Hoofdstuk 4

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 1042 woorden
  • 18 maart 2014
  • 62 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
62 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

§1 manchester en de industriële revolutie

Manchester is dé sportstad van Groot-Brittannië. En ook is het één van de toonaangevende muzieksteden van Europa. Hierdoor wordt Manchester ook wel ‘the rock ’n goal capital of the World’ genoemd. In de negentiende eeuw was de bijnaam nog ‘Cottonopolis’ omdat in die tijd alles draaide om de textielindustrie.

In de loop van de achttiende eeuw werd Manchester de eerste industriestad van de wereld. Hier begon de Industriële Revolutie. Dat is de periode van grootschalige omschakeling van handwerk naar productie met (stoom)machines in grote fabrieken.

Manchester was een textielstad. Het productiemiddel steenkool was nodig als energiebron voor de stoommachines in de fabrieken. Textielfabrieken vestigden zich hierdoor vaak in de buurt van steenkoolmijnen. Factoren die bepalen waar een bedrijf zich vestigt worden Locatiefactoren genoemd.

Naast steenkool speelden ook andere productiemiddelen een rol, zoals arbeid. In de buurt van Manchester was het bewerken van wol een eeuwenoud ambacht.

De stoommachine betekende het begin van de massaproductie in de grote fabrieken, de grondstoffen werden via de haven van Liverpool aangevoerd.

De industrie stortte in 1970 in na een grote crisis. Dit werd veroorzaakt door de goedkope arbeid in de lagelonenlanden. Door de omschakeling naar de dienstensector is Manchester weer een moderne stad geworden.

§2 hightech in Engeland

Langs de snelwegen M4 en M11 hebben zich veel hightechbedrijven gevestigd, dit zijn vaak grote multinationals. Zij investeren veel geld in onderzoek en ontwikkeling( research and development ).

Footloose bedrijven zijn bedrijven die niet afhankelijk zijn van locatiefactoren.

De M4 en de M11 zijn twee snelwegen die langs Londen lopen, hier zitten ook veel hightechbedrijven. Die zijn hier gevestigd vanwege verschillende locatiefactoren.

Er zijn veel samenwerkingsverbanden tussen wetenschap en het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld: de universiteiten Oxford en Cambridge leveren slimme technici, economen, juristen en andere hoogopgeleiden die hightechbedrijven graag in dienst nemen.

In de Scienceparks wordt toponderzoek gedaan op gebieden zoals biowetenschappen, luchtvaart, natuurkunde en informatica

De voordelen die de hightechbedrijven hebben door zich dicht bij elkaar te vestigen noem je aglomeratievoordelen.

Een goede infrastructuur is erg belangrijk voor hightechbedrijven, omdat de werknemers zo snel naar de internationale vliegvelden bij Londen en in de stad zelf kunnen komen.

De overheid stimuleert de komst van hightechbedrijven door het oprichten van Scienceparks en door het aanbod van goedkope grond voor bedrijfspanden. Verder is er een omgeving waar hoogopgeleiden graag willen wonen: prachtig landschap, geschikt voor fiets- en wandeltochten en er is veel cultuur in Londen.

§ Verschuivende grenzen in Europa

In 1900 heette Lviv ‘Lemberg’. Het was een belangrijke stad in het Oostenrijks-Habsburgse keizerrijk.

 Er woonden verschillende volken bij elkaar, die elk hun eigen cultuur hadden. Zo waren er veel verschillende godsdiensten zoals: rooms-katholieken(50+%), Joden(30%) en Grieks-katholieken(11%). Ook werd er op de universiteit in 4 talen lesgegeven.

In 1900 heette Wroclaw ‘Breslau’. Na 1945 veranderde Breslau in Wroclaw, want de stad kwam in de staat Polen te liggen. Alle Duitsers moesten er vertrekken.

Wroclaw werd in twee opzichten een nieuwe stad: woningen kerken en andere monumenten werden herbouwd. En in al die nieuwe en gerestaureerde gebouwen gingen Polen wonen. Alle Duitse sporen werden uitgewist.

§5 De ontwikkeling van Oost-Europa

Na de Tweede Wereldoorlog was Europa verdeeld in het kapitalistische Westen en het communistische Oostblok.

De grens tussen oost en west was vrijwel gesloten en stond bekend onder de naam: ‘IJzeren Gordijn’ gekenmerkt door prikkeldraadversperringen, landmijnen en tankgrachten.

