accent op arbeidsintensieve productie neemt weer wat toe.

■   Stijgende officiële werkloosheid, economische groei blijft achter bij de buurlanden, politieke instabiliteit, bureaucratie, corruptie, relatief hoge loonkosten en matige infrastructuur.

►  De zeescheepvaart is van levensbelang voor Indonesië. De overheid bevordert de mainportontwikkeling.

►  Japan is de grootste handelspartner en investeerder in Indonesië.

► In 2006 sloten China en Indonesië een bilateraal akkoord voor ‘strategisch partnerschap’; grondstofvoorziening en investeringen in economie. Is de relatie gelijkwaardig?

 

 

Hoofdstuk 4 Ontbossing in Indonesië

Waarom is het moeilijk om de schadelijke ontbossing in de regenwouden van Indonesië te stoppen?

 

4.1 Een uniek ecosysteem

► Tropisch regenwoud groeit in een klimaat dat altijd warm en vochtig is.

●   Het bos bestaat uit drie etages: hoge woudreuzen, middelste etage, de bosvloer. Hoge biodiversiteit.

► De bodem van het regenwoud is arm aan voedingstoffen. Voedingsstoffen worden direct opgenomen.

► Waterkringloop: evenwicht tussen het inkomende water en uitgaande water in tropische regenwouden.

► Hoge interne stabiliteit en draagkracht.

●   Bedreiging van draagkracht door verstorende activiteiten van mensen.

► Eeuwenlang balans met shifting cultivation.

●   Door toename vormt de bevolkingsdruk een aanslag op het ecosysteem.

 

4.2 Indonesisch regenwoud bedreigd

► De Indonesische overheid controleert het regenwoud. Toch grote afname oppervlak bos.

●   Oorzaken: legale en illegale commerciële houtkap, opgraven van delfstoffen, hout- en palmolieplantages, landbouwgrond, ladangbouw, bosbranden.

► Vorm van illegale kap: kap buiten de concessiegebieden, verkoop via buurlanden met vals certificaat.

► Economische en politieke belangen van ontbossing: geld en onafhankelijkheid van regio’s.

●   Grote vraag naar hout maakt bestrijding illegale kap moeilijk.

 

4.3 Gevolgen van de ontbossing

► Ontbossing: verstoring water- en de voedselkringloop.

●   Bodemdegradatie door: versneld afstromen van water, bodemerosie, verminderde sponswerking, uitdroging, versneld afbreken organisch materiaal.

●   Kans op overstromingen.

●   Verdwijnen voedsel: herstel van vegetatie onmogelijk.

► Aantasting woongebied en cultuur oorspronkelijke bevolking.

► Versterking van het natuurlijke broeikaseffect door ontbossing en drainage van plantagebodems.

●   Verdwijnen flora en fauna.

► Moeizame bosbescherming door tweeslachtige overheid. Boswetten en contracten, werken moeizaam.

●   Tekort aan geschoold personeel en deskundige bosbouwers, corruptie en slecht toezicht, grote vraag naar hout, armoede, conflicten over landrechten.

► Certificeringsysteem komt moeizaam van de grond.

► Hazard management moet schade beperken.

 

Hoofdstuk 5 Conflicten in Indonesië

 

Waarom kent Indonesië etnische conflicten en hoe gaan bevolking en regering daarmee om?

 

5.1 Etnische en culturele diversiteit

► Circa 360 volken wonen verspreid over de archipel.

●   Grote verschillen in cultuur en ras door migratie, kooplieden en koloniale overheersing.

■   Complexe verwantschapsstructuren. Volken hechten meer waarde aan eigen regels dan aan regels van de staat.

► Zeven miljoen Chinezen in Indonesië, vooral op Java.

●   Economische migranten, succesvol in (tussen)handel. Afgunst inheemse bevolking.

●   Kleine groep Chinezen veel economische invloed.

► Regering sluit handelsovereenkomsten met Chinezen maar maakt hen ook tot zondebok.

●   Discriminatie, gedwongen assimilatie en integratie.

► Arabische kooplieden: islam, kolonisatie: christendom.

●   De godsdiensten verspreidden zich door economische ontwikkeling en politieke macht.

► De staat is seculier. Vrijheid van godsdienst.

●   Geen politieke islam.

 

5.2 Beheersing van conflicten

► Molukken: 40% christen (vooral het zuiden) en ruim 50% moslim (vooral het noorden).

► Het bloedigste conflict tussen de religieuze groepen tussen 1999-2002.

●   Oorzaak: bevoordelen christenen in verleden.

► Eenheidsstaat 1949: meerderheid moslim. Christelijke afscheiding werd onderdrukt.

●   Voortrekken moslims bij overheidsaanstellingen.

●   Toenamen moslims door migratie.

●   Geweld eindigde met wapenstilstand in 2002. Nog steeds brandhaard.

► Aceh wil zelfbestuur en autonomie (regionalisme).

●   Regering heeft strategische en economische belangen. Onderdrukking zelfstandigheid. Meer macht aan lokale overheden moet roep om onafhankelijkheid indammen.

●   Verzet Aceh onder invloed van streng islamitisch geloof.

► Wortels van veel conflicten in het verleden.

●   Grenzen uit koloniaal verleden botsen met zelfbeschikkingsrecht.

► Soekarno en Soeharto: streng centraal bestuur, dictatuur.

► Centripetale krachten: eenheid via nation building.

●   Transmigratiepolitiek, Javanisering, eenheidstaal (Bahasa Indonesia).

► Na Soeharto meer ruimte voor democratie.

●   Onafhankelijkheid Oost-Timor 2002.

► Dubbelhartig beleid: meer vrijheid en hardhandig ingrijpen.

●   Vrees voor afbrokkeling van de macht leidt tot niet-wettelijke besluiten, machtsvacuüm en politieke instabiliteit.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.