Hoofdstuk 5

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 2471 woorden
  • 16 januari 2014
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
18 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Paragraaf 2

Van het woord ‘stad’ een definitie geven is moeilijk. In IJsland noemen ze plaatsen met 500 inwoners al een stad en in Japan pas bij 50000 inwoners.

Een stad heeft 4 kenmerken:

  1. Een bepaalde omvang (per land verschillend).
  2. Een hoge bebouwingsdichtheid in vergelijking met het omringende gebied.
  3. Een beroepsbevolking die vrijwel uitsluitend werkt in de secundaire en tertiaire sector.
  4. Een groot aantal functies voor het gebied rond de stad.

Je kunt steden indelen in megasteden, wereldsteden en hoofdsteden.

Megastad: Meer dan 10 miljoen inwoners, bijvoorbeeld Mumbai. Grens van 10 miljoen is vrij willekeurig. Als steeds meer steden dit overschrijden wordt de grens zeker hoger.

Wereldstad: Heeft veel inwoners én is voor een groot deel van de wereld een belangrijk centrum op het gebied van economie, cultuur en politiek. Er worden hier onder andere belangrijke politieke besluiten genomen. Ook komen hier de nieuwste snufjes op het gebied van mode, muziek en films vandaan. Er zijn ook de aandelenbeurzen die de mondiale financiële markten beheersen en de hoofdkantoren van MNO’s. Ze zijn goed met de rest van de wereld verbonden.

Hoofdstad: Meestal de belangrijkste stad in het land. Soms valt een stad onder alle 3 de delen, zoals Tokyo en Parijs.

Er is duidelijk een verschil op de wereldkaart te zien bij de ligging van steden in ontwikkeldelanden en ontwikkelingslanden. In rijkere landen zijn vaak meerdere grote steden. Ze zijn op veel manieren met elkaar verbonden en vormen ezo een stedelijk netwerk. In ontwikkelingslanden is er vaak maar één megastad; de primate city. De 2e stad van het land is vele malen kleiner.

De spreiding van bedrijven kan je met vestigingsplaatsfactoren verklaren. Bij steden kan je dat begrip ook gebruiken. Je kijkt daarbij naar 2 soorten kenmerken:

  1. Site: Kenmerken van het gebied waarin een stad ligt (vlakke, vruchtbare gebieden, langs rivieren, op kruispunten van handelswegen, aan de kust of bij de vindplaat van grondstoffen).
  2. Situation: Kenmerken van de ligging van een plaats ten opzichte van andere plaatsen (stad midden in land, goede verbindingen naar andere steden). De situation van een plaats kan in de loop van de tijd veranderen. Een havenstad ziet zijn situation verslechteren als het achterland in verval raakt of transportrouters over zee worden verlegd.

In de moderne tijd is de situation belangrijker dan de site. Door de globalisering is het voor de stad belangrijk dat je op meerdere manieren bereikbaar bent.

Een koloniale stad herken je als je er rondloopt. Ben je in kleine kronkelige straatjes dan zit je in het oude inlandse stadsdeel. Als je door brede rechte straten loopt ben je in het westerse, Europese deel. Dat deel is gebouwd toen het land een kolonie werd. Een stad die zo is gebouwd, noem je een koloniale dubbelstad.

Paragraaf 3: Steden in verandering

Aan de urbanisatiegraad kun je zien welk percentage van de bevolking insteden woont. Rijke landen hebben een hoge urbanisatiegraad, maar de stedelijke bevolking neemt er niet verder toe. Vanuit de centrale stad trekken mensen en bedrijven juist naar plaatsen rond de stad. Dat is suburbanisatie.

In ontwikkelingslanden is het andersom. Veel mensen trekken daar van het platteland naar de stad. Deze urbanistatie of verstedelijking richt zich vooral op de primate city. Je vindt daar de meeste industrie en diensten en er zijn de best voorzieningen. De regering ziter meestal ook. Vooral jonge mensen trekken naar de stad. Daar stichten ze dan een gezin. De primate city ‘zuigt’ als het ware de rest van het land leeg.

De belangrijkste reden waarom de stedelijke bevolking zo groeit is het hoge geboorte overschot.

Als je in een Amerikaanse stad over een brede highway rijdt vanaf het platteland naar het centrum zie je de omgeving veranderen. Aan de buitenkant liggen de ruim opgezete woonwijken met laagbouw, de suburbs. Mensen met een hoger inkomen wonen hier. Soms rijd je langs een shoppingmall. Naar het centrum toe kom je in oudere woonwijken met een veel hogere bevolkingsdichtheid. Daar wonen vaak allochtonen. Het zijn vaak de probleemwijken. Het centrum zie je door de hoogbouw al van ver af. Het was eerst het woongebied van de rijken. Maar nu is het een zakencentrum, het CBD. De bewoners zijn naar de voorsteden vertrokken. Winkels en bedrijven kunnen de hoge grondprijzen wel betalen, voor wonen is het er veel te duur.

Dit is meestal de opbouw van een Amerikaanse stad. Europese steden hebben vaak nog wel een historisch centrum. In Amsterdam ligt het CBD bijvoorbeeld aan de rand van de stad. De plattegrond van Amerikaanse steden lijkt meer op een dambord. Het historische stedenpatroon is meer een spinnenweb. De ontwikkeling van een CBD is verder nog onmogelijk in een kleinschalig en historisch hart.

Aan de rand zijn zakencentra beter bereikbaar.

Als je voor het eerst in een megastad in een arm land komt kan je er geen touw aan vastknopen; geen structuur. De plattegrond in je hoofd krijgen is erg moeiljk. De steden zijn razendsnel en meestal zonder enige planning gegroeid. Toch ontdek je na een aantal dagen enige orde in de chaos. De staf heeft:

  • Eén of meer zakencentra.
  • Eén zone met overwegend industrie.
  • Woonwijken van de rijken.

Alle andere open ruimte is met krottenwijken opgevuld. Ze liggen vaak op plaatsen waar rijken niet willen wonen; gevaarlijk door steile hellingen, stank door fabriek of vuilnisbelt, tever van centrum af. Nieuwkomers verstigen zich ook in de bestaande wijken, waardoor nog meer verdichting optreedt.

Binnen de arme woonwijken zijn ook verschillen te zien. De nieuwste wijken zijn nog gebouwd van blik, karton, hout en modder, zonder enige voorzieningen. De oudere wijken zijn door de bewoners vlaak flink opgeknapt.

Paragraaf 4: Megasteden, megaproblemen

Wanneer lande neen hoog urbanisatietempo kennen, neemt de stedelijke bevolking snel toe. Wanneer migranten aankomen kunnen ze ervoor kiezen bij familie te gaan wonen of zelf een huis bouwen. Als ze voor het laatste kiezen gaan ze allerlei bouwmaterialen zoals plastic, hout en karton verzamelen. Ze bouwen dan aan de rand van de stad vlak bij de vuilnisbelt met andere migranten een krotje. Vaak wil de overheid de illegale wijk plat bulldozeren. Als ze geluk hebben mogen ze blijven. Veel mensen zien dat alssein om hun woning op te knappen. Het stadsbestuur (gesteunt door allerlei organisaties) helpen met de aanleg van onder andere riolering, elektriciteit en waterleidingen. In een paar jaar groeit de buurt tot een volksbuurtje uit.

Een baantje vinden is moeilijk. Zelden vinden mensen werk in de formele sector. Mensen gaan dan bijvoorbeeld meestal vuil ophalen, voedsel op straat verkopen, sjouwen op de markt, mensen vervoeren en kapotte dingen repareren. Zo’n 60% verdient in ontwikkelingslanden zo de kost. Het hele gezin wordt ingeschakeld; de een zoekt op de vuilnisbelt naar bruikbare spullen, de ander verkoopt zelfgemaakte spullen en de ander verkoopt weer zakjes water. Soms vindt iemand werk in de formele sector, ook als ze op de vuilnisbelt begonnen zijn gebeurt dat nog wel eens.

Het verkeer is er slecht geregeld. Boven de stad hangt een dikke laag vervuilde lucht, uitgestoten door de fabrieken. Overal op straat ligt zwerfvuil. In smalle straatjes zitten bedrijfjes die met chemicaliën werken en het zo in het riool laten lopen. De rivier die door de stad loopt is zo vies dat er nauwelijks eten in zit. Mensen drinken uit de rivier en wassen zich erin. De mensen die stroomafwaarts wonen lopen zo vooral gevaar. Een gebrek aan schoon drinkwater is een groot probleem. Op de wereld hebben zo’n 1 miljard mensen geen schoon drinkwater. Er is geen riolering waardoor het oppervlakte ernstig vervuild raakt, juist in dichtbevolkte steden. De prijs van schoon drinkwater stijgt snel. De arme mensen zijn hier als eerste het slachtoffer van. Het milieu komt in een arm land op de 2e plaats. Economische groei gaat voor.

Paragraaf 7: Nederland; land zonder een echt grote stad

Amsterdam was tot 1800 de grootste stad van het land en een echte primate city. In de 19e eeuw begon de grote trek van het platteland naar de stad. Andere steden werden ook belangrijker. Niet alleen Amsterdam groeide meer, maar ook Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Elke stad kreeg zijn eigen taal.

  • Den Haag: Leden van koningshuis woonden er al lang, werd nu het nationale bestuurscentrum.
  • Rotterdam: Groeide uit tot internationale haven0 en industriestad.
  • Utrecht: Ligt centraal. Groeide door de aanleg van spoor- en autowegen tot het nationale distributie- en vergadercentrum.
  • Amsterdam: Ontwikkelde zich tot een belangrijk financieel diensten- en toeristencentrum.

Na 1900 groeiden veel stedenover hun grenzen heen en slokten de omringende randgemeenten zo op. De stad werd een agglomeratie.

Rond 1960 bereiken de grote steden hun top. Hierna kwam de suburbanisatie op gang. In overvolle steden willen mensen niet meer wonen. De woningruimsten zij niet geschikt en niet betaalbaar. Bedrijven gaan zich ook buiten de stad vestigen. Het is er beter bereikbaar, meer ruimte en de grond is goedkoper. De invloed van de stad breidt zich ondertussen nog steeds verder uit naar het omringende platteland. Er ontstaat een stadsgewest; een gebied waarin de omringende plaatsen op tal van terreinen verbonden zijn met een centrale stad. De stadsgewesten groeien ook steeds verder naar elkaar toe. De verbindingswegen tussen doe stadsgewesten zijn dan ook een ideale vestigingsplaatsen voor mensen en bedrijven. Zo ontstaan gebieden waarin een aantal steden en stadsgewesten liggen die goed met elkaar verbonden zijn: stedelijke gebieden (bijvoorbeeld de Randstad).

De overheid probeert de aantasting van open (groene) ruimten tegen te gaan door tegen de grote steden aan extra terreinen voor woningbouw aan de wijzen. Dat heten Vinex-locaties. Voorbeeld is de Leidsche Rijn bij Utrecht.

In een dorp zijn minder vorzieningen dan ineen stad. Dat heeft met de drempelwaarde te maken. Dat is het minimum aantal mogelijke klanten dat nodig is om een dienst op een plaats met winst te kunnen aanbieden. Een grote stad heeft een hoog dienstenniveau, waarvan niet alleen de stadbewoners gebruikmaken. De afstand die de klant wil afleggen voor een bepaalde dienst heeft de reikwijdte. Deze reikwijdte bepaalt uiteindelijk de omvangvan het verzorgingsgebied van een plaats. De omvang van die gebieden verandert voortdurend. Dat heeft temaken met de toenemende (auto)mobiliteit. De mensen maken steeds meer gebruik van voorzieningen die verder weg liggen.

Het gevolg is dat de diensten op lokaal of buurtniveau te weinig klanten krijgen en daardoor minder omzet draaien. Het draagvlak (aantal klanten) wordt te klein en de drempelwaarde wordt niet meer gehaald. De dienst zal dan vroeg of laat verdwijnen.

Paragraaf 8: Gedonder in de stad

De afgelopen 30 jaar zijn veel mensen uit de stad weggegaan. Dit zijn vaak gezinnen met een hoog of middeninkomen. De nieuwe stedelingen zijn armer waardoor de stad de draagkrachtige bevolkingsgroep verliest. Na ee ntijdje wordt het lastig om alles goed rond te krijgen voor het stadsbestuur. Ze hopen op hulp van de buurgemeenten. Het liefste zou de stad zijn gemeentegrenzen uitbreiden tot aan de randen van het stadsgewest. De randgemeenten willen dit alleen niet. Het gemeentebestuur wil de stad weer aantrekkelijk maken. Er moet een goede woonomgeving zijn en betaalbare woningen.

  1. Renoveren: Huizen worden opgeknapt. Nadeel voor bewoners is dat het de huizen duurder worden en de huur stijgt.
  2. Saneren: Afbreken van slechte huizen. Ze worden dan opnieuw gebouwd. Woningdichtheid neemt vaak flink af.
  3. Nieuwe woningen bouwen op verlaten industrie – en haventerreinen.
  4. Vinex-locaties bouwen.

Achter deze 4 maatregelen zit het idee van de compacte stad: gebruik de stedelijke ruimte zo goed mogelijk en spaar de open ruimte buiten de stad.

Vaak worden oude vervallen huizen/panden opgeknapt en gaan rijkere burgers erin wonen: gentrificatie

In de 4 grote steden is vaak concentratie van niet-westerse allochtonen en mensen met een laag inkomen. Deze leven min of meer gescheiden van de andere stadsbewoners: segregatie.

