Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 4 paragraaf 13+14

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 647 woorden
  • 4 september 2008
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 7
19 keer beoordeeld

Samenvatting Hoofdstuk 4!

Paragraaf 13.

Polders= is een stukland omgeven door dijken waarbinnen men de waterstand kan regelen, zodat het niet overstroomt bij veel neerslag. Door die polders is nu ook laag land (het westen) in Nederland leefbaar.

NAP= Normaal Amsterdams Peil. Met NAP wordt aangegeven hoe hoog het water er is/komt.

Zeepolders:

• Je vind ze in zeeklei-gebieden. In het noorden, zuiden en westen van het land.
• Deze polders liggen tussen de +1 & +2 boven NAP.

• De belangrijkste grondsoort is zee klei. En het voornaamste bodemgebruik is akkerbouw.
• Ze hebben een natuurlijke afwatering, want ze liggen boven het NAP.

Veenpolders:

• Ze liggen in laagveengebieden. Vooral in West-Nederland.
• Deze polders liggen zo’n 1 à 2 M onder NAP. Dus lager als de zeepolders.
• Belangrijkste grondsoort is veen. En het voornaamste bodemgebruik is veeteelt.
• Ze hebben een kunstmatige afwatering, want ze liggen onder het NAP.

Droogmakerijen:

• Oorspronkelijk zijn het leeg gepompte meren. ( Dat begon rond 1600)
• Dit ligt lager als zee en veenpolders, want ze liggen 5 M onder NAP.
• De belangrijkste grondsoort is zee klei. En het voornaamste bodemgebruik is akkerbouw/gras.
• Ze hebben een kunstmatige afwatering, want ze liggen onder het NAP.

Zuiderzeewerken:

• Is vooral bedoelt voor de veiligheid van mensen, maar ook een beetje voor landaanwinning, zoetwater, ontsluiting van minder goed bereikbare gebieden, natuur behoud en recreatie.
• Werd uitgevoerd in 1920 tot 1990.


Deltawerken:

• Dit is niet bedoelt voor landaanwinning, maar voor de vergroting v/d veiligheid. Verbetering van de zoetwater huishouding, ontsluiting van minder goed berijkbare gebieden, natuurbehoud en recreatie dmv meer mobiliteit.
• Werd uitgevoerd in 1953 tot 1990.

Paragraaf 14.

• Nederland is ontstaan is het Pleistoceen. In het begin van het Pleistoceen lag Nederland in zee, maar door de zeespiegeldaling kwam Nederland droog te liggen.
• De rivieren brachten dikke lagen grof zand en grind mee.

Zwerfkeien= Zijn grote keien die het ijs Scandinavië mee nam

Keileem= Zijn keien die door het gewicht van het ijs zijn fijn gewreven.

Stuwwallen= De ijstongen zochten zich een weg door de rivierdalen en stuwden de oevers op tot heuvelruggen van soms 200 M.

• Het werd zo koud op aarde dat er niks meer groeide.
• Door de wind gingen de onbegroeide bodems stuiven, omdat er niks was om het zand tegen te houden.
• Daardoor raakten delen van Nederland bedekt met zand.

Dekzand= Er groeide niks waardoor de wind vrij spel kreeg. Het zand ging stuiven het bedekte delen van Nederland met zand.


Holoceen:

• De temperatuur ging weer stijgen. Waardoor het land in 3 fases werd gevormd.
• Het ijs smolt en liep terug tot ongeveer onze tegenwoordige kustlijn.
• De zee begon door afzettingen van zand en klei de ondergrond van LaagNL te vormen.
Diep in de zee had je zand en dichterbij de kust klei, omdat zand zwaarder is, is het verder in de zee gesleurd.

1e fase:
Sentimedatie:

• Door de temperatuurstijging smolt het ijs en liep het terug tot ongeveer onze kustlijn.
• Het ijs nam zand en klei mee.
• Zand kwam verder in de zee dan klei, omdat zand zwaarder is werd het verder mee gesleurd.

Zand..  ..Klei • dat is de zee. Ver in de zee heb je zand en dichterbij heb je klei.

2e fase:
Strandwal:

• Is een droge zandplaat in de zee. Zelf bij vloed blijft die droog, maar naar een tijdje zijn ze zo groot dat het duinen zijn geworden.
• De zeespiegel steeg nog meer en rivieren werden gevuld met klei of zand: zeeklei.

Zee..  ..Strandwal..  ..Klei


3e fase:
Laagveen:

• De zeespiegel liep terug en op de oude zeeklei gingen planten groeien.
• Door die plantenresten ontstond er veen wat 5 à 6 M dik is.
• Door de wind wordt het zand in de zee en op het strand weg gewaaid en dat vangen de duinen op.
• Daar achter ligt klei, want dat is licht.
• Dat klei wordt moerassig en uit eindelijk laagveen met planten.

Zee..  ..Duinen..  ..Laagveen/moerassen

Hoogveen:

• Het noordelijk deel was bedekt onder het dekzand waardoor de regen moeilijk weg zakte.
• Er ontstonden daar ook moerassen en dat noemen we hoogveen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.