2 Afbraak en vorming van landschappen
De hoofdvraag in dit hoofdstuk is:
Op welke wijze werken exogene krachten als klimaat, verwering en erosie in op het landschap en hoe kun je die processen verklaren?
2.1 De aarde als systeem
Deelvragen
1 Uit welke sferen is het systeem aarde opgebouwd en hoe functioneert het systeem?
2 Welke rol spelen de verschillende kringlopen in dit systeem?
Vier sferen
► In de fysische geografie wordt bij bestudering van de aarde gebruik gemaakt van vier sferen: atmosfeer, hydrosfeer, lithosfeer en biosfeer. Ze zijn sterk met elkaar verbonden.
atmosfeer
troposfeer
Atmosfeer
► De atmosfeer bestaat uit troposfeer (8-18 km dik), stratosfeer (tot 50 km), mesosfeer en thermosfeer.
● belangrijkste gassen in troposfeer: stikstof (78%) zuurstof (21%) en argon (0,9%) en verder CO2, CH4, ozon en waterdamp.
● Functie stratosfeer: bevat ozon dat ultraviolet licht tegenhoudt.
hydrosfeer
Hydrosfeer
► De hydrosfeer omvat oceanen, meren, rivieren, grondwater, bodemwater en ijs. 97% van het water is zout, 2% zit in ijskappen, 1% in meren, atmosfeer, grondwater en bodemwater.
biosfeer
Biosfeer
► Biosfeer: alle levende organismen op aarde.
Kringlopen
► Kringlopen laten relaties tussen de sferen zien. Hoofdstuk 1: gesteentekringloop. Relatie tussen lithosfeer (opbouw) en atmosfeer en hydrosfeer (afbraak).
waterkringloop
Waterkringloop
► Op aarde komt water in drie vormen voor: gas, vloeibaar en vast. Waterkringloop: water verdampt uit zee, condenseert, wolkenvorming, via neerslag (opslag in ijskappen en smelten) en infiltratie in bodem en afstroming komt water weer in zee.
koolstofkringloop
Koolstofkringloop
► Koolstofkringloop is van belang:
1 alle levensvormen bestaan uit koolstofcomponenten
2 mens beïnvloedt de koolstofcyclus met gevolgen voor klimaat.
Weinig CO2 in de atmosfeer (2% van alle koolstof) maar van belang voor leven op aarde.
● Aanvulling van koolstof in atmosfeer: door vulkanen, chemische verwering en ademhaling planten.
● Verdwijnen van koolstof uit de atmosfeer: fotosynthese door planten. Zuurstof komt daarbij in de atmosfeer terecht.
Fotosynthese in oceanen door plankton. Koolstof wordt vastgelegd voor lange tijd in kalksteen, veen en steenkool.
● Vastlegging van koolstof voor lange tijd gebeurt bij sinks of putten. Er is een balans tussen opslaan en afgeven.
► Relaties tussen de sferen. Voorbeeld: water uit atmosfeer opgenomen door planten (biosfeer) of slijten het gesteente (de lithosfeer) uit. Deeltjes worden naar zee (hydrosfeer) gebracht.
energiebalans
Energiebalans
► De motor van kringlopen en processen in de sferen is de zon.
De gemiddelde temperatuur op aarde is 15° C. Er is een energiebalans.
● Zonlicht dat de dampkring binnendringt, wordt deels weerkaatst door wolken en aardoppervlak. Een ander deel wordt opgenomen en omgezet in warmte en uitgestraald. Zo wordt de atmosfeer verwarmd door aardoppervlak. Door broeikasgassen wordt een flink deel van de warmte weer geabsorbeerd en teruggestraald naar de aarde. Dit is het broeikaseffect: Anders zou het op aarde gemiddeld -16° C zijn (dus 31° C kouder).
albedo
Stralingsbalans op verschillende plekken op aarde
► Lange termijn: balans constant. Korte termijn: verschillen op aarde.
● Verschillen gedurende 24 uur (dag en nacht) en gedurende seizoenen (zomer en winter).
● Verschillen per breedtegraad. Oorzaak: invalshoek van de zonnestralen is groter bij evenaar en kleiner bij de polen. En een zonnestraal maakt een langere weg door atmosfeer bij polen.
● Verschillen door verschillen in albedo: reflectievermogen van typen aardoppervlak. IJs: veel reflectie.
► Energiebalans. Op hogere breedten: hele jaar tekort, bij de evenaar: overschot. Oceaanstromen en luchtcirculatie (transport van warmte en kou) zorgen voor minder extreme verschillen op aarde.
2.2 Klimaten
Deelvragen
3 Welke klimaten komen voor en hoe kun je de verschillende klimaten op aarde verklaren?
4 Welke rol spelen de zeestromen en luchtstromen bij de verklaring van het voorkomen van de klimaten?
lagedrukgebied
intertropische convergentiezone
hogedrukgebied
wind
► Herverdeling zonne-energie door luchtcirculatie en watercirculatie.
Luchtcirculatie
► Bij evenaar lagedrukgebied door opwarming, uitzetting en opstijging van lucht. Dit is de intertropische convergentiezone (ITC). In subtropen daalt de inmiddels afgekoelde lucht: zo ontstaan hoge luchtdrukgebieden. Wind gaat waaien van hoge luchtdruk naar evenaar (lage luchtdruk).
● Polen: lucht is koud, daalt: hogedrukgebied. Wind waait van polen naar gematigde zone. In gematigde zone botst koude lucht uit polen met warme lucht uit subtropen. Warme lucht stijgt op: lage luchtdruk (bijvoorbeeld Nederland).
De wet van Buys Ballot
► Door rotatie van de aarde is de luchtcirculatie complexer. Buys Ballot stelde vast: een stroming op het noordelijk halfrond heeft een afwijking naar rechts (wind in de rug) en een stroming op zuidelijk halfrond heeft een afwijking naar links: (wind in de rug). Dit is het corioliseffect.
moessons
passaten
Moessons en passaten
► Door de schuine stand van de aarde beweegt de loodrechte stand van de zon zich schijnbaar tussen de keerkringen. ITC ligt in de zomer boven Azië en Afrika op 20o NB. Wind waait van hoge luchtdrukgebied in het zuiden naar het lage luchtdrukgebied van de ITC: aanlandige wind met veel neerslag: moessons. In de winter: door kou (dalende lucht) hoge luchtdruk op vaste land. Aflandige winden (met afwijking naar rechts) naar het ITC dat ten zuiden van de evenaar ligt. Droge moessons. Dus halfjaarlijkse winden.
● Op de oceaan waaien passaten. Er zijn geen grote drukverschillen tussen zomer en winter. Hele jaar door noordoostenwinden op noordelijk halfrond: noordoostpassaten. Op zuidelijke halfrond: zuidoostpassaten.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden