Aardrijkskunde
Hoofdstuk 4
Paragraaf 1
Tot diep in de vorige eeuw liep er van west naar oost een breuklijn door de wereld. De lijn vormde de grens tussen de welvarende centrumlanden in het noorden en de arme landen in de periferie.
Semiperiferie:
- Brazilië
- China
Indicatoren om de ontwikkeling van een land te bepalen:
1. Bnp/hoofd: Alle inkomsten van een land gedeeld door het aantal inwoners
- Koopkracht
- Alleen de inkomsten van de formele sector tellen bij het vaststellen van het bnp/hoofd, terwijl in arme landen een groot deel van het inkomen uit de informele sector komt.
- Het gemiddelde inkomen verbergt de grote sociale en regionale ongelijkheid. Wil je een zuiverder beeld krijgen van de welvaartsverdeling in een land, dan zul je moeten inzoomen naar een lager schaalniveau.
2. Beroepsbevolking
3. VN-Welzijnsindex:
- Koopkracht
- Analfabetisme
- Levensverwachting
Vroeger leverde armen landen vooral grondstoffen, dit maakten die landen kwetsbaar omdat:
- De oogst kan mislukken
- De prijzen op de wereldmarkt sterk kunnen variëren
Redenen waardoor het nu beter gaat in het zuiden:
- Stijgen van de grondstofprijzen
- Door globalisering verandert de internationale arbeidsverdeling. ( Je ziet dat een steeds groter deel van de productie van goederen en diensten uitschuift van centrumlanden naar de (semi) periferie.
Waarom is de welvaart in de wereld zo slecht verdeeld ?
Interne oorzaken:
- Natuurlijke oorzaken ( Ongunstig klimaat, bergachtig, onvruchtbaar )
- Menselijke oorzaken ( Slecht bestuur, oorlogen, corruptie )
Externe oorzaken:
Wat voor soort relatie heeft een ontwikkelingsland met de rijken landen
-> Centrum periferie model ( Wereldsysteem )
Ongelijke uitwisseling van:
- Goederen ( Grondstoffen uit de periferie en kapitaalgoederen uit het centrum )
- Arbeid ( Ongeschoolde arbeidsmigranten <-> hoogopgeleide technici )
- Kapitaal ( Investeringen, leningen en geldovermakingen van migranten uit het centrum en aflossing van schulden uit de periferie )
Belangrijk is dat de centrumlanden al vanaf de koloniale tijd de aard en intensiteit van de relatie bepalen.
Schaalniveau centrum-periferiemodel:
- Wereld
- Land
- Stad
Voordeel: Het ingewikkelde systeem word simpel weergegeven
Nadeel: De situatie word te eenvoudig weergegeven
Paragraaf 2
Verklaring bevolkingsverspreiding ( natuurlijke en sociaaleconomische factoren )
- De natuurlijke omstandigheden ( Hoge bevolkingsdichtheid = Vruchtbare grond, gunstig klimaat, beschikbaarheid water en een niet te bergachtig gebied )
- De ligging
- Het koloniaal verleden ( Kunstzone )
De bevolkingsdichtheid van een gebied kan veranderen door zowel natuurlijke als sociale bevolkingsgroei.
Natuurlijke bevolkingsgroei: Als het verschil tussen het geboorte- en sterftecijfer positief is.
Absolute groei
Veel armen landen kennen no steeds een hoog geboortecijfer:
- Demografisch: Jonge leeftijdsopbouw
- Sociaal: Jongen vrouwen hebben laag opleidingsniveau
- Cultureel: Sommige culturen stimuleren het krijgen van veel kinderen
- Economisch: Als de welvaart toeneemt, daalt het geboortecijfer
Regel: Wanneer in een land het opleidingsniveau van meisjes stijgt, daalt de vruchtbaarheid.
Demografisch transitiemodel:
Landen met een hoge demografische druk:
- Japan: Meest vergrijsde land
- Kenia: Een van de ‘jongste’ landen van de wereld
Vestigingsoverschot: Wanneer er in een land meer mensen vestigen dan vertrekken
Migratie op verschillende schaalniveaus:
- Mondiaal: Is de migratie binnen het arme Zuiden het grootst, maar er is ook een forse migratie naar het rijke Noorden.
- Continentaal: De vluchtelingen in Afrika. In Europa is er een sterke economische migratie van Oost naar West
- Nationaal: Verstedelijking ( Platteland -> Steden )
Arbeidsmigranten vestigen zich soms definitief in hun nieuwe vaderland, soms tijdelijk.
In arme landen neemt de verstedelijking toe. In rijke landen is er eerder sprake van suburbanisatie.
Oorzaken hoog tempo urbanisatie in arme landen:
- De trek van het platteland naar de stad
- De groei van de grote steden, waarbij zij omringde plaatsen opslokken.
- Het hoge geboorteoverschot in steden
Factoren pushfactor:
- Politiek ( Onderdrukking )
- Sociaal ( Gezinsvorming / hereniging )
- Ecologisch ( Natuur / milieurampen )
De belangrijkste migratiefactor: Het verschil in welvaart en ontwikkelingsmogelijkheden tussen het vertrek- en vestigingsgebied.
Paragraaf 3
De cultuur van een groep herken je aan cultuurelementen:
- Elementen die te maken hebben met je verstand ( Taal, geloof )
- Elementen die bepalen hoe je met elkaar samenleeft (Wetten, familiebanden, opvoeding)
- Zichtbare / materiele kenmerken: ( Inrichting gebied, bouwstijl huizen, kleding )
De wereld kun je indelen in cultuurgebieden, hierbij let je op de cultuurelementen godsdienst en taal.
4 Wereldgodsdiensten:
- Christendom ( Bereikte zijn grootste uitbreiding na de ontdekkingsreizen )
- Islam ( Snelst groeiend )
- Hindoeïsme
- Boeddhisme
Kolonialisme: Als een land zijn macht uitbreidt over een ander land met de bedoeling het gebied te exploiteren.
Taal: Zonder een gemeenschappelijke taal kan de cultuur van een volk niet worden doorgegeven naar de volgende generatie of verbreid worden over andere gebieden ( Hierdoor zal de cultuur verdwijnen )
Ook is in dit tijdperk taal belangrijk voor wereldwijde uitwisseling van informatie en ideeën.
Door de koloniale periode werden talen en godsdienst verspreid ( Diffusie ) hierdoor worden nieuwe cultuurelementen verwezen met de ontvangende cultuur.
- Internationale migratie
- Toerisme
- Moderne communicatiemiddelen
Twee tegenstellende bewegingen op wereldniveau:
- Homogenisering: Cultuurgrenzen vervagen
- Heterogenisering: Mix van cultuurelementen
Transnationale identiteit: Mensen die twee culturen in zich verenigd hebben
Mainstream
Aantekeningen
Regel: Ook na de dekolonisatie blijven koloniale invloeden nog lang bestaan. Hoe blijkt dat als je India bezoekt ?
Economisch:
Sociaal:
Cultureel:
India: kolonie
Regel: Na dekolonisatie blijven relaties bestaan
Relaties: Handel, taal, vliegverbindingen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden