1.1
Door ontwikkeling in transport en communicatie is dorpsmarkt veranderd in wereldmarkt--> Reistijden korter en steeds goedkoper. Relatieve afstand neemt af.
Wereld is 1 systeem-->eenwording ontstaat door proces integratie: gebieden of landen krijgen steeds meer relaties (verbindingen) met elkaar en gaan daardoor met elkaar samenhangen. Op den duur kunnen ze een hechte eenheid vormen (vervlechting).
Integratie vindt plaats op economisch, politiek en cultureel gebied.
Economisch gebied -->productie, distributie en consumptie van goederen en diensten.
Door handelsrelaties is NL verbonden met andere Europese landen, door deze economische vervlechting hangen die landen sterk met elkaar samen -->economisch blok.
Politieke integratie verder-->hechtere eenheid -->Europese Unie.
1.2
Europese Unie (voor 1992 Europese Gemeenschap) werd in 1958 opgericht doel:
een gemeenschappelijke markt met vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten te vormen -->begin economisch en politiek integratieproces Europa.
Sindsdien zijn 2 ontwikkelingen kenmerkend voor integratieproces:
1. Uitbreiding van samenwerkingsverband. Door toetreding Oostenrijk, Finland en Zweden in 1995 bestaat EU uit 15 leden. Andere landen willen ook lid worden. Tsjechië, Polen en Hongarije-->formeel lidmaatschap EU aangevraagd.
Met veel landen in Midden- en Oost-Europa zijn sinds val van Berlijnse muur associatieverdragen gesloten. In deze verdragen belooft EU steun voor economische en financiële hervormingen.
2. Intensivering van integratie. Dit betekent dat relaties intensiever worden en economische vervlechting daardoor sterker. Dit gebeurt vooral door versterking van handelsrelaties en investeringen.
- handelsrelaties. Handelsrelaties tussen Europese landen zijn sterk.
Van alle producten en diensten die NL importeert komt 75% uit Europa (66% EU)
van NL exportproducten gaat 87% naar Europese landen (76% EU).
basis EU -->Nederland, Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg.
- investeringsrelaties. In veel Europese landen investeren andere Europese landen in de industrie, verzekeringswezen, banken enz. Wat betreft handel en investeringen zijn er in Europa 2 economische blokken ontstaan -->ene blok bestaat uit de 6 landen die Europese Economische Gemeenschap hebben opgericht, aangevuld met Verenigd Koninkrijk. Italië hoort er alleen door handelsrelaties bij. -->andere blok bestaat uit Scandinavische landen, waarbij Denemarken gedeeltelijk thuishoort. Overige landen zijn dus minder hecht verbonden-->
De omvang van de relaties en dus de economische integratie van gebieden is groter als de afstand kleiner is.
1.3
Europese landen economisch en politiek geïntegreerd-->1 Europa ontstaan-->Europese binnengrenzen zijn vervallen en afzonderlijke landen deel geworden van groter geheel. Op economisch gebied-->toenemende handel en een toenemende concurrentie-->landsgrenzen zullen geen handelsbelemmeringen meer opleveren. Door handel kunnen landen profiteren van onderlinge verschillen. Verschillen in factoren: grondstoffen, klimaat, arbeidskosten, kennis en technologie leiden tot verschillen in kosten van producten en diensten die landen voortbrengen. Landen produceren producten-->die ze in verhouding tot andere landen beter, goedkoper en efficiënter kunnen voortbrengen. Goederen die het land slechter, duurder en minder efficiënt produceert, zullen worden geïmporteerd. Landen benutten dan hun comparatief voordeel. Comparatief-->verhoudingsgewijs, in vergelijking met. Hier betekend het-->een land moet de goederen produceren die ze in vergelijking met andere producten het goedkoopst kan maken. Er is sprake van regionale specialisatie-->land benut zijn beste mogelijkheden-->product hoeft internationaal niet absoluut goedkoopst te zijn. Door te specialiseren en daarna te ruilen (internationaal handel te drijven) -->alle betrokken landen worden er beter van.
1.4
NL-->traditioneel sterk gespecialiseerd in tuinbouw. Voor onze tuinbouw-->Europese markt belangrijk. Maar op die markt zijn de verhoudingen veranderd. De afzet van onze tomaten is niet meer zo vanzelfsprekend-->marktaandeel loopt terug-->Andere EU-landen concurreren sterk-->Spanje. Ook kunnen producten van landen buiten EU op Europese markt komen-->landen die erin slagen redelijke tot goede kwaliteit tegen een lagere prijs te produceren. Spanje en Marokko-->onze grootste concurrenten. Deze landen hebben een verschillende uitgangspositie:
Spanje heeft als lid van EU zelfde rechten als NL-->Spanje & Portugal-->in 1986 als 11e en 12e lid toegetreden tot EU. Uit vrees Spaanse concurrentie van goedkope mediterrane producten (tomaten)-->Spanje niet gelijkgesteld aan rest van EU-landen-->overgangsregelingen-->Als Spanje tuinbouwproducten wilde uitvoeren naar andere EU-landen, werd de prijs van die producten verhoogd met een opslag. 1 januari 1993-->Spanje volwaardig lid van EU.
Marokko toegang tot EU-markt-->politieke overeenkomst. Om visserijconflict met Marokko op te lossen, kreeg aantal producten (tomaten) toegang tot Europese markt. Bijkomende reden-->EU wil invloed hebben op politieke ontwikkelingen Arabische wereld. Men zocht ook oplossing voor vele economische vluchtelingen uit Marokko die naar EU komen. Landbouw en vooral tuinbouw-->zorgen voor werkgelegenheid die bevolking in eigen land meer perspectief geeft.
NL zit in ongunstige positie wat prijsstelling betreft vergeleken met Spanje & Marokko De NL tomaat hoge kostprijs-->dure grondstoffen, dure arbeid, koele en lichtarme klimaat in winter & voorjaar-->hoge energiekosten.
Kleine NL fambedrijven door de productspecialisatie-->hoge kwaliteit en productiviteit. Ook efficiëntie van veiling en groothandel hoog. NL is binnen de tuinbouw het enige land dat zijn concurrentiekracht ontleent aan allerlei innovaties.
2.1
Verdrag van Rome (1957)-->Europa 1 economische markt.
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)-->ontwikkeld tussen 1958 en 1968-->sinds 1968 gemeenschappelijke landbouwmarkt-->landbouwproducten makkelijk binnen EU transporteren. Landbouwsamenwerking gaat uit van 4 doelstellingen:
1. Productiviteitsverhoging van landbouw-->efficiëntere inzet productiefactoren (kapitaal, arbeid, grond)-->lagere kosten, hogere opbrengsten--> schaalvergroting
2. Verzekeren van redelijk levenspeil voor agrarische beroepsbevolking-->landbouwers gelijke levensstandaard als werkers andere economische sectoren (industrie)-->inkomenspariteit.
3. Evenwicht tussen vraag en aanbod van landbouwproducten-->er wordt gestreefd naar stabiele landbouwprijzen.
4. Voldoende voedsel van goede kwaliteit tegen redelijke prijs-->veiligstellen voedselvoorziening voor consument.
2.2
Markt- en prijsbeleid-->betreft allerlei maatregelen waardoor de markt en dus de prijsvorming van landbouwproducten beïnvloed worden-->gunstig voor inkomen van boer en zorgt voor betaalbare voedselprijzen-->ingewikkelde maatregelen verschillen landbouwproducten. Twee soorten prijzen zijn belangrijk:
1. Basisrichtprijs-->streefprijs die jaarlijks voor elk product wordt vastgesteld met het oog op de kosten en de inkomens van de landbouwers.
2. Inventieprijs-->5 tot 10% lager dan basisrichtprijs. Als werkelijke prijs van bijv. tarwe op de markt beneden de inventieprijs zakt, grijpt EU in-->EU koopt tarwe van landbouwers-->product wordt uit markt gehaald-->wordt schaarser-->prijs product stijgt-->Inventieprijs is een garantieprijs voor landbouwers.
2.3
Markt- en prijsbeleid heeft twee belangrijke nadelen:
1. Noodzaak van protectie-->garantieprijzen maken landbouwproducten kunstmatig duur-->verschil met wereldmarktprijzen is dan groot-->gevolgen voor import en export landbouwproducten:
- aan importkant moeten invoerrechten geheven worden-->aan EU-grens geldt een drempelprijs-->wordt afgeleid van basisrichtprijs-->ligt prijs van het niet-EU-product onder drempelprijs-->importeur moet invoerheffing betalen.
- aan exportkant moeten exportsubsidies gegeven worden-->wereldmarktprijs vaak lager voor bepaalde producten dan basisrichtprijs-->export is dan niet haalbaar, want te duur-->prijzen moeten verlaagd worden-->verschil prijs landbouwers en wereldmarktprijs wordt door EU vergoed-->restitutie.
2. Ontstaan van productieoverschotten-->gemeenschappelijke landbouwbeleid heeft schaalvergroting bevorderd-->landbouwers streefden naar meer productie tegen lagere kosten-->ze waren verzekerd van afzet-->prijzen bleven op peil ondanks groeiend aanbod van producten.
2.4
EU is goed afgeschermd-->andere landen moeilijk toegang-->voor ontwikkelingslanden groot probleem--> hebben meer baat bij: liberalisering van wereldhandel--> het vrijmaken van internationale handel--> geen invoerrechten en geen handelsbarrières--> om dit te bevorderen is in 1947 GATT (General Agreement on Tariffs and Trade) opgericht--> tegenwoordig WTO (World Trade Organisation)--> onderhandelen landen van de hele wereld over toegang tot diverse markten. 1994--> WTO-akkoord vrijere wereldhandel--> komende 10 jaar invoerrechten omlaag & handelsbarrières weg--> betekend nogal wat voor EU--> hele systeem van invoerheffingen en exportsubsidies weg--> systeem leidde tot scherpe handelsconflicten--> door nieuwe WTO akkoord zal EU haar gesubsidieerde export van landbouwproducten moeten beperken, ook invoerrechten op niet-EU-producten moeten omlaag--> bescherming van Europese landbouw komt aan haar einde.
3.1
Regionale ongelijkheid: welvaartsverschillen tussen en binnen de 15 landen van de EU.
3.2
Structuurfondsen--> om regionale ongelijkheid weg te werken. --> Europees Fonds voor regionale ontwikkeling--> landbouwpolitiek & regionale ontwikkelingen--> veel geld naar achtergebleven regio’s.
3.3
Zal regionale ongelijkheid binnen EU door het regionale beleid verdwijnen? 3 redenen:
1. sterke economische groei nodig om verschillen weg te werken.
2. om toenemende internationale concurrentie aan te kunnen--> bevordert EU ook economische ontwikkeling in economisch sterke en rijke gebieden (centrum of kern).--> daar wordt veel geld gestoken in technologische ontwikkelingen en onderzoeksprogramma’s--> profiteren grote bedrijven en onderzoekinstellingen van--> bevinden zich vooral in grote steden van kerngebieden.--> men verwacht dat kosten voor bedrijven dalen door afschaffen binnengrenzen en invoering euro--> alleen nu al sterkste bedrijven zullen daarvan profiteren.
3. binnen sterkste gebieden Europa liggen plekken met heel oude stagnerende industrieën (oude mijnbouw, hoogovenindustrie, metaalfabriek, textielindustrie, scheepswerven)--> bedrijven al ten dele gesloten of verkeren in moeilijkheden--> vervallen en roestig--> met veel geld probeert EU in deze herstructurerings- gebieden economische omschakeling te realiseren--> “nieuw, krachtig economisch hart”--> sterke gebieden nog sterker.
REACTIES
1 seconde geleden