Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vmbo/havo | 2327 woorden
  • 17 juni 2013
  • 353 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
353 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 3 Europa: van de Bergen

naar de zee

 

3.1 De Alpen: het natuurlandschap

 

Lesboek

Beschrijven en verklaren hoe de Alpen

zijn gevormd

Ongeveer 225miljoen jaar geleden, waren alle continenten 1 geheel, dat noem je Pangea. In de miljoenen jaren viel Pangea uit elkaar, sommige uit elkaar gevallen platen botsen. Daardoor ontstonden gebergte, zoals de Alpen. Ongeveer 50miljoen jaar geleden, botsten de Euraziatische plaat en de Afrikaanse plaat en zo ontstonden plooiingsgebergte.

De Alpen is daar een voorbeeld van.

 

De verschillen kennen tussen jonge en

oude gebergte

Jong en oud zeggen iets over de vorm van het gebergte.

Jonge gebergten: hoog, steile hellingen, spitse bergtoppen en diepe dalen.

Oude gebergten: flauwe hellingen, afgeronde toppen en zijn lager.

 

Verklaren hoe de verschillen tussen jonge

en oude gebergten ontstaan

Exogene krachten zorgen voor de verschillen tussen jonge en oude gebergten, in de loop van miljoenen jaren slijten bergen langzaam af. Verwering is een belangrijke exogene kracht. Het verweringsmateriaal wordt naar beneden afgevoerd via gletsjers en rivieren, tijdens dat transsport vind erosie plaats. Door de verwering en erosie

worden gebergten steeds vlakker en dalen steeds breder.

 

Werkboek

Topografie van het Alpengebied (W2)

 

Herhalingsopdracht 11

11,

a. De Alpen zijn een hooggebergte – Goed

b. 225miljoen jaar geleden botste de Afrikaanse plaat tegen de Euraziatische

plaat – Fout

c. Hooggelegen betekent dat het gebied altijd veel reliëf heeft – Fout

d. Een middelgebergte

heeft toppen van meer dan 1500 meter – Fout

e. Een jong gebergte is minder afgesleten dan een oud gebergte – Goed

f. Spleetvorst is een goed voorbeeld van erosie – Fout

g. Verwering is een endogene

kracht – Fout

h. Het puin dat bij spleetvorst ontstaat heet verweringsmateriaal – Goed

i. Verwering is het afschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water,

ijs of wind – Fout

j. De Eifel is een voorbeeld van een oud gebergte - Goed

 

 

 

Basisboek

B58 ReliëfDe aardkorst is niet glad, maar vertoont reliëf. Reliëf betekent:

hoogteverschillen in het landschap. De 4 verschillende reliëfvormen:

- Hooggebergte:

Meeste toppen hoger dan 1500m

- Middelgebergte:

Meeste toppen tussen 500 en 1500m

- Heuvelland:

Meeste toppen tussen 200 en 500m

- Laagland:

Het is vrijwel overal lager dan 200meter

Een gebied met weinig of geen reliëf is een vlakte, als zo’n gebied onder de 500m

ligt is het een laagvlakte, boven de 500m is het een hoogvlakte of plateau.

 

B63 Verwering (1e 3hoek)

Gebergten bestaan meestal uit hard gesteenten, hoe maar hard dat ook is heel langzaam verbrokkeld het. Op den duur (duizenden jaren) verbrokkelen rotsblokken tot grind, grind vergruist later dan weer tot zand en klei. Verwering

is het uiteenvallen van gesteente door weer en plantengroei, het is een exogene kracht.

 

B65 ErosieBij afvoer van verweringsmateriaal komt nog een exogene kracht kijken, erosie. De definitie van erosie is: het afschuren en uitschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.

 

 

Begrippen

Lesboek

Endogene

krachten = Krachten die van binnenuit de aardkorst veranderen.

Schol

= Stuk van aardkorst.

Plaat

= Stuk van aardkorst.

Pangea

= De naam van het oercontinent.

Plooiingsgebergte

= Gebergte dat ontstaat door de plooiing van de aardkorst.

Exogene

krachten = Krachten die van buitenaf de aardkorst veranderen.

Verwering

= Het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei.

Erosie = Het afschuren en uitschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal

geladen water, ijs of wind.

Basisboek

Reliëf

= Hoogteverschillen in het landschap.

Verweringsmateriaal

= Het puin dat bij verwering ontstaat.

 

 

 

 

 

 

 

3.2 De Alpen: toerisme en verkeer

 

Lesboek

Beschrijven hoe de boeren in de Alpen

vroeger leefden

De bergboeren waren gespecialiseerd in de melkveeteelt, hun boerderijen lagen in  het dal bij belangrijke weidegebieden. Zomers werden ook de natuurlijke alpenweiden gebruikt om koeien te laten grazen. Zomers woonden de boeren in een chalet of berghut op de Almen

om niet te ver te hoeven lopen.

 

Beschrijven hoe het toerisme daar

verandering in heeft gebracht

Veel boeren zijn met hun bedrijf gestopt en werken nu fulltime in het toerisme. Ze verhuren kamers, werken als skileraar of controleren skipassen bij de

liften.

 

De nadelige gevolgen van het wegverkeer

door de Alpen

De vele vrachtwagens die er rijden zorgen voor veel luchtvervuiling,

geluidsoverlast en drukte.

 

Welke oplossing de verkeersdrukte

vermindert en het milieu verbeterd

Spoortunnels zijn de oplossing!

 

Verklaren waarom de Alpen tegenwoordig

minder een hindernis zijn voor het verkeer dan vroeger

De bergpassen worden steeds rustiger en door de bergtunnels, worden de

relatieve afstanden korter.

 

Werkboek

Herhalingsopdracht 11

 

Natuurlijk element – Alpenweide boven de boomgrens

Hoogseizoen – Topdrukte

Inrichtingselement -

Bijverdienste - Skileraar

Bergboeren – Melkveehouders

Pas – Laagste punt op een bergrug

Verblijfsaccommodatie – Hotel

Toerisme – primaire sector

Skipiste – Ontboste helling

Veeteelt – tertaire sector

 

 

Basisboek

B83 Hoogtegordels

Een natuurlijke zone op een berg heet een hoogtegordel.

Eeuwige

sneeuw: 4000m , temperatuur -4

Rotsgordel:

2500-3500m, temperatuur 3000m is 2

Alpenweide:

2000-2500m, temperatuur op 2000m 8

Naaldboomgordel:

1000-2000m, temperatuur op 1000m 14

Loofboomgordel:

0-1000m, temperatuur 20

 

 

 

B168 Massatoerisme

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Als veel toeristen op dezelfde plek verblijven heet dat massatoerisme,

3 kenmerken van massatoerisme zijn:

- het kent enorme pieken vooral in het hoogseizoen (juli & augustus)

- Grote internationale ondernemingen

- Georganiseerd op vakantie (bij reisbureau geboekt)

 

Begrippen

Lesboek

Alpenweide

= Bergeweide boven de boomgrens.

Alm

= Bergweide.

Dubbelseizoen = Wanneer er op een vakantiebestemming zowel in de zomer als in de winter veel

toeristen komen.

Verblijfsaccommodatie

= Overnachtingsmogelijkheid voor toeristen

Pas

= Een passeerpunt op een bergrug.

Relatieve

afstand = De afstand gemeten in reistijd en kosten.

Basisboek

Massatoerisme

= Als veel toeristen op 1 plaats verblijven.

Hoogseizoen = De periode in het jaar dat een vakantiebestemming de meeste toeristen op

bezoek heeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.3 Rivieren van ijs

 

Lesboek

Welke gevolgen een gletsjer heeft voor de vorm van het landschap

Een gletsjer veranderd het hele landschap,

er ontstaan U-dalen, gletsjerpoorten rivieren en tunnels.

 

Hoe fjorden zijn

ontstaan

In de ijstijd was alles bedekt met landkapijs en gletsjers, toen dit ging smelten en de temperatuur steeg trok het ijs zich terug uit de U-dalen. Dat werden fjorden.

Werkboek

Herhalingsopdracht 11

1 korrelsneeuw = firn

2 gletsjerpuin = eindmorenen

3 met zeewater volgelopen U-dal = fjord

4 holte onder de gletsjer = gletsjertunnel

5 dal in Noorwegen = Briksdal

6 uiteenvallen van hard gesteente = verwering

7 dikke laag ijs op het land = landijskap

8 vervoerder van verweringsmateriaal =Briksdalgletsjer

9 stad in noorwegen = Scandinavie

10 langste fjord in noorwegen = Sognefjord

 

Basisboek

B64 Afvoer van verweringsmateriaal

De 4 vervoerders van verweringsmateriaal:

1 zwaartekracht

2 rivieren

3 gletsjers of landijs

4 wind

 

B91 Gletsjers

In de bergen lijkt het altijd winter, er ligt firn in de firnbekken.

Je ziet het ijs niet schuiven , het duurt miljoenen jaren.

 

Begrippen

Lesboek

Firn = Korrelsneeuw: sneeuw die

herhaaldelijk ontdooid en bevroren is.

Morenen = Het puin dat door een gletsjer

wordt meegenomen.

U-dal = Dal dat de vorm heeft van een U en

is ontstaan door de uitschurende werking van een gletsjer.

 

Gletsjertunnel =Tunnel die onder in een gletsjer ontstaat als zich daar

veel smeltwater veroorzaakt.

Gletsjerpoort =De plaats waar het smeltwater

van een gletsjer uit de gletsjer komt.

Landijskap = ijsmassa die grote delen van

het vasteland bedekt.

Fjord = Een U-dal wat na de ijstijd is

volgelopen met zeewater.

Basisboek

Verweringsmateriaal = het puin dat bij

verwering ontstaat

Firnbekken = een verzamelbekken van firn

hoog in de bergen.

Gletsjer = firnbekken samen met de ijsrivier

die langzaam van de helling naar beneden glijdt.

Gletsjerrivier = rivier die behalve neerslag ook smeltwater bevat.

 

 

3.4 Een reisje langs de zee

 

Lesboek

Twee manieren waarop een rivier het

landschap kan veranderen

1. Erosie: het stromende water neemt klei, zand, grind en stenen mee en schuurt

tijdens het stromen de bodem uit, dit is een vorm van erosie.

2. Sedimentatie: als het water langzamer gaat stromen, bezinken er deeltjes. Eerst de zwaarste deeltjes: grind en stenen, later ook zand en klei. Dat

bezinken heet sedimentatie.

 

De kenmerken van de bovenloop van de Rijn

De Rijn begint op 2100 meter hoogte in de Zwitserse Alpen, daar krijgt de rivier water van de smeltende gletsjers. Onderweg komt daar nog neerslag bij, het is dus een gemengde rivier. De Erosie is in de bovenloop heel sterk, door de hoge stroomsnelheid. De rivier schuurt samen met meegevoerd puin een diep V-vormig dal uit. Dat dal heeft steile

wanden en een dunne bodem.

 

Werkboek

Topografie van het stroomgebied van de

Rijn (W13)

1 Basel

2 Frankfurt

3 Mainz

4 Koblenz

5 Bonn

6 Keulen

7 Rotterdam

A = Boven-Rijnse Laagvlakte

B = Vogezen

C = Zwarte Woud

D = Hunsruck

E = Eifel

a = Heckar

b = Main

c = Moezel

 

De waterkringloop (W14)

 

 

 

 

 

Basisboek

B90 Kringloop van het water

Water komt voor in 3 toestanden: vast, vloeibaar en gasvormig.

Het voortdurend overgaan van de ene toestand naar de andere toestand is de

waterkringloop.

