Hoofdstuk 2, Migratie en mobiliteit

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 862 woorden
  • 3 juli 2007
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
AK M&M H2

Mobiliteit:
Het zich (laten) verplaatsen op de openbare weg
De mate van gemak waarmee mensen zich kunnen verplaatsen

vervoersprestatie:
combinatie van verplaatsing en afstand uitgedrukt in

Reizigerskilometers:
Aantal verplaatsing vermenigvuldigt met de afgelegde afstand

Mobiliteit bereken
Aantal verplaatsingen x bijbehorende afstand
Gewicht x bijbehorende afstand

Voorwaarde ontstaan mobiliteit:
Mensen gaan ergens naartoe om op die plaats iets te doen wat zij in het vertrek gebied niet kunnen of willen

factoren mobiliteit bepalen:
• Frequentie- aantal activiteiten
• variatie in richting- wisseling in activiteiten
• omvang- de te overbruggen kilometers

groeifactoren:
• ruimtelijke schaalvergroting  toename afstand
• Maatschappelijke ontwikkelingen
• Bevolkingstoename- individualisering, emancipatie, arbeidsparticipatie
• Welvaartsgroei
• Veranderingen in de economie
• Aanbod vervoersmogelijkheden

Schaalvergroting is ontstaan door:
• Ruimtelijke spreiding van activiteiten
• Ruimtelijke spreiding families/vrienden
• Verbetering van vervoersmogelijkheden

Het aantal verplaatsingen en de verplaatsingsafstand is door de volgende maatschappelijke ontwikkelingen toegenomen:
• Individualisering
• Emancipatie
• Arbeidsparticipatie
• Maatschappelijke uitsluiting tegengaan

Ruimtelijke concentratie:
Zo dicht mogelijk bij elkaar en werk wonen

Negentiende-eeuwse wijken
Wijken dicht bij bedrijven. Woningen dicht op elkaar, smalle straten, weinig groenvoorziening.
 industriële revolutie (1850)
 Urbanisatie (±1880)
• Suburbanisatie
 stadsvernieuwing
 huur te hoog voor allochtonen  gingen naar tuindorpen en hoogbouwwerken die steeds meet op arbeiderswijken gaan lijken

Tuindorpen (Tussenoorlogse wijken)
Wijken aan rand van grote steden. Brede straten, veel groen. Betere kwaliteit en groter. Meerdere verdiepingen, eengezinshuizen, tuin.
 scheiding woon- en werkfunctie
 pensions vlak bij werk overnachten
 urbanisatie

Naoorlogse wijken (’50)
Systeembouw: snel en goedkoop woningen bouwen met veel geprefabriceerde materialen.
Etage of duplexwoningen: huizen met een onder- en bovenwoning.
Saai, rustig, eenvormig  gezinnen met jonge kinderen
• Suburbanisatie
 verandering in ‘80/’90
 stabiele, rustige en groene woongebieden
 eind ’80 vooral ouderen, alleenstaanden, allochtonen

Hoogbouwwijken (’60)
Hoogbouw, ruime straten, berekend op modern autoverkeer, veel parkeerplaatsen en gemeenschappelijk groen
 startende huishoudens

Gevarieerde woningbouw (’70)
Rechte wegen, grootschalig karakter, gevarieerde woningbouw
Meer gericht op persoonlijke leven

Cityvorming:
Woonfunctie werd vervangen door winkels, horeca, banken en kantoren

Suburbanisatie (±1960)
Jonge gezinnen met een middeninkomen verhuisden naar de rand van de stad of het omringende platteland.
Vergrijzing  Oudere bevolking bleef in steden achter
Verarming  bevolkingsgroepen met lage inkomens trokken naar 19e eeuwse wijken  lage huur

Doorschuifproces:
Hogere inkomensgroepen  rand v/d stad
Allochtonen, studenten  vrijgekomen woningen in de stad

Gebundelde deconcentratie:
Overheidsbeleid om suburbanisanten te concentreren in door overheid aangewezen groeikernen
Voorkomen dat hele platteland zou verstedelijken door suburbanisatie.

Voordelen ruimtelijke concentratie:
• gering beslag op de (landelijke) ruimte
• Sneller halen van de drempelwaarde van voorzieningen
• Lagere milieubelasting en lager gebruik van grondstoffen
• Geringere kosten voor openbaar vervoer

Groeikernen:
Doordat bevolking tegen ruimtelijke concentratie was, werd net het aanwijzen van groeikernen de gebundelde deconcentratie gerealiseerd.
Gemeenten in de buurt van grote steden (Lelystad, Almere, Zoetermeer, Houten, Nieuwegein) mochten de overloop van bevolking opvangen.

Re-urbanisatie:
Trek van vooral mensen met hoge opleiding en/of hoog inkomen en zonder kinderen, studenten en actieve ouderen naar de stad (±1990)

Compactestadbeleid:
Overheid stimuleert re-urbanisatie door een intensiever ruimtegebruik in de steden.
 meer woningen op hectare grond met grotere variatie en meer aandacht voor de vraagzijde van de woningmarkt
 Grootschalige nieuwbouwprojecten: VINEX-locaties goed verbinding met stad
 stimuleren dat wonen, werken en recreëren zich op korte afstand van elkaar bevinden

Peri-urbaan gebied:
Landelijk gebied binnen de dagelijkse invloedsfeer v/d steden

Extra-urbaan gebied:
Landelijk gebied buiten de dagelijkse invloedsfeer v/d steden
Perifere platteland waar landbouw en natuur belangrijkste vorm van ruimte is

Kleine-kernenproblematiek:
Door migratie veroorzaakte problemen op het gebied van dienstverlening in zeer kleine kernen van landelijke gebieden

Gevolgen mobiliteit:
• Luchtverontreiniging
• Geluids- en geurhinder
• Verstening en compartimentering

Luchtverontreiniging:
• Versterkt broeikaseffect
• Stimuleren van schonere voertuigen en brandstoffen

Tegengaan van Geluids- en geurhinder:
• ZOAB (Zeer Open Asfaltbeton)
• Stillere rails
• Banden die minder geluid produceren
• Stillere vliegtuigen
• Geluidsschermen

Verstening en compartimentering:
Mobiliteit heeft invloed op de inrichting van een gebied
• Infrastructuur  verstening

Beoordeling kwaliteit leefmilieu:
• Gebruikswaarde
 Waarde waarbij het gaat om welke functies een gebied heeft voor de mens
 bij onderlinge te grote concurrentie  functies in onderdrukking
• Belevingswaarde
 Hoe een groep personen de omgeving beleeft
• Toekomstwaarde
 Waarde waarbij het gaat om de kwaliteit van het gebied op de langere termijn

Schaalvergroting toerisme:
• vakantieparticipatie – het aantal mensen
• Afgelegde reisafstand
• Vakantie-intensiteit – gemiddeld aantal keer

Typen toerisme:
• massatoerisme – rustvakantie
• Elitetoerisme – landschap en cultuur
• Sport- en actievakantie – avontuur, sport, actief bezig zijn
• Complementariteit – wat ze thuis niet hebben

Vakantie factoren:
• Toename vrije tijd
• Welvaartsgroei
• Openstelling staatsgrenzen
• Toename communicatiemogelijkheden
• Toename mobiliteit

Mobiliteitsparadox:
Overheid beleid wil automobiliteit beperken maar vraagt ook van de Nederlander grote bereidheid om zich te verplaatsen

Redenen voor vermindering v/h aantal af te leggen kilometers in personen- en goederenvorm:
• Steden en achterland moeten bereikbaar blijven
• Kosten van infrastructuur, milieu en volksgezondheid worden te hoog
• Ruimtebeslag
• Aanslag milieu

Terugdringen mobiliteit:
• Locatiebeleid
 ruimtelijke (her)inrichting
• Congestiebeleid
 geïnvesteerd in infrastructuur om congestiegebieden te verminderen
• Mobiliteitsbeleid
 optimaal gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur en vervoermiddelen

Maatregelen terugdringen:
• verandering van het inrichtingsbeleid
 A-locatie: goed bereikbaar met openbaar vervoer (stationslocaties)
 B-locatie: zowel met openbaarvervoer als auto goed bereikbaar
 C-locatie: goed bereikbaar met particulier vervoer (snelweglocaties)
• Verandering van het parkeerbeleid
 parkeerplaatsen minimaliseren
 betaald parkeren uitgebreid en tarieven omhoog
• Herinrichting van binnensteden
 autoverkeer uit binnenstad weren
 bevoorrading bedrijven vanuit stadsdistributiecentra
 stadswijken opgedeeld in sectoren  beter bereikbaar voor auto’s via rondweg
• Uitbreiding telecommunicatie
 telewerken
• Spreiding van werk- en openingstijden
 verruiming openingstijden  piekbelasting van verkeersvoorzieningen lager
• Verandering van het prijsbeleid
 via heffingen vervoersgedrag beïnvloeden
 variabilisatie
 elektronische tolheffing
 spitstoeslagen (rekeningrijden)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.