Segregatie en integratie gaat in de Nederlandse samenleving niet goed samen. Naast renoveren en saneren verbetert men ook de woonomgeving. Vooral de publieke ruimten. Zo hoopt de overheid van de probleemwijk een betere wijk te maken.

Paragraaf 9: Stedelijke netwerken in Europa

Door middel van corridors (ofwel transportroutes), zijn gebieden hecht met elkaar verbonden. In Nederland gaat er en vanuit de Randstad Zuid-Oost Europa in en een gaat tot diep in Zuid-Europa.

Sitekenmerken bepalen steeds minder of een stad succesvol is. Bereikbaarheid is nog steeds het belangrijkste voor steden en bedrijven in de handel (en dergelijke). Het is dus belangrijk dat een stad een knooppunt wordt in een stedelijk netwerk. Het moet vooral een economisch knooppunt zijn waar clustering van verschillende activiteiten optreedt. Een belangrijk kenmerk daarvan is dat de activiteiten elkaar ondersteunen.

Parijs en londen zijn de twee wereldsteden (metropolen) in Europa.

Begrippen:

CBD: Central Business District. Centrum van een stad waar allerlei kantoren en zakenpanden zijn gevestigd.

Koloniale dubbelstad: Een stad die bestaat uit een westers en een niet-westers stadsdeel.

Megastad: Stad met meer dan 10 miljoen inwoners.

Primate city: Een stad die gelet op aantal inwoners en functies veel groter en belangrijker is dan de tweede stad.

Site: Kenmerken van de ligging van een plaats zelf.

Situation: Kenmerken van een plaats die samenhangen met zijn ligging t.o.v. andere plaatsen of gebieden.

Stedelijk netwerk: Een groep van steden in een land die onderling op tal van terreinen verbonden zijn.

Suburbanisatie: Proces waarbij mensen en bedrijven vanuit een stad naar het omringende platteland trekken.

Suburbs: (Amerikaanse) voorsteden.

Verdichting: Proces waarbij woningdichtheid toeneemt.

Urbanisatie: Proces waarbij mensen van het platteland naar de stad trekken.

Urbanisatiegraad: Percentage van de bevoling dat in steden woont.

Urbanisatietempo: Percentage waarmee de urbanisatiegraad jaarlijks toeneemt.

Wereldstad: Grote stad die voor een deel van de wereld belangrijk is op het gebied van economie, politiek en cultuur.

Agglomeratie: Aaneengesloten stedelijke bebouwing die zich over meer dan één gemeente uitstrekt.

Stadsgewest: Een stedelijk gebied waarin de omringende plaatsen op tal van manieren verbonden zijn met de centrale stad.

Stedelijke gebieden: Gebieden waarin de aantal stadsgewesten liggen die goed met elkaar verbonden zijn.

Randstad: Hoefijzervormig stedelijk gebied waarin Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag het belangrijkste zijn.

Vinex-locaties: Een nieuw stadsdeel gebouwd tegen het oude deel aan.

Drempelwaarde: Minimaal aantal klanten wat nodig is om goede dienst op een bepaalde plaats met winst te kunnen aanbieden.

Reikwijdte: Afstand die klanten voor een dienst willen afleggen.

Verzorgingsgebied: Gebied dat door één plaats wordt voorzien van goederen en diensten.

Draagvlak: Aanwezigheid van voldoende mogelijke klanten binne het verzorgingsgebied.

Renovatie: Opknappen van huizen.

Sanering: Afbreken van huizen en wijken en ze vervangen door nieuwbouw.

Woningdichtheid: Aantal woningen per hectare.

Compacte stad: Stadsvernieuwing waarbij het opvullen van open plekken en het bouwen van nieuwe wijken tegen de oude stad een uitgangspunt zijn.

Gentrificatie: Oude vervallen stadswijk opknappen en rijkere burgers in laten wonen.

Segregatie: Gescheiden wonen van bevolkingsgroepen in een stad.

Publieke ruimte: Deel van wijk of stad wat voor iedereen bereikbaar is.

Corridors: Vervoerassen waarlangs autowegen, spoorlijnen en waterwegen steden met elkaar verbinden.

Bereikbaarheid: De mate waarin je een plaats kan bereiken.

Clustering: Concentratie van elkaar ondersteunende activiteiten (banken, beurzen, verzekeraars, enz…)

Metropolen: (wereldsteden) Belangrijk op gebied van economie, politiek en cultuur.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.