 

B94 Rivieren

Er zijn twee soorten rivieren regenrivieren & gemengde rivieren. Een gebied bestaat niet uit 1 waterstroom, maar een bepaald stroomgebied. Een grens

tussen 2 stroomgebieden noem je waterscheiding.

 

Begrippen

Lesboek

Bovenloop = Het begin van een rivier.

Middenloop = Het middelste deel van een rivier.

Benedenloop = Het laatste stuk van een rivier, meestal dicht bij zee.

Waterkringloop = Het voortdurend overgaan van water van de ene toestand in de

andere.

Erosie = Het afschuren en uitschuren van hard gesteente door met

verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.

Sedimentatie = Het bezinken van grind, zand en klei bij afnemende

transportkracht van ijs, water of wind.

V-dal = Dal dat de vorm van een V heeft en is ontstaan door de uitschurende

werking van een gletsjer.

Basisboek

Condensatie = De overgang van waterdamp in vloeibaar water.

Korte kringloop = Neerslag die regelrecht in zee terug valt.

Lange kringloop = Neerslag die op het land valt en via een omweg naar zee terug

gaat.

Transpiratie = Verdampen van water door planten.

Evaporatie = Verdamping boven land.

Evapotranspiratie = De totale verdamping boven land (via planten en overige

verdamping)

Grondwater = Water dat in de grond zit.

Regenrivier = Rivier die helemaal afhankelijk is van regenwater.

Regenrivier = Rivier die helemaal afhankelijk is van regenwater.

Gletsjerrivier/gemengde rivier = Rivier die behalve regenwater ook smeltwater

van gletsjer afvoert.

Stroomgebied = Het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn

zijrivieren.

 

3.5 Op weg naar Zee

 

Lesboek

De kenmerken van de Rijn in de

Bovenrijnse Laagvlakte

Het is een slenk, dat is een weggezakt stuk aardkorst.

Het heeft aan allebei de kanten horsten, hoger gelegen delen. Aan de Franse kant de Vogezen en aan de Duitse kant het Zwarte Woud. Minder erosie, omdat de

Rijn er langzaam stroomt. Meer sedimentatie. Het dal is gevuld met sedimenten.

 

Het bijzondere aan de Middenrijn

De Rijn moet zich hier een weg zoeken tussen middelgebergte. Langs de Middenrijn liggen grote kastelen, omdat het in de middeleeuwen een belangrijke handelsroute was. Veel cruiseschepen varen er en het staat op de

Werelderfgoedlijst van UNESCO.

 

De manier waarop een rivier zich in de

midden- en benedenloop gedraagt

Het stroomt traag, het zoekt de snelste en makkelijkste stroomweg.

 

Het ontstaan van een Delta

Gesplitste rivierarmen laten een delta ontstaan. Delta’s zijn vlak en vruchtbaar, daardoor zijn de dichtbevolkt. Een nadeel is dat er een grote kans

is op overstromingen.

 

Werkboek

De kenmerken van horsten en slenken (W20)

Bovenrijnse Laagvlakte : slenk

Vogezen : horst

Zwarte woud : horst

 

Erosie en sedimentatie door een rivier

beschrijven en verklaren (W21)

Hoe hoger de stroomsnelheid, hoe meer erosie.

Hoe lager de stroomsnelheid, hoe meer sedimentatie.

 

Basisboek

B97 Grensoverschrijdende vervuiling

Water is altijd in beweging, rivieren voeren vervuild water af. Dat water trekt zich niks aan van landsgrenzen, een goed voorbeeld is de Rijn. Die brengt afvalstoffen uit Zwitserland en Duitsland naar Nederland. De grens over dus,

dat heet grensoverschrijdende vervuiling.

 

Begrippen

Lesboek

Slenk = Een deel van aardkorst dat langs een breukvlak weggezakt is.

Horst = Een deel van de aardkorst dat langs een breukvlak omhoog gekomen is.

Erosie = Het afschuren en uitschuren van hard gesteente door met

verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind.

Sedimentatie = Het bezinken van grind, zand en klei bij afnemende

transportkracht van ijs, water of wind.

Sedimenten = Verzamelnaam voor afzettingen van grind, zand en klei.

Delta = Riviermonding die ontstaat wanneer aan de monding van een rivier meer

materiaal wordt afgezet dan door de stroming in zee wordt afgevoerd.

Basisboek

Grensoverschrijdende vervuiling = 

Afvalstoffen die uit andere landen ons land binnenkomen.

 

3.6 De kusten van Nederland en

Groot-Brittannië

 

Lesboek

Welke factoren de hoogte en kracht van

golven bepalen

De wind, als het hard stormt zijn de golven hoger en sterker. Hoe lang het

gewaaid heeft maakt ook uit. Ook de afstand is van belang.

 

Waarom sommige golven de kust afbreken en

andere deze juist opbouwen

Het ligt aan wat voor kust het is, een aanslibbingskust of een klifkust.

 

De vorming van een aanslibbingskust

(voorbeeld Nederlandse kust)

Het water slaat tegen de branding af, neemt een beetje zand mee en in de

terugstroom wordt het zand weer teruggebracht.

 

De vorming van een afbraakkust (Engelse

kust)

Een voorbeeld van een afbraakkust, is een klifkust. Dat is een boogvormig stuk rots in de zee, wat golven dus afbreken. Sterke golven slaan stukken rots weg,

daardoor wordt de kust steeds kleiner.

 

Werkboek

Kenmerken zandafzettingen langs de

Nederlandse kust (W24)

Zandbanken , niet droog, afgezet door water, niet begroeid.

Strandwallen, bij eb droog, afgezet door water, niet begroeid.

Duinen, bij eb en vloed droog, afgezet door wind, wel begroeid.

 

Begrippen

Lesboek

Golf = Rimpel in het water, die meestal worden veroorzaakt door wind die over

het wateroppervlakte waait.

Aanslibbingkust = Kust waarbij de afzetting van materiaal door de zee

overheerst.

Zandbank = Afzetting van zand langs de kust. Ligt ook bij eb onder water.

Strandwal = Een zandbank die door de branding is opgeworpen en bij eb

droogvalt.

Duin = Heuvel die is ontstaan doordat de wind zand op een hoop heeft geblazen.

Klif = Een boogvormig stuk rots in zee, waarvan bovenin het middelste stuk is

weggevallen.

Afbraakkust = Kust waarbij het wegslaan van materialen door de zee overheerst.

Klifkust = Steile kust die is ontstaan doordat de zee de onderkant van het

gesteente heeft afgebroken.

 

 

 


 

REACTIES

C.

C.

Heb een 9.2, heb gewoon de samenvatting geleerd! Heel handig! Bedankt nog!

9 jaar geleden

K.

K.

Mooie samenvatting,, ik begrijp het helemaal
kk goed gemaakt helpt veel xx

9 jaar geleden

A.

A.

yes yes yes yes eindelijk een goede heb heel lang gezocht dankjeeee

9 jaar geleden

M.

M.

Ahahah, Ja ik ook!

9 jaar geleden

M.

M.

Yesyesyes dankjuuu

9 jaar geleden

M.

M.

Heel erg bedankt was mijn boeken vergeten in m'n lokker maar heb een 10 gehaald voor het so plus!

9 jaar geleden

B.

B.

Wejoohhh zo goed, we moeten een samenvatting maken voor een cijfer en dit kan ik gwn overnemen. Alles klopt gwn yessss???

8 jaar geleden

D.

D.

Hoe is dit zichtbaar in het natuur landschap

7 jaar geleden

M.

M.

Dankzij jou heb ik een goed cijver
Thx

7 jaar geleden

I.

I.

De samenvatting is prima, alleen 3.7 mist nog

6 jaar geleden

K.

K.

ik vind leuk jij deze akount heb. ik vind goed geschreven. ik snap nu wat ik leren moeten. dank jei wel

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.