 In alle Oost-Europese landen werd de planeconomie ingevoerd. Maar dit had twee nadelen:

  • Er wordt niet gemaakt waar mensen behoefte aan hebben
  • De producten hebben een slechte kwaliteit.

De planeconomie leverde minder welvaart op dan de vrijemarkteconomie van het westen. Toch waren de meeste basisbehoeften in de meeste Oost-Europese landen wel goed verzorgd.

Tussen 1989 en 1991 kwam er een einde aan de communistische dictatuur. Het IJzeren gordijn verdween en in 2004 sloten veel Oost-Europese landen zich aan bij de EU.

Er werd weer veel handel gedreven met Oost-Europa en autobedrijven vestigden zich er.

Zij profiteerden van twee locatiefactoren:

  •  lage lonen en er wordt langer gewerkt in vergelijking met West-Europa. In feite zijn Oost-Europese landen lagelonenlanden.
  • De kennis van de werknemers is er goed. Dat komt door het communistische verleden waarin basisvoorzieningen zoals onderwijs goed geregeld waren.

Door dat hoge opleidingsniveau verplaatsten autofabrikanten niet alleen productiewerk maar ook ontwikkelingscentra. Die zijn bijvoorbeeld te vinden in Praag, Kraków en Budapest.

Oost-Europa ontwikkelt zich maar er zijn grote verschillen. Op het platteland zijn veel dorpen verwaarloosd. Terwijl in de hoofdsteden Multinationals zich vestigen.

Buiten de hoofdsteden zijn er ook andere steden waar multinationals zich vestigen, zoals in Wroclaw. Hier zitten bedrijven zoals: LG Electronics, Toyota, Google, Siemens en Volvo. Dit komt doordat Wroclaw een goede infrastructuur heeft en de afzetmarkt is dichtbij. En de stad is mooi gerestaureerd waardoor het voor buitenlandse werknemers prettig werken is.

Ook is er veel aandacht voor onderzoek en ontwikkeling. Er zijn hogescholen, laboratoria en technologieparken waardoor kennisintensieve bedrijven naar de stad komen.

B121 Een staat is een gebied met twee kenmerken: het is duidelijk begrensd en het bestuur is soeverein.

B122 Een volk is een groep mensen die al eeuwenlang samenwoont en dezelfde cultuur heeft.

B123 Cultuur is alles wat je hebt aangeleerd.

B127 zware industrie: bedrijven die veel grondstoffen gebruiken zoals steenkool, ijzererts en ruwe olie. Je kunt zware industrie vinden op drie plekken : oude mijngebieden, aan de kust en aan het eind van een pijpleiding.

De meeste industrie behoort tot de lichte industrie. Dit zijn bedrijven die werken met halffabricaten of onderdelen.

B129 productiemiddelen: arbeid, kapitaal en natuur

Arbeid: mensen die bij de productie betrokken zijn.

Kapitaal: alle gebouwen, machines, hulpmiddelen en voertuigen.

Natuur: de onderdelen van de natuurlijke omgeving die nodig zijn bij de productie zoals: grond, delfstoffen en water.

B136 De meeste bedrijven zijn marktgebonden. Ze zoeken een plek bij de afzetmarkt. Deze bedrijven hebben natuurlijk ook grondstoffen nodig maar die kunnen ze zonder veel extra kosten aanvoeren.

B206  De manier waarop in een staat de productie van goederen geregeld is noem je het economisch systeem.

In een Kapitalistisch land wordt de productie geregeld door particuliere ondernemers. Dit noem je ook wel een vrijemarkteconomie.

In een communistisch land wordt de productie centraal geleid door de staat. Dit noem je ook wel een planeconomie.

REACTIES

J.

J.

hoi michael, dit is echt een slechte samenvatting, je gebruikt veel te veel uit het boek heb je het soms gewoon overgetypt? volgende keer beter je best doen groetjes jan thuus

11 jaar geleden

W.

W.

hoi jan thuus je bent gewoon zelf uit het boek gekomen en je bent zelf overgetypt en je moet zelf beter je best doen groetjes wim thuus

9 jaar geleden

I.

I.

supergoede samenvatting! alleen waar zijn paragraaf 6&7? alles staat er in wat er in moet! super!!!!

10 jaar geleden

M.

M.

bedankt. waarschijnlijk hoefde ik die niet te leren

10 jaar geleden

I.

I.

er is geen paragraaf 7 maar 4 ontbreekt ook

9 jaar geleden

I.

I.

Het klopt niet want paragraaf 4 ontbreekt